ECLI:NL:RBGEL:2024:6219

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
05/122152-23, 05/113051-23, 10/299663-23 en 05/032606-24 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf wegens aanranding, openlijk geweld, bedreiging, dwang en uithalen in de Rotterdamse haven

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder aanranding, openlijk geweld, bedreiging, dwang en het zich toegang verschaffen tot een besloten plaats in de Rotterdamse haven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden en een werkstraf van 140 uur. De zaak omvat vier verschillende parketnummers, waarbij de verdachte op verschillende data en locaties geweld heeft gepleegd tegen meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. De verdachte heeft een belast verleden en is eerder uit huis geplaatst. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij smartengeld is toegekend aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van onderdelen van de tenlastelegging die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/122152-23, 05/113051-23, 10/299663-23 en 05/032606-24 (gev. ttz.)
Datum uitspraak : 28 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. R.M. Bissumbhar, advocaat in Barneveld (parketnr. 05/032606-24);
raadsman: mr. I. Car, advocaat in Rotterdam (parketnrs. 05/122152-23, 05/113051-23 en 10/299663-23).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op terechtzittingen achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 05/113051-23
hij op of omstreeks 27 mei 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [slachtoffer 1] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door (onverhoeds)
  • (meermalen) het been van die [slachtoffer 1] te strelen en/of
  • (te trachten) de billen van die [slachtoffer 1] te betasten en/of
  • zijn hand tussen de benen en/of in de broek van [slachtoffer 1] te steken en/of
  • (vervolgens) (te trachten) de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1] te betasten en/of
  • (te trachten) de borst(en) van die [slachtoffer 1] te betasten en/of
  • (meermalen) voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1] en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie te doen ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 27 mei 2022 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen (onverhoeds)
  • (meermalen) het been van die [slachtoffer 1] heeft gestreeld en/of
  • de billen van die [slachtoffer 1] heeft (getracht te) betast(en) en/of
  • zijn hand tussen de benen en/of in de broek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of
  • (vervolgens) de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1] heeft (getracht te) betast(en) en/of
  • de borst(en) van die [slachtoffer 1] heeft (getracht te) betast(en) en/of
  • (meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1] en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 05/122152-23
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Zutphen
openlijk, te weten, station Zutphen, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] door
  • die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam te slaan en/of te stompen en/of
  • die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het/de be(e)n(en) en/of in de rug, althans het lichaam, te trappen en/of te schoppen en/of
  • die [slachtoffer 3] vast te pakken en/of vast te houden en/of die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of in de buik, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Zutphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
  • die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam te slaan en/of te stompen en/of
  • die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het/de be(e)n(en) en/of in de rug, althans het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
  • die [slachtoffer 3] vast te pakken en/of vast te houden en/of die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of in de buik, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Zutphen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een metalen voorwerp met een handvat, te tonen, althans (duidelijk) zichtbaar aanwezig te hebben aan/voor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
in de zaak met parketnummer 10/299663-23
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen te weten het door hekken omgeven terrein van [bedrijf] , in de Rotterdamse Haven gelegen aan de [wegaanduiding] ,
terwijl hij, verdachte zich, al dan niet met zijn mededader(s), op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container, door middel van inklimming;
in de zaak met parketnummer 05/032606-24
hij op of omstreeks 12 juni 2023 te Warnsveld , gemeente Zutphen, een ander, te weten [slachtoffer 4] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten [slachtoffer 4] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten,
  • zijn schoenen uit te doen en/of
  • te gaan rennen,
welk geweld en/of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid hierin bestonden dat hij
  • tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd "Doe je schoenen uit en ga rennen als een hond. Ik schiet je door je hoofd als je het niet doet.", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
  • die [slachtoffer 4] een of meermalen tegen zijn lichaam heeft geduwd en/of
  • die [slachtoffer 4] een of meermalen bij zijn keel, althans zijn lichaam, heeft vastgepakt.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

in de zaak met parketnummer 05/113051-23 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie is van mening dat niet is bewezen dat verdachte zijn hand in de broek van aangeefster heeft gestoken. Zij heeft de rechtbank daarom gevraagd verdachte vrij te spreken van dit deel van de tenlastelegging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, omdat de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 1] niet betrouwbaar zijn. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
De beoordeling door de rechtbank
Op vrijdagavond 27 mei 2022 was verdachte op een leefgroep bij [aanduiding leefgroep] in [plaats] . Aangeefster en getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) waren daar ook aanwezig. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte bij haar op de bank ging zitten. Hij streelde over haar been. Aangeefster zei ‘stop’ tegen verdachte. Verdachte streelde hoger op haar been. Aangeefster zei nog een keer ‘stop’ tegen verdachte en ze gaf hem een dreun op zijn linkerschouder. [2] [getuige 1] zag dat verdachte zijn hand tussen de bank en de billen van aangeefster deed. Ook heeft hij verklaard dat hij zag dat verdachte naar de tiet van aangeefster greep en dat hij probeerde aangeefster bij haar kut te grijpen. [3]
Verdachte heeft zowel bij de politie als tijdens de terechtzitting ontkend dat hij aangeefster heeft aangeraakt. De rechtbank komt toch tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Naast de verklaringen van aangeefster en [getuige 1] , baseert de rechtbank haar oordeel op de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). Zij heeft verklaard dat aangeefster na het incident aan haar en een collega heeft verteld wat er was gebeurd. Verdachte is vervolgens door de groepsleiding geconfronteerd met het verhaal van aangeefster. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat verdachte in eerste instantie zei dat hij aangeefster per ongeluk had aangeraakt, maar dat hij het verhaal uiteindelijk bevestigde. [getuige 2] heeft kort na het incident hiervan een schriftelijk verslag gemaakt, dat zich in het procesdossier bevindt. [4]
Voor de rechtbank staat bij dit alles niet vast dat verdachte met zijn hand in de broek van aangeefster is geweest, zodat zij verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
in de zaak met parketnummer 05/122152-23 [5]
FEIT 1
Verdachte heeft de mishandeling van de beide aangevers bekend. Daarom zal de rechtbank voor de bewezenverklaring ervan volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 7 en 8;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 28 t/m 30;
  • de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 14 mei 2024.
Verdachte heeft gesteld dat geen sprake was van openlijk geweld, omdat hij alleen was tijdens de confrontatie met aangevers. Ondanks de verklaring van verdachte vindt de rechtbank dat ook is bewezen dat verdachte het geweld in vereniging heeft gepleegd, samen met [medeverdachte] . De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaring die [medeverdachte] heeft afgelegd bij de politie. Hieruit blijkt dat verdachte en [medeverdachte] samen op het station waren en gezamenlijk hebben gehandeld tijdens de confrontatie met de aangevers. Ook blijkt uit de verklaring dat [medeverdachte] één van de aangevers sloeg toen verdachte deze aangever op de grond trapte. [6]
FEIT 2
Verdachte heeft dit feit bekend. Daarom zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt (ex artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
Bewijsmiddelen
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 7 en 8;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 28;
  • de verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 14 mei 2024.
in de zaak met parketnummer 05/032606-24 [7]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 juni 2023 waren verdachte en aangever bij winkelcentrum [naam] in Warnsveld . Verdachte zei tegen aangever dat hij zijn schoenen uit moest doen en dat hij moest rennen. Ook duwde verdachte aangever en pakte hij aangever bij zijn keel. [8] Verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat het zijn bedoeling was om aangever voor schut te zetten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde dwang. Zij heeft daarbij verwezen naar de aangifte en de camerabeelden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat uit de feitelijkheden die ten laste zijn gelegd geen psychische druk valt op te maken waaraan aangever geen weerstand kon bieden. Zij heeft de rechtbank daarom gevraagd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.
De beoordeling door de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat verdachte zei dat hij zijn schoenen uit moest doen en moest gaan rennen als een hond. Aangever zei dat hij dat niet wilde. Verdachte pakte hem bij de keel. Aangever hoorde verdachte zeggen dat hij hem door het hoofd zou schieten als hij het niet zou doen. Aangever zag vervolgens dat verdachte de schoenen van aangever uittrok. Hij deed de schoenen toen zelf uit omdat hij zich bedreigd voelde. [9]
Door de politie zijn camerabeelden bekeken van de confrontatie tussen verdachte en aangever. Het geluid bij de beelden is slecht te verstaan, maar wel is te horen dat verdachte dingen zegt als: ‘trek je kankerschoenen uit en ga een rondje lopen' en 'je gaat die schoenen nu uit doen en een rondje rennen'. Te zien is dat verdachte de aangever een paar keer duwt en hem bij zijn keel pakt. [10]
De rechtbank constateert dat de verklaring van aangever op veel punten wordt bevestigd door de camerabeelden. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de aangifte en komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
in de zaak met parketnummer 10/299663-23 [11]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet vaststaat dat verdachte zich in de Rotterdamse Haven bevond om drugs uit te halen.
De beoordeling door de rechtbank
Op 12 november 2023 is verdachte samen met vier medeverdachten aangetroffen op het terrein van [bedrijf] in de Rotterdamse Haven, gelegen aan de [wegaanduiding] , Maasvlakte Rotterdam. Verdachte en de medeverdachten bevonden zich in een container ( TRLU 8911248 ). Bij controle bleek de deur van een andere container ( MMAU 1406724) open te staan. Op de container eronder werden allemaal veegsporen aangetroffen. Dit leken klimsporen te zijn. [12] Het terrein van [bedrijf] is een terminal waar containers vanaf zeeschepen worden overgeslagen om vervolgens met vrachtwagens en binnenvaartschepen verder vervoerd te worden. Het terrein is omgeven door hekken. [13]
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Dat de raadsman heeft aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte in de Rotterdamse Haven was om drugs uit te halen, maakt dit niet anders. Dit is immers geen vereiste om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen.

3.De bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Bewezen kan worden dat:
in de zaak met parketnummer 05/113051-23,
hij op
of omstreeks27 mei 2022 te [plaats] ,
althans in Nederland,[slachtoffer 1] , door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheidheeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door
(onverhoeds
)
  • (meermalen
    )het been van die [slachtoffer 1] te strelen en
    /of
  • (te trachten)de billen van die [slachtoffer 1] te betasten en
    /of
  • zijn hand tussen de benen
  • (vervolgens
    )(te trachten) de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1] te betasten en
    /of
  • (te trachten)de borst
    (en)van die [slachtoffer 1] te betasten en
    /of
  • (meermalen
    )voorbij te gaan aan de verbale en
    /ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1] en
    /of (aldus
    )voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie te doen ontstaan;
in de zaak met parketnummer 05/122152-23
1.
hij op
of omstreeks13 mei 2023 te Zutphen
openlijk, te weten, bij station Zutphen,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon
en/of een goedte weten [slachtoffer 2]
en
/of[slachtoffer 3] door
  • die [slachtoffer 2] meermalen,
  • die [slachtoffer 2] meermalen,
  • die [slachtoffer 3] vast te pakken en
2.
hij op
of omstreeks13 mei 2023 te Zutphen [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes,
althans een metalen voorwerp met een handvat,te tonen,
althans (duidelijk) zichtbaar aanwezig te hebbenaan
/voordie [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] ;
in de zaak met parketnummer 05/032606-24
hij op
of omstreeks12 juni 2023 te Warnsveld , gemeente Zutphen,
een ander, te weten[slachtoffer 4] , door geweld of enige andere feitelijkheid en
/ofdoor bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid gericht tegen die ander
en/of derden,
te weten[slachtoffer 4] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen,
niet te doen en/of te dulden,te weten,
  • zijn schoenen uit te doen en
  • te gaan rennen,
welk geweld en/of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid hierin bestonden dat hij
  • tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd "Doe je schoenen uit en ga rennen als een hond. Ik schiet je door je hoofd als je het niet doet.",
  • die [slachtoffer 4]
  • die [slachtoffer 4] eenmaal
in de zaak met parketnummer 10/299663-23
hij op
of omstreeks12 november 2023 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen te weten het door hekken omgeven terrein van [bedrijf] , in de Rotterdamse Haven gelegen aan de [wegaanduiding] ,
terwijl hij, verdachte zich,
al dan nietmet zijn mededader
(s
), op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een
gebouw, ruimte
of vervoermiddelbestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container, door middel van inklimming;
De rechtbank heeft taal- of schrijffouten in de tenlastelegging verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belang geschaad.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 05/113051-23, primair
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
in de zaak met parketnummer 05/122152-23
feit 1, primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
in de zaak met parketnummer 05/032606-24
een ander door geweld en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen
in de zaak met parketnummer 10/299663-23
het zich de toegang verschaffen tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie / opslag / overslag van goederen door middel van inklimming.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.De motivering van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 140 uur. Daarnaast vordert de officier van justitie een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden: meewerken aan een zinvolle dagbesteding, een vorm van begeleid wonen en diagnostiek en daarop volgend een passende behandeling, waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een voorwaardelijke jeugddetentie niet passend is voor verdachte. Hij is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte heeft een moeilijke periode in zijn leven doorgemaakt, waardoor hij strafbare feiten heeft gepleegd.
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd om verdachte gelet op zijn persoonlijke omstandigheden geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Zij is van mening dat de huidige voorwaardelijke machtiging voor gesloten jeugdhulp in combinatie met een werkstraf volstaat. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel een voorwaardelijk strafdeel moet worden opgelegd, dan heeft de raadsvrouw gevraagd een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 2 april 2024 (het strafblad),
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 november 2023,
  • het aanvullende rapport van Raad voor de Kinderbescherming van 18 februari 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de periode van mei 2022 tot en met november 2023 op vier momenten schuldig gemaakt aan strafbare feiten. In eerste instantie ging het om een aanranding van een groepsgenoot in de instelling waar verdachte verbleef. Daarna heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen en een bedreiging en vervolgens aan dwang. In november 2023 is verdachte tenslotte samen met vier medeverdachten aangehouden in de Rotterdamse Haven. De omstandigheden doen vermoeden dat verdachte daar was om drugs uit containers te halen.
De rechtbank vindt de bewezenverklaarde feiten ernstig. Uit het dossier en wat tijdens de zitting is besproken is duidelijk geworden dat de bewezenverklaarde feiten veel impact hebben of hebben gehad op de slachtoffers. Verdachte heeft meerdere malen laten zien geen respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van de slachtoffers. Gelet op de aanhouding van verdachte in het Rotterdamse Havengebied, maakt de rechtbank zich grote zorgen over het milieu waarin verdachte zich begeeft.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft het volgende over verdachte gerapporteerd.
[verdachte] heeft een zeer belast verleden. Hij is lange tijd uit huis geplaatst en heeft in een besloten en gesloten instelling gewoond. Het rapport vermeldt over de situatie dat de thuissituatie van [verdachte] weer stabiel lijkt te worden, omdat hij geplaatst is binnen het familie netwerk bij oma van moederszijde. Oma doet erg haar best om zaken op passende wijze te regelen voor [verdachte] . Met behulp van de betrokken jeugdbeschermer wordt gewerkt naar een veilige en stabiele thuisbasis voor [verdachte] . Binnen de thuissituatie lijkt oma de grip op haar kleinzoon beetje bij beetje te krijgen. [verdachte] weet dat dit voor hem een laatste kans is, ter voorkoming van opnieuw een gesloten machtiging.
Kijkend naar de schoolgang komt uit onderzoek naar voren dat er wel zorgen zijn. [verdachte] volgt geen onderwijs. Er wordt druk gezocht naar een passende school voor [verdachte] waar hij zo spoedig als mogelijk kan starten.
Over de vrije tijd en vriendengroep kan gezegd worden dat het niet hebben van een sport binnen verenigingsverband en werk risico verhogend is, in relatie tot herhaling van delictgedrag. De vriendengroep van [verdachte] baart de Raad zorgen. [verdachte] lijkt zeer beïnvloedbaar voor negatieve impulsen vanuit zijn omgeving. Hij toont zich als een jongen met een impulsief karakter. Het risico dat [verdachte] zich laat meeslepen in negatief gedrag is hierdoor zeer aanwezig. Ook het gebruik van middelen baart de Raad zorgen. [verdachte] blowt dagelijks en dit kan een belemmerende factor zijn, kijkend naar het algemeen functioneren van [verdachte] . Uit eerder afgenomen psychodiagnostische onderzoeken blijkt dat [verdachte] in onvoldoende mate oog heeft voor oorzaak en gevolg.
Ten aanzien van het laatste delict (uithalen drugs) weigert [verdachte] openheid van zaken te geven. De Raad is van mening dat de grens hier op ernstige wijze is overschreden. Ook de mate van recidive is zorgelijk te noemen. [verdachte] lijkt vaker en vaker verkeerde keuzes te maken, zonder ook maar iets te leren van eerder gemaakte fouten.
De Raad adviseert de rechtbank verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat [verdachte] zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; en onder de bijzondere voorwaarden dat [verdachte] :
- een dagbesteding heeft in de vorm van werk of school;
- meewerkt aan een passende behandeling;
waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden.
Daarnaast adviseert de Raad de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Tijdens de zitting is gebleken dat [verdachte] inmiddels woont bij [zorginstelling] met een voorwaardelijke gesloten machtiging. Het verblijf daar verloopt met ups en downs. De Raad heeft in aanvulling op de schriftelijke rapportage benadrukt dat het recidive risico hoog is en verklaard dat het van belang is dat bij een veroordeling tot een voorwaardelijk strafdeel een derde bijzondere voorwaarde wordt toegevoegd, te weten het wonen bij [zorginstelling] of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering. De Raad zou daarnaast graag zien dat in de bijzondere voorwaarde over het meewerken aan een passende behandeling, ook meewerken aan diagnostiek wordt opgenomen. Dit alles omdat dan ook een strafrechtelijk kader wordt gelegd om een passende plaatsing van [verdachte] te verzekeren.
De straf
De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van de Raad. Bij het bepalen van de strafmaat houdt zij rekening met de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn strafblad, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook houdt de rechtbank rekening met het belaste verleden van verdachte en de doorwerking hiervan op zijn persoonlijke functioneren. Niettemin vindt de rechtbank de bewezenverklaarde feiten ernstig. Zoals hiervoor ook overwogen, maakt de rechtbank zich zorgen over het milieu waarin verdachte verkeert gelet op zijn aanhouding in de Rotterdamse haven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het opleggen van alleen een werkstraf niet volstaat. Duidelijk is dat verdachte ook een stok achter de deur nodig heeft om met behulp van passende begeleiding van de jeugdreclassering het plegen van strafbare feiten in de toekomst te voorkomen.
Alles afwegende legt de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een werkstraf van 140 uur aan verdachte op en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie verbindt de rechtbank een proeftijd van 2 jaar, met (naast de algemene voorwaarden) de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de Raad. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht wordt in mindering gebracht op de op te leggen werkstraf.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft via haar advocaat verzocht om een locatieverbod op te leggen aan verdachte. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding, omdat niet is gebleken dat verdachte in de periode na het incident nog op enige manier contact heeft gezocht met aangeefster.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte heeft zowel bij de politie als tijdens de zitting en in het contact met de Raad weinig openheid gegeven over de bewezenverklaarde feiten. Hij heeft een deel van de feiten ontkend en zich in één zaak beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment onvoldoende zicht bestaat op de beweegredenen van verdachte. De Raad heeft het recidiverisico als hoog ingeschat. Zolang verdachte weinig openheid geeft over zijn handelen en nauwelijks inzicht toont, vindt de rechtbank dat de kans op herhaling van dezelfde soort misdrijven, die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam, reëel aanwezig is. De rechtbank vindt het daarom van groot belang dat de jeugdreclassering direct kan starten met de begeleiding van verdachte, ook als verdachte in hoger beroep zou gaan tegen dit vonnis.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

In de zaak met parketnummer 05/113051-23
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft in verband met het ten laste gelegde onder parketnummer 05/113051-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 10.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er een rechtsgrond is voor toewijzing van smartengeld aan de benadeelde partij. Voor de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering als gevolg van de bepleite vrijspraak voor het ten laste gelegde feit. Mocht de rechtbank wel komen tot een bewezenverklaring dan is de raadsman van mening dat een lager bedrag moet worden toegekend dan het bedrag dat is gevorderd door de benadeelde partij.
De beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van het dossier en wat tijdens de zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De benadeelde partij is gelet op de aard en ernst van de normschending op andere wijze in haar persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De vordering is door de advocaat van benadeelde partij mondeling ter zitting ingediend. Daarbij is geen enkele onderbouwing gegeven van de hoogte van het gevorderde bedrag. Een aantasting in de persoon kan echter ook zonder (medische) onderbouwing worden aangenomen, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de hand liggen. Dit is hier het geval. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank stelt het smartengeld vast op een bedrag van € 500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 27 mei 2022.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.
De benadeelde partij
[slachtoffer 5]heeft in verband met het ten laste gelegde onder parketnummer 05/113051-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat de vordering grondslag mist.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering in verband met het ontbreken van een rechtsgrond.
De beoordeling door de rechtbank
Ook deze vordering is door de advocaat van benadeelde partij mondeling ter zitting ingediend. Het betreft de moeder van aangeefster [slachtoffer 1] . Er is ook hier geen onderbouwing gegeven van de hoogte van het gevorderde bedrag. Gevraagd naar de grondslag van de vordering, verklaarde de advocaat dat het hier om shockschade gaat.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Een verdere behandeling van de vordering vergt een nadere onderbouwing door de benadeelde partij. Dit levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
In de zaak met parketnummer 05/122152-23
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]heeft in verband met het ten laste gelegde onder parketnummer 05/122152-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 700,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er een rechtsgrond is voor toewijzing van smartengeld aan de benadeelde partij. Voor de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is met deze strafzaak. Hij heeft de rechtbank gevraagd een passend bedrag aan smartengeld vast te stellen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwijst naar wat hiervoor is overwogen over de rechtsgrond voor toekenning van smartengeld (artikel 6:106 BW). Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank stelt het smartengeld vast op een bedrag van € 500,-. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 13 mei 2023.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, waarbij de maatregel alleen ziet op het toegewezen bedrag. In verband met de leeftijd van verdachte zal geen gijzeling worden opgelegd.
In de zaak met parketnummer 05/032606-24
De benadeelde partij
[slachtoffer 4]heeft in verband met het ten laste gelegde onder parketnummer 05/032606-24 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 56,00 aan materiële schade en € 500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Ook is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van de materiële schade. De officier van justitie ziet wel aanleiding om een bedrag aan smartengeld toe te kennen. Voor wat betreft de hoogte van het bedrag heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de aangifte en de camerabeelden niet is gebleken dat een muts of handschoenen onder dwang zijn afgegeven. Over de vordering van smartengeld heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangehaalde jurisprudentie niet toepasselijk is. Zij is van mening dat niet de gehele tenlastelegging bewezen kan worden en dat de schade ten dele aan de benadeelde partij is toe te rekenen omdat hij de confrontatie niet uit de weg is gegaan. Ook betwist de raadsvrouw dat het incident de gestelde impact op de benadeelde partij heeft gehad. Zij heeft de rechtbank daarom gevraagd om de vordering ten aanzien van zowel de materiële schade als het smartengeld af te wijzen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en wat tijdens de zitting is besproken onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij zijn muts en handschoenen is verloren als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal om die reden de vordering voor wat betreft de materiële schade afwijzen.
De rechtbank verwijst naar wat hiervoor is overwogen over de rechtsgrond voor toekenning van smartengeld (artikel 6:106 BW). Op basis van de stukken in het dossier en wat tijdens de zitting is besproken, kan de rechtbank niet vaststellen dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden die binnen de genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt, mede gelet op de relatief lichte aard en ernst van de normschending. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering in het licht daarvan onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 138aa, 141, 246, 284 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder
‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder
‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
A.
een taakstraf, te weten een werkstraf van 140 (honderdveertig) uren,
met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van 70 (zeventig) dagen;
beveelt dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de werkstraf in mindering wordt gebracht, volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht, twee uren in mindering worden gebracht;
een jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat van die jeugddetentie 2 (twee) maanden niet wordt ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren onder de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang zoals bij [zorginstelling] of een soortgelijke instelling, door de jeugdreclassering te bepalen;
onderwijs volgt en/of in overleg met de jeugdreclassering een andere zinvolle dagbesteding heeft;
meewerkt aan diagnostiek en de behandeling volgt die de jeugdreclassering op basis daarvan noodzakelijk vindt;
geeft de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling jeugdreclassering, de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
onder de voorwaarden dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling jeugdreclassering, waaronder de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, daaronder begrepen;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (05/113051-23)
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/113051-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2022 tot aan de dag dat volledig is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (05/113051-23)
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (05/122152-23)
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/122152-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag dat volledig is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (05/032606-24)
 wijst de vordering tot materiële schade af;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (kinderrechter als voorzitter), mr. E. J. Davids en
mr. L. J. Saarloos, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I. C.G.M. van Lammeren-van Dijck griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2024.
mr. E. J. Davids en mr. I. C.G.M. van Lammeren-van Dijck
zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022240793 (ONRBC22452), gesloten op 21 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde zaaksdossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , zaaksdossier p. 6.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , zaaksdossier p. 18.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] en bijlage, zaaksdossier p. 13 en 15.
5.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023211717, gesloten op 15 mei 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
6.Het proces-verbaal verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] , p. 72 en 76.
7.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023263916, gesloten op 27 december 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
8.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , p. 23 en de verklaring van verdachte tijdens de terechtzitting van 14 mei 2024.
9.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 5.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 9.
11.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Rotterdam, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL1700-2023365090, gesloten op 22 november 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
12.Het proces-verbaal van bevinding van de Douane Rotterdam Haven, p. 2 en 3.
13.Het sfeerproces-verbaal artikel 138aa Wetboek van Strafrecht, p. 6.