1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 mei 2018 tot en met 1 februari 2020, te Arnhem, althans in Nederland, al dan niet handelend onder eenmanszaak [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] (tot 1 oktober 2019), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
Sub a
(van) (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geldbedragen, te weten
- ( ongeveer) €37.402,80 (bestaande uit meerdere geldbedragen, ontvangen voor niet althans onjuist verleende zorg),
- ( ongeveer) €15.570,- (bestaande uit 18 stortingen van contant geld op de zakelijke rekening van [bedrijf 1] ),
- ( ongeveer) €65.315,27 (bestaande uit pintransacties) en/of
- ( ongeveer) €16.000,- (contant aangetroffen),
althans enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den), en/of
Sub b
(een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geldbedragen, te weten
- ( ongeveer) €37.402,80 (bestaande uit meerdere geldbedragen, ontvangen voor niet althans onjuist verleende zorg),
- ( ongeveer) €15.570,- (bestaande uit 18 stortingen van contant geld op de zakelijke rekening van [bedrijf 1] ),
- ( ongeveer) €65.315,27 (bestaande uit pintransacties) en/of
- ( ongeveer) €16.000,- (contant aangetroffen),
althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of van (een deel van) dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
subsidiair:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 mei 2018 tot en met 1 februari 2020, te Arnhem, althans in Nederland, al dan niet handelend onder eenmanszaak [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] (tot 1 oktober 2019), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geldbedragen, te weten
- ( ongeveer) €37.402,80 (bestaande uit meerdere geldbedragen, ontvangen voor niet althans onjuist verleende zorg),
- ( ongeveer) €15.570,- (bestaande uit 18 stortingen van contant geld op de zakelijke rekening van [bedrijf 1] ),
- ( ongeveer) €65.315,27 (bestaande uit pintransacties) en/of
- ( ongeveer) €16.000,- (contant aangetroffen),
althans, enig geldbedrag,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of
- heeft/hebben verborgen en/of verhuld, wie de rechthebbende op deze geldbedragen was/waren, en/of
- voornoemde geldbedragen heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist althans, redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat, dat dit voorwerp, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig
was uit enig eigen misdrijf;
2.
hij, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 februari 2018 tot en met 2 oktober 2019 te Arnhem en/of Utrecht, althans in Nederland, al dan niet handelend onder eenmanszaak [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] (tot 1 oktober 2019), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) geschrift/geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a. a) een arbeidsovereenkomst gedateerd op 7 januari 2019, tussen ( [medeverdachte] als zijnde de directeur van) [bedrijf 1] en [naam 1] ,
b) een arbeidsovereenkomst gedateerd op 15 februari 2018, tussen ( [medeverdachte] als zijnde de directeur van) [bedrijf 1] en [naam 2] ,
c) een arbeidsovereenkomst gedateerd op 15 mei 2019, tussen ( [medeverdachte] als zijnde de directeur van) [bedrijf 1] en [naam 3] ,
d) een aanvraagformulier [naam 3] en/of ( [medeverdachte] als vertegenwoordiger van) [bedrijf 1] , getekend op 10 mei 2019, inzake een verklaring omtrent gedrag natuurlijke personen voor [naam 3] ,
e) een arbeidsovereenkomst gedateerd op 1 juni 2018, tussen ( [medeverdachte] als zijnde de directeur van) [bedrijf 1] en [naam 4] ,
f) een arbeidsovereenkomst gedateerd op 1 november 2018, tussen ( [medeverdachte] als zijnde de directeur van) [bedrijf 1] en [naam 5] ,
g) een arbeidsovereenkomst gedateerd op 18 april 2019, tussen ( [medeverdachte] als zijnde de directeur van) [bedrijf 1] en [naam 6] ,
h) een overeenkomst gedateerd op 22 oktober 2018, tussen ( [medeverdachte] als vertegenwoordiger van) [bedrijf 1] en [naam 7] , inzake een werkgeversverklaring,
i. i) Een overeenkomst gedateerd op 7 augustus 2018, tussen [naam 8] (als cliënt), [naam 7] (als begeleider) en ( [verdachte] als zijnde algemeen manager van) [bedrijf 1] , inzake een Individueel begeleidingsplan,
j) een huurovereenkomst gedateerd op 2 oktober 2019, tussen [bedrijf 1] en [naam 9] , inzake de verhuur van ‘ [adres 2] ’ te Arnhem,
k) een huurovereenkomst gedateerd op 11 september 2019, tussen [bedrijf 1] en [naam 10] , inzake de verhuur van ‘ [adres 2] ’ te Arnhem,
l) een huurovereenkomst gedateerd op 29 augustus 2019, tussen [bedrijf 1] en [naam 11] , inzake de verhuur van ‘ [adres 2] ’ te Arnhem,
m) een huurovereenkomst gedateerd op 22 juli 2019, tussen [bedrijf 1] en [naam 12] , inzake de verhuur van ‘ [adres 2] ’ te Arnhem,
n) een overeenkomst en/of subsidieaanvraag, gedateerd op 15 januari 2019, tussen ( [verdachte] als vertegenwoordiger van) [bedrijf 1] en/of de gemeente Arnhem en/of [naam 13] , inzake een werkervaringsplaats, begeleidingsplan en/of de aanvraag van subsidie en/of
o) een overeenkomst, opgemaakt omstreeks 22 maart 2018, tussen ( [verdachte] als vertegenwoordiger van) [bedrijf 1] en de gemeente Arnhem, inzake [bedrijf 1] van niet gecontracteerde zorg,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst door die overeenkomsten, althans geschriften te voorzien van een valse handtekening, althans een handtekening die door moest gaan voor een handtekening van een ander (te weten [medeverdachte] , zijnde een ander) dan degene die de handtekening heeft geplaatst, (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 december 2018 tot en met 18 april 2019 te Arnhem en/of Utrecht, althans in Nederland, al dan niet handelend onder eenmanszaak [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- meerdere declaraties ten name van de Gemeente Arnhem, ten behoeve van het verkrijgen van zorggelden (op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning) (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst, door
- meermaals declaraties op te maken ten name van de gemeente Arnhem met betrekking tot verleende/verrichte zorg en/of werkzaamheden, te weten begeleiding zoals bedoeld onder de productcodes 02A03 over de periode van 21 december 2018 tot en met 7 januari 2019, terwijl die zorg/werkzaamheden niet (volledig) was/waren verleend/verricht, en/of
- meermaals declaraties op te maken ten name van de gemeente Arnhem met betrekking tot verleende/verrichte gespecialiseerde begeleiding/werkzaamheden, te weten begeleiding zoals bedoeld onder de productcodes 45B15 en 02A05, over de periode van 21 december 2018 tot en met 18 april 2019, terwijl die zorg/werkzaamheden niet (volledig) was/waren verricht/verleend,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair:
hij, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 december 2018 tot en met 29 april 2019 te Arnhem en/of Utrecht, althans in Nederland, al dan niet handelend onder eenmanszaak [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- meermaals zorg/werkzaamheden te declareren bij de gemeente Arnhem, te weten begeleiding zoals bedoeld on der productcodes 02A03, over de periode van 21 december 2018 tot en met 7 januari 2019 terwijl die zorg/werkzaamheden niet (volledig) was/waren verleend/verricht, en/of
- door gespecialiseerde begeleiding/werkzaamheden, te weten begeleiding zoals bedoeld onder de productcodes 45B15 en 02A05, te declareren bij de gemeente Arnhem over de periode van 21 december 2018 tot april 2019, terwijl die zorg/werkzaamheden niet (volledig) was/waren verricht/verleend.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) is op 1 maart 2017 opgericht. [bedrijf 1] is gevestigd in Arnhem en is een vestiging van de eenmanszaak [bedrijf 2] .De eigenaar van [bedrijf 2] is (medeverdachte) [medeverdachte] .Verdachte is werkzaam als manager bij [bedrijf 1] .
Op 22 maart 2018 heeft de gemeente Arnhem aan [bedrijf 1] een opdracht (niet-gecontracteerde zorg) verleend ter zake van begeleiding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo), met als startdatum 18 januari 2018.[bedrijf 1] heeft vervolgens in een aanbestedingsprocedure de opdracht voor het perceel ambulante ondersteuning gegund gekregen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift voor zover het gaat om de arbeidsovereenkomsten (sub a, b, c, e, en g) en de aanvraag inzake een verklaring omtrent gedrag (sub d). Ten aanzien van de overige geschriften onder feit 2 dient partiële vrijspraak te volgen. Ten aanzien van feit 3 dient een bewezenverklaring te volgen. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie vrijspraak geëist.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 is geen sprake van een criminele herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen onder het tweede, derde en vierde gedachtestreepje. Ten aanzien van het geldbedrag onder het eerste gedachtestreepje heeft verdachte geen zeggenschap gehad. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvouw primair betoogd dat de geschriften niet valselijk zijn opgemaakt (feit 2) en dat de declaraties voor zorgwerkzaamheden niet onrechtmatig zijn (feit 3). De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat het oogmerk tot misleiding ten aanzien van feit 2 en 3 ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid en de onderlinge samenhang tussen de feiten zal de rechtbank eerst de ten laste gelegde valsheid in geschrift onder de feiten 2 en 3 beoordelen en daarna het ten laste gelegde witwassen onder feit 1.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat in de geschriften als bedoeld onder i, n en o de naam [verdachte] /algemeen manager staat genoemd als vertegenwoordiger van en ondertekenaar namens [bedrijf 1] .In de overige geschriften (onder a t/m h en j t/m m) is als vertegenwoordiger en ondertekenaar [medeverdachte] , als directeur van [bedrijf 1] , genoemd of is geen naam van de vertegenwoordiger/ondertekenaar genoemd.
Verdachte heeft alle onder feit 2 genoemde geschriften ondertekend.De rechtbank stelt vast dat verdachte op alle geschriften dezelfde handtekening gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat deze handtekening zijn zakelijke handtekening is.Verdachte was voorts gemachtigd om namens [medeverdachte] , eigenaar/directeur van [bedrijf 1] , documenten en contracten te ondertekenen en als wederpartij op te treden.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de geschriften die verdachte als algemeen manager van [bedrijf 1] met zijn eigen naam [verdachte] heeft ondertekend, overeenkomen met de werkelijkheid en daarom geen valsheid in geschrift opleveren.
Ten aanzien van de geschriften op naam van [medeverdachte] /werkgever [bedrijf 1] die verdachte heeft ondertekend met zijn (zakelijke) handtekening is de rechtbank van oordeel dat de handtekening van verdachte, zonder nadere toelichting dat hij in opdracht van (i.o.) tekende, gezien zou kunnen worden als een vervalsing. Te meer omdat de zakelijke handtekening van verdachte lijkt te bestaan uit de eerste drie letters van [medeverdachte] , de voornaam van de medeverdachte. Dit zou bij contractspartijen en derden tot verwarring kunnen leiden. Verdachte zou daarmee immers de indruk kunnen wekken dat een ander, te weten (medeverdachte) [medeverdachte] , de geschriften ondertekende.
Om tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrift te komen is het oogmerk van misleiding vereist. Dat oogmerk ziet niet op het vervalsen of valselijk opmaken zelf. Het oogmerk moet zijn gericht op het misleiden, te weten het doelbewust gebruiken van valse/vervalste documenten ‘als echt en onvervalst’ in het maatschappelijk verkeer.
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomsten (sub a t/m c en e t/m g), de overeenkomst inzake een werkgeversverklaring (sub h) en het aanvraagformulier inzake een verklaring omtrent gedrag (sub d) overweegt de rechtbank dat verdachte de bevoegdheid had om namens [bedrijf 1] te tekenen. Verdachte heeft niet toegelicht dat hij niet als [medeverdachte] /werkgever zelf de geschriften ondertekende, maar namens of in opdracht (i.o.) van [medeverdachte] . Om verdachte ter zake een strafrechtelijk verwijt te kunnen maken, dient verdachte, die gemachtigd was het bedrijf te vertegenwoordigen, het oogmerk hebben gehad om te misleiden. Hiervoor bevat het dossier geen aanknopingspunten.
Dit geldt eveneens ten aanzien van de huurovereenkomsten.
Ten aanzien van de gemeente is evenmin sprake van een oogmerk tot misleiding. Verdachte heeft al op 22 maart 2018 met de betreffende handtekening de overeenkomst inzake [bedrijf 1] van niet gecontracteerde zorg tussen [bedrijf 1] en de gemeente Arnhem (sub o) getekend als zijnde [verdachte] , algemeen manager van [bedrijf 1] . Verdachte was ook degene met wie de gemeente steeds feitelijk contact had. Dat brengt de rechtbank tot de vaststelling dat de gemeente wist of kon weten dat verdachte, en niet [medeverdachte] , degene was die met die handtekening tekende namens [bedrijf 1] .
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde onder feit 2.
Feit 3
Declaraties met betrekking tot begeleiding zoals bedoeld onder de productcode 02A03.
Verdachte wordt verweten dat hij declaraties heeft ingediend voor door [bedrijf 1] verleende zorg onder de productcode 02A03 in de periode 21 december 2018 tot en met 7 januari 2019, terwijl er in die periode geen ander personeel in dienst was dan verdachte zelf. De verdediging heeft gesteld dat verdachte de werkzaamheden onder die productcode zelf heeft uitgevoerd en mocht uitvoeren.
De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of verdachte, gelet op de door de gemeente gestelde eisen, zorg onder productcode 02A03 mocht verlenen.
Productcode 02A03 betreft begeleiding in het kader van de Wmo. De begeleiding moest worden uitgevoerd door een professional met minimaal MBO 3 werk- en denkniveau Jeugdzorg, GHZ, VVT, WMD, GGZ of een vergelijkbare richting (p. 773). De productcodes met bijbehorende opleidingseisen staan genoemd in de productomschrijvingen die aan [bedrijf 1] zijn toegestuurd (p. 747).
Verdachte heeft de opleiding CIOS (sport) op MBO 3-niveau gevolgd en verscheidene cursussen aan de GGZacademy behaald. Daarnaast heeft hij werkervaring als begeleider in de sport- en zorgsector (Productie D, betreffende curriculum vitae van verdachte, bijlage bij de e-mail van [naam 14] van 28 augustus 2024).
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte een diploma op MBO 3-niveau heeft behaald. Echter, de vereisten voor begeleiding onder productcode 02A03 zijn ruim geformuleerd, nu wordt gesproken over ‘MBO 3
werk- en denkniveau’ en niet over ‘MBO 3
geschoold’ zoals wel bij andere productcodes wordt vereist. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ervan mocht uitgaan dat hij voldoende geschoold was en over voldoende werkervaring beschikte om zorg te verlenen die onder productcode 02A03 valt.
Nu verdachte de declaraties heeft opgesteld op grond van door hem uitgevoerde werkzaamheden en hij er van mocht uitgaan dat hij daartoe voldoende gekwalificeerd was, concludeert de rechtbank dat het hier niet gaat om het valselijk opmaken van declaraties. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van het valselijk opmaken en vervalsen van declaraties met betrekking tot begeleiding zoals bedoeld onder productcode 02A03.
Declaraties met betrekking tot begeleiding zoals bedoeld onder de productcode 02A05.
Verdachte wordt ook verweten dat hij in de periode 21 december 2018 tot en met 18 april 2019 declaraties heeft ingediend voor door [bedrijf 1] verleende werkzaamheden/gespecialiseerde begeleiding onder de productcode 02A05, terwijl [bedrijf 1] in die periode (deels) geen HBO-geschoold personeel in dienst had. De stelling van de verdediging is dat verdachte meer HBO-geschoold personeel in dienst heeft gehad/ingehuurd dan waar de sociale recherche vanuit is gegaan en dat verdachte ook zelf onder supervisie HBO-werkzaamheden heeft verricht.
Het dossier biedt aanknopingspunten, waaronder de door getuigen genoemde namen van HBO-geschoold personeel, om te veronderstellen dat verdachte meer personeel in dienst heeft gehad dan waar de sociale recherche in het onderzoek vanuit is gegaan (p. 57 en 521). De sociale recherche heeft verzuimd hier nader onderzoek naar te verrichten. De alternatieve lezing van verdachte is niet hoogst onwaarschijnlijk en kan niet door de bewijsmiddelen worden weerlegd.
Echter, ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de periode januari tot en met maart 2019 zelf werkzaamheden heeft verricht onder supervisie en deze heeft gedeclareerd onder de productcode 02A05.Volgens verdachte is het gangbaar in de zorgbranche om als MBO-er onder supervisie HBO-opdrachten uit te voeren.
De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door werkzaamheden die hij zelf heeft verricht (volgens eigen zeggen onder supervisie) te declareren onder productcode 02A05.
De productcode 02A05 wordt gebruikt voor begeleiding door een HBO geschoolde professional.In de beschrijving bij productcode 02A05 wordt - anders dan bij de hiervoor genoemde productcode 02A03 - niet gesproken over ‘werk- en denkniveau’ maar over daadwerkelijk ‘HBO geschoold’. Verdachte beschikt niet over een HBO-diploma.
De rechtbank acht zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aannemelijk dat het in de zorgbranche in zijn algemeenheid gangbaar is dat MBO-geschoold personeel onder supervisie dezelfde taken mag uitvoeren als HBO-geschoold personeel. Hoe dit ook zij, hier is de vraag aan de orde of dat in dit geval tussen [bedrijf 1] en gemeente Arnhem een toegestane wijze van werken en declareren was. Uit de aanbestedingsstukken, noch uit andere stukken volgt dat een dergelijke werkwijze was overeengekomen. De rechtbank acht het voorts niet geloofwaardig dat verdachte dacht dat dit wel mocht. Verdachte heeft hier ook niet eerder dan ter terechtzitting over verklaard.
De declaraties die verdachte onder productcode 02A05 heeft gedaan voor door hem zelf (al dan niet onder supervisie) verrichte werkzaamheden komen gezien het voorgaande niet overeen met de werkelijkheid en zijn daarmee valselijk opgemaakt. Het oogmerk moet zijn gericht op het misleiden, te weten het doelbewust gebruiken van valse/vervalste documenten ‘als echt en onvervalst’ in het maatschappelijk verkeer. Met zijn handelen had verdachte ook het oogmerk om de gemeente te misleiden. Hij heeft doelbewust gebruik gemaakt van valse declaraties om werkzaamheden te declareren onder productcode 02A05, terwijl hij wist dat die werkzaamheden niet door voldoende gekwalificeerd personeel waren verricht.
Medeplegen
De taken bij [bedrijf 1] waren blijkens de verklaringen van verdachte en medeverdachte tussen hen zo verdeeld dat verdachte zich bezighield met zaken op het gebied van klanten, personeel en het declareren van de verrichte zorg en dat de medeverdachte verantwoordelijk was voor het beheer van de boekhouding, betalingen en administratie (p. 46 en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 augustus 2024). Niet is gebleken dat de medeverdachte bemoeienis of betrokkenheid had bij de declaraties, zodat niet gesproken kan worden van medeplegen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Alles overziend acht de rechtbank het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover dit ziet op het declareren van begeleiding zoals bedoeld onder de productcode 02A05.
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen althans eenvoudig (schuld)witwassen van vier verschillende geldbedragen. Het als eerste sub feit 1 genoemde bedrag betreft ontvangen geldbedragen voor niet, althans onjuist, verleende zorg. Gezien het voorgaande is vast komen te staan dat een deel van de inkomsten van [bedrijf 1] is betaald naar aanleiding van declaraties voor niet of niet op het vereiste niveau verleende zorg, namelijk de HBO-werkzaamheden die verdachte zelf onder supervisie heeft verricht (het onder feit 3 bewezenverklaarde).
Zoals hiervoor al aan de orde is geweest, hield verdachte zich bezig met zaken op het gebied van klanten en personeel en was medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk voor het beheer van de boekhouding, betalingen en administratie. Inkomsten van [bedrijf 1] werden op de zakelijk bankrekening [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte] gestort. Uit het dossier volgt verder niet dat verdachte enige bemoeienis had met de boekhouding, betalingen of administratie. Medeverdachte heeft verklaard dat hij de zakelijke rekening van [bedrijf 1] beheerde (p. 49). Verdachte werd voor zijn werkzaamheden voor [bedrijf 1] contant betaald door [medeverdachte] .
Gelet op voornoemde rolverdeling tussen verdachte en medeverdachte, kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde (schuld)witwassen van de onjuist declareerde zorggelden.
Subsidiair is tenlastegelegd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig (schuld)witwassen van deze onjuist gedeclareerde zorggelden. Verdachte heeft via salarisbetalingen geld ontvangen vanuit [bedrijf 1] . Mogelijk heeft verdachte via deze weg gelden verworven en voorhanden gehad die [bedrijf 1] had ontvangen vanwege onterecht gedeclareerde (HBO-)werkzaamheden (feit 3).
Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten om de hoogte van het bedrag vast te kunnen stellen. Onbekend is welke declaraties onder productcode 02A05 zien op werkzaamheden die verdachte zelf heeft verricht. Zoals hiervoor overwogen, zijn mogelijk ook declaraties ingediend voor HBO-werkzaamheden die door onbekend gebleven HBO-geschoold personeel zijn verricht. Het vermogensbestanddeel “met een criminele herkomst” laat zich aldus binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer individualiseren. Gelet op het (mogelijk) geringe van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat zij niet kan vaststellen dat het handelen van verdachte als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Verder wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (eenvoudig) (schuld)witwassen van drie andere bedragen. Van de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] met het rekeningnummer [rekeningnummer] hebben verschillende contante opnamen plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 65.315,27. Ook hebben achttien stortingen plaatsgevonden met een totaalbedrag van € 15.570,00. Bij een doorzoeking in de woning van medeverdachte is een bedrag aangetroffen ad € 16.000,00 aan contant geld (p. 407).
Ten aanzien van deze geldbedragen kan geen direct verband gelegd worden met een bepaald, aan te duiden misdrijf. Dat betekent dat geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het toetsingskader zoals zich dat in de rechtspraak heeft ontwikkeld. Ter beoordeling staat of het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden op grond van vast te stellen feiten en omstandigheden waardoor het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen dan wel gelden. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van de verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde alternatieve herkomst van de gelden. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
De medeverdachte heeft verklaard dat hij te maken had met schuldeisers die beslag legden op zijn rekening (p. 49). Hij pinde geld om openstaande rekeningen te kunnen betalen middels stortingen bij de bank. De stortingen bestonden uit eerder gepind geld om betalingen te doen (p. 50). Er is geen sprake van verhullingshandelingen nu [bedrijf 1] een eenmanszaak betreft en het geld bij dezelfde eigenaar is gebleven. Dat er sprake was van schuldeisers is op grond van het dossier aannemelijk (productie B, bijlage bij de e-mail van mr. Boumanjal van 28 augustus 2024). Voor de geldstromen is daarmee een plausibele verklaring gegeven. Nu, ook gelet op de eerder genoemde taakverdeling tussen verdachte en medeverdachte - verdachte had geen bemoeienis met de boekhouding of bankzaken van [bedrijf 1] -, ook overigens niet is gebleken van verhullingshandelingen door verdachte bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen vermoeden van witwassen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 ten laste gelegde.