ECLI:NL:RBGEL:2024:6265

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
05/151074-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 januari 2023 in Arnhem een mes heeft gebruikt tegen de aangever, maar dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van de aangever is geweest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet heeft geprobeerd de aangever van het leven te beroven, maar eerder handelde uit zelfverdediging. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen, evenals de letselinterpretatie van een forensisch arts. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat zijn handelen niet disproportioneel was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar werd wel vastgesteld dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Uiteindelijk werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/151074-23
Datum uitspraak : 30 augustus 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] (Haïti), wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. K. Elema, advocaat in ‘s-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2023 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het
leven te beroven, met dat opzet, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, die [aangever] één of meerdere malen op/tegen/in de halsstreek en/of
de nekstreek en/of het hoofd, althans het bovenlichaam heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2023 te Arnhem, althans in Nederland, aan [aangever]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, met dat opzet, één
of meerdere malen op/tegen/in de halsstreek en/of de nekstreek en/of het hoofd,
althans het bovenlichaam heeft gestoken en/of gesneden, met als gevolg zwaar
lichamelijk letsel, te weten een litteken in de halsstreek en/of de nekstreek en/of het
hoofd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2023 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, één of meerdere malen
op/tegen/in de halsstreek en/of de nekstreek en/of het hoofd, althans het
bovenlichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van het
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 26 januari 2023 heeft in een woning in Arnhem een incident plaatsgevonden. Hierbij heeft verdachte aangever [aangever] met een mes gestoken. [2] Aangever heeft hierdoor letsel aan zijn hals opgelopen. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Het primair tenlastegelegde
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [aangever] van het leven te beroven. Vooropgesteld dat de rechtbank van oordeel is dat niet is gebleken dat verdachte vol opzet had om [aangever] van het leven te beroven, moet voor een bewezenverklaring dan tenminste vast komen te staan dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om hem van het leven te beroven.
Volgens vaste jurisprudentie is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de kans op de dood van [aangever] aanmerkelijk was. Verdachte heeft [aangever] gestoken, maar volgens de letselinterpretatie is door het steken van verdachte geen acuut levensbedreigende situatie ontstaan en is het niet aannemelijk dat betrokkene bij niet tijdig medisch ingrijpen had kunnen overlijden. Uit de letselinterpretatie blijkt ook dat een snij- of steekverwonding in het halsgebied potentieel dodelijk is wanneer hierbij onderliggende structuren als slagaders, aders, slokdarm of luchtpijp worden geraakt. Uit het dossier komt naar voren dat deze onderliggende structuren niet zijn geraakt. Weliswaar hadden deze wel geraakt kunnen worden door het steken met een mes, maar juist door het handelen van verdachte, die naar eigen zeggen meer prikte - om aangever van zich af te houden - dan dat hij met kracht stak, is dit niet gebeurd. Voor het steken met kracht zijn in het dossier ook geen concrete aanwijzingen te vinden. De rechtbank oordeelt dat daarom niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans is geweest op de dood van het slachtoffer. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair ten laste gelegde
Subsidiair is het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door verdachte tenlastegelegd. De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door verdachte toegebrachte letsel, te weten een wond in de hals van aangever, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Weliswaar is gebleken dat sprake is geweest van enig lichamelijk letsel bij het slachtoffer, maar dat de verwachting is dat het slachtoffer binnen afzienbare tijd weer volledig zal zijn hersteld. Daarnaast heeft de rechtbank aan de hand van foto’s van kunnen vaststellen dat aangever een wond in zijn hals had en dat deze wond relatief klein was, zodat ook het litteken relatief klein is. Het litteken zit op een plaats nabij de haargrens, schuin achter het linkeroor en zal daarmee bovendien niet erg opvallend zijn. Het betreft daarom niet een dusdanig prominent litteken dat kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel. Het voorgaande betekent dat de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Het meer subsidiair tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 196-199;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 augustus 2024;
- het schriftelijke bescheid, namelijk een letselinterpretatie door de forensisch arts mr. drs. J.M.B.L. van Remmen, p. 206-208.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 januari 2023 te Arnhem
, althans in Nederland,ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
één of meerdere malen
op/tegen/in de halsstreek
en/of de nekstreek en/of het hoofd, althans het
bovenlichaamheeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van het
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [aangever] waartegen verdediging door verdachte noodzakelijk was. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op putatief noodweer en meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van noodweerexces.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie en dat verdachte daarom geen beroep kon doen op noodweer, putatief noodweer en noodweerexces.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag voorts de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat de feitelijke omstandigheden die zo’n situatie opleveren zich hebben voorgedaan.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat er in de woonkamer van de woning een ruzie is ontstaan. Ruzie tussen [aangever] aan de ene kant en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] aan de andere kant, terwijl verdachte in de keuken aan het koken was. In eerste instantie was verdachte dus niet betrokken bij die ruzie. [aangever] gooide tijdens die ruzie stoelen, tafels en kopjes in de woonkamer naar [getuige 1] en [getuige 2] en ging totaal door het lint. Op een gegeven moment waren [getuige 1] en [getuige 2] uitgeput, nadat zij ook waren vastgepakt, geslagen en geschopt door [aangever] . Gelet op de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 1] en verdachte en de foto’s van de situatie in de woning na afloop van de schermutselingen, acht de rechtbank deze gang van zaken aannemelijk. Verdachte zag dat [getuige 1] en [getuige 2] uitgeput waren van het verdedigen van henzelf en zag [aangever] naar hem toe komen, terwijl [aangever] hoog in zijn emotie zat en drugs en alcohol had gebruikt. [aangever] maakte daarbij bewegingen die verdachte interpreteerde als dat [aangever] in zijn zakken aan het zoeken was naar een voorwerp om verdachte iets aan te doen. Verdachte heeft toen een mes gepakt van het aanrecht waar hij bezig was met koken en heeft eerst alleen dreigende steekbewegingen richting [aangever] gemaakt, maar toen dat [aangever] niet stopte heeft hij [aangever] eenmaal gestoken/gesneden in zijn hals. Verdachte zelf noemt dat prikken, bedoeld om [aangever] af te schrikken en te laten stoppen. Gelet op de ruzie met de anderen die hieraan vooraf ging en het heftige gedrag daarbij van [aangever] is de rechtbank van oordeel dat verdachte zichzelf tegen deze aanranding door [aangever] heeft mogen verdedigen. Voldoende aannemelijk is immers geworden dat verdachte, gelet op de indeling van de woning, ook niet weg kon uit de situatie. De doorgang werd immers versperd door [aangever] .
Gelet op de opeenstapeling van handelingen van aangever en de staat waarin hij verkeerde acht de rechtbank het handelen van verdachte ook niet disproportioneel. Verdachte heeft het mes eerst gebruikt ter afschrikking van [aangever] door te dreigen dat hij zou steken. Dit heeft [aangever] er niet van weerhouden zich agressief tot verdachte te blijven wenden. Daarna heeft verdachte hem naar eigen zeggen geprikt. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door het letsel van [aangever] , nu dit letsel beperkt is gebleven en niet past bij het met kracht steken maar wel bij “prikken” met een mes. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van verdachte – als verdedigingsmiddel – niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Het beroep op noodweer slaagt daarom.
De rechtbank acht het bewezen verklaarde gelet op het bovenstaande niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het overig ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte voor dit feit van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Wesstra (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2024.
mr. M.E. Snijders is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023040633, gesloten op 27 juni 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 16 augustus 2024.
3.Het schriftelijke bescheid, namelijk een letselverklaring door de forensisch arts mr. drs. J.M.B.L. van Remmen, p. 204.