ECLI:NL:RBGEL:2024:6175

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
155715-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de verlengde uitvoer van cocaïne met een aanzienlijke waarde

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 7 mei 2024 in [plaats 1] werd aangehouden met ongeveer 2006,28 gram cocaïne in zijn auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze drugs buiten het grondgebied van Nederland heeft willen brengen, wat valt onder de verlengde uitvoer zoals gedefinieerd in de Opiumwet. De verdachte, geboren in 2000 en op dat moment gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. O. Saki. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat de verdachte geen wetenschap had van de drugs in zijn auto. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, evenals de verbeurdverklaring van de personenauto en de teruggave van een geldbedrag aan de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke vervolging van de verdachte voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/155715-24
Datum uitspraak : 3 september 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. O. Saki, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
20 augustus 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 mei 2024 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2006,28 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 mei 2024 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2006,28 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte omdat het Openbaar Ministerie onvoldoende informatie heeft verstrekt over de reden van de plaatsing van het kenteken van de auto van verdachte in het ANPR-systeem.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie voldoende informatie heeft verstrekt met betrekking tot de reden van de plaatsing van het kenteken van de auto van verdachte in het ANPR-systeem.
De rechtbank stelt vast dat de auto waarin verdachte reed op 7 mei 2024, met toestemming van de officier van justitie, in het referentiebestand van het ANPR-systeem is geplaatst. Kentekens komen in aanmerking om opgenomen te worden in voornoemd referentiebestand als daarvoor aanwijzingen bestaan met het oog op de uitoefening van de politietaak, afhankelijk van de aard van de informatie en al dan niet met toestemming van de officier van justitie. Op verzoek van de raadsvrouw is een aanvullend proces-verbaal opgesteld, waaruit blijkt dat de officier van justitie toestemming heeft gegeven voor de opname van het kenteken van de auto van verdachte in het ANPR-systeem. Dit was in het kader van de taken van het Flexibel Interventieteam die mede omvatten het voorkomen en bestrijden van (voertuig)criminaliteit op en rond de autosnelwegen. Uit dit aanvullende proces-verbaal blijkt ook dat de verbalisanten de aanwijzingen die concreet hebben geleid tot plaatsing van het kenteken in het ANPR-systeem niet kunnen delen, teneinde de zwaarwegende belangen van opsporing en vervolging in toekomstige onderzoeken niet te schaden. De rechtbank acht deze belangen legitiem en oordeelt dat de opname van het kenteken van de auto van verdachte in het ANPR-systeem voldoende is gemotiveerd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft op 7 mei 2024 in [plaats 1] op de snelweg gereden, terwijl zich in zijn auto in een verborgen ruimte 2006,28 gram cocaïne bevond. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering, omdat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. Voorafgaand aan de doorzoeking was er geen enkele reden voor de verdenking van een strafbaar feit. Het aantreffen van de cocaïne dient te worden uitgesloten van het bewijs en verdachte dient integraal te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs. Meer subsidiair heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan om het onderzoek te heropenen, zodat de verdediging de vorige eigenaar van de auto, de vriendin van verdachte, de vriend naar wie verdachte de bewuste dag onderweg was en de mede-inzittende van de auto waarin verdachte reed als getuigen bij de rechter-commissaris kan ondervragen.
Beoordeling door de rechtbank
Onherstelbaar vormverzuim
Nadat verbalisanten op 7 mei 2024 een ANPR-melding kregen op de auto met kenteken [kenteken] hebben zij uitgekeken naar deze auto. Zij zagen in de ANPR-historie dat het voertuig vaker reisbewegingen maakte vanuit Rotterdam naar Duitsland. Op de bewuste 7e mei was verdachte vanuit Eindhoven naar Rotterdam gereden, had daar een paar uur verbleven en was vervolgens richting de Duitse grens gaan rijden. Ambtshalve was de verbalisanten bekend dat er diverse drugslijnen lopen van Rotterdam naar Duitsland waarbij contrabande wordt vervoerd. [3] Toen de verbalisanten de auto zagen rijden, zagen zij dat de bestuurder diverse verkeersregels schond en zij besloten hem staande te houden op grond van de Wegenverkeerswet. Toen het portier van de auto openging, roken zij een sterke hennepgeur. Ook roken zij een parfumgeur en zagen zij een flesje parfum waarvan ambtshalve bekend is dat dit vaak wordt gebruikt om geuren van drugs te maskeren bij drugstransporten en werd hennep aangetroffen bij de bijrijder. [4] Verder zagen zij in de politiesystemen dat verdachte bij een vastgelegde eerdere controle in genoemd voertuig had gelogen over zijn reisbewegingen en dat er zeer recente TCI-informatie was dat verdachte op een dodenlijst stond. Ook bleek uit die systemen dat er informatie was dat het voertuig mogelijk was voorzien van een verborgen ruimte of een grote verstopplek in een van de portieren. De verbalisanten viel op dat er zich aan de bestuurderszijde geen torx-schroef in het portier bevond en aan de passagierszijde wel. Bij de staandehouding vertoonden verdachte en zijn bijrijder volgens de verbalisanten zenuwachtig gedrag. [5] Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat er voldoende aanwijzingen waren voor verdenking van een drugsdelict om een doorzoeking van het voertuig te rechtvaardigen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de doorzoeking van de auto niet onrechtmatig was en dus geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Wetenschap verdachte
Voor het begrip ‘opzettelijk aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet is niet noodzakelijk dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoorden. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die verdovende middelen.
De rechtbank constateert dat verdachte op het moment dat de cocaïne in de auto werd aangetroffen de bestuurder was en dat de auto toen op zijn naam stond. In de regel mag degene die de beschikkingsmacht heeft over een auto bekend verondersteld worden met hetgeen daarin wordt vervoerd. Dit is anders indien de verdachte een verklaring aflegt die aannemelijk is en waaruit een ander beeld naar voren komt.
De verdachte is tijdens zijn verhoor bij de politie en ook later uitvoerig bevraagd over zijn wetenschap van de drugs. De verdachte heeft zich in zijn verhoor bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. [6] Bij de rechter-commissaris heeft verdachte wel een verklaring afgelegd, luidende dat hij niet wist van wie de cocaïne was. [7] Tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak heeft verdachte het alternatieve scenario aangedragen dat de vorige eigenaar van de auto of vrienden aan wie hij zijn auto eerder eens had uitgeleend de cocaïne mogelijk heeft of hebben achtergelaten.
Wil een alternatief scenario kans van slagen hebben, dan moet het concreet, verifieerbaar en niet op het eerste oog ongeloofwaardig zijn. Verdachte heeft niet verklaard van wie hij de auto heeft gekocht respectievelijk aan wie hij zijn auto eerder had uitgeleend. Ook overigens bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de plausibiliteit van de door verdachte geschetste scenario’s. Daarnaast acht de rechtbank het onaannemelijk dat de vorige eigenaar van de auto of een van de vrienden van verdachte zonder diens weten een hoeveelheid cocaïne met een aanzienlijke straatwaarde in de auto van de verdachte heeft gelegd en hierin, buiten zijn beschikkingsmacht, heeft achtergelaten.
Verder weegt de rechtbank mee dat het voertuig vaker reisbewegingen vanuit Rotterdam naar Duitsland heeft gemaakt en dat de verbalisanten ambtshalve bekend was dat er diverse drugslijnen lopen van Rotterdam naar Duitsland waarbij contraband wordt vervoerd. [8] Daarnaast bleek bij het uitlezen van zijn telefoon dat verdachte recentelijk een (link naar een) YouTube-filmpje naar zijn neef had gestuurd waarin wordt uitgelegd hoe je een deurpaneel van een Volkswagen Polo kunt verwijderen. [9] Verder bevond zich in het voertuig een verborgen ruimte die open te maken was met de torx-schroevendraaier die ook in het voertuig lag en gedroeg verdachte zich nerveus bij de staandehouding. [10] Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat een ander zonder zijn wetenschap de cocaïne in de auto heeft gelegd onaannemelijk. De auto behoorde hem toe en werd door hem bestuurd terwijl de drugs in de auto aanwezig waren, zodat verdachte ook de beschikkingsmacht had over de drugs.
Verlengde uitvoer
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Onder verlengde uitvoer wordt verstaan het buiten het grondgebied van Nederland brengen en omvat alle handelingen waarvan het de bedoeling is dat drugs over de grens worden gebracht. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor verlengde uitvoer is dan ook niet vereist dat de drugs Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om met de drugs naar Duitsland te rijden en deze dus buiten het grondgebied van Nederland te brengen. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte is staande gehouden op de rijksweg A1 van Amsterdam richting Duitsland, ter hoogte van [plaats 1] . Verdachte heeft bij de rechter-commissaris en op de zitting verklaard dat hij onderweg was naar een vriend in Enschede. [11] Op de telefoon van verdachte liep toen hij werd aangehouden nog een navigatie naar [plaats 5] in Duitsland, in welke plaats ook op de telefoon van verdachte een hotelovernachting was geboekt. [12] Verdachte heeft verklaard dat deze boeking voor zijn vriendin was en dat de navigatie nog liep, omdat hij eerder voor haar had gekeken hoe lang het rijden was naar [plaats 5] . [13]
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. Uit de telefoons van verdachte blijkt dat hij op 7, 16, 17, 18, 24 en 29 april en 1, 2, 4, 5 en 7 mei berichten heeft ontvangen met “Welkom in Duitsland”, “Welkom in Frankrijk”, “Welkom in België” of “Welkom in Luxemburg”. [14] Verdachte heeft de grenzen van Nederland dus in een korte periode zeer regelmatig overgestoken. Uit een van de telefoons van verdachte blijkt dat hij daarmee in de dagen voor zijn aanhouding twee andere Duitse hotels, die ook voor de duur van een nacht waren, in [plaats 3] en [plaats 4] had geboekt. [15] Verdachte heeft verklaard dat hij ook gebruik heeft gemaakt van deze hotelovernachtingen van 4 op 5 mei 2024 in [plaats 3] en van 5 op 6 mei 2024 in [plaats 4] . [16] De boeking van het hotel in [plaats 5] past in dit patroon. De route die verdachte volgde toen hij werd aangehouden was een logische route richting [plaats 5] en op zijn telefoon liepen navigatie-instructies naar dat hotel. Tegen deze achtergrond had het op de weg van verdachte gelegen zijn lezing dat deze boeking en deze route niet voor hem maar voor zijn vriendin bestemd waren nader te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten.
In het licht van het voorgaande staat het voor de rechtbank vast dat verdachte met de verdovende middelen op weg was naar Duitsland, waardoor sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. De rechtbank concludeert dat verdachte op
7 mei 2024 willens en wetens vanuit Rotterdam onderweg naar Duitsland is gereden cocaïne op te halen en te vervoeren.
Medeplegen
In het dossier ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte bij het hem ten laste gelegde nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.
Voorwaardelijke verzoek horen getuigen
De verdediging heeft bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan voor het geval de rechtbank op basis van het huidige dossier niet tot een vrijspraak zou komen. Onder deze voorwaarde is verzocht om het onderzoek te heropenen en de vorige eigenaar van de auto, de vriendin van verdachte, de vriend naar wie verdachte onderweg was en de mede-inzittende van de auto alsnog als getuigen te horen.
De rechtbank merkt op dat de verdediging ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om onderzoekswensen in te dienen naar aanleiding van de bevindingen in het politieonderzoek. Er is echter niet om deze getuigen verzocht bij de rechter-commissaris en niet in de aanloop naar de inhoudelijke zitting van 22 augustus 2024, maar pas bij pleidooi in de vorm van een voorwaardelijk verzoek. Hiermee heeft de verdediging verzuimd in voldoende mate het nodige initiatief te tonen om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen. De rechtbank acht het verzoek van de verdediging in deze fase en tegen die achtergrond in strijd met de goede procesorde en is dan ook van oordeel dat alle omstandigheden in aanmerking genomen de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks7 mei 2024 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
ongeveer2006,28 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendecocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat voor een andere strafmodaliteit dan gevangenisstraf dient te worden gekozen wegens de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis kan worden volstaan met daarnaast eventueel de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van een hoeveelheid cocaïne met een aanzienlijke waarde. Dit is een ernstig feit. Het gaat om verdovende middelen die sterk verslavend werken en die schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het vervoer, de handel en het gebruik van deze verdovende middelen brengen daarnaast vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast met zich mee. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 juli 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De reclassering heeft een advies uitgebracht d.d. 12 augustus 2024, stelt dat zij instabiliteit en mogelijke criminogene factoren ziet als het aankomt op (het ontbreken van) dagbesteding en financiën en heeft, gelet op de aard van de verdenking, zorgen over het sociale netwerk en de houding van betrokkene. De reclassering heeft geen bijzondere voorwaarden geadviseerd vanwege de proceshouding van verdachte, het feit dat hij geen hulpvraag of motivatie heeft voor gedragsverandering en het blanco strafblad van verdachte.
De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. De LOVS-oriëntatiepunten gaan bij uitvoer van ongeveer 2 kilo cocaïne uit van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de oriëntatiepunten. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat verdachte mantelzorger voor zijn moeder is, is daarvoor onvoldoende.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de personenauto met betrekking tot welke het feit is begaan verbeurd verklaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank zal de teruggave van het geldbedrag van € 1.060,- aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de strafvervolging;
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verklaart verbeurd de personenauto;
 gelast de teruggave van het geldbedrag van € 1.060,- aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en mr. J.S.W. Lucassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 september 2024.
mr. E.H.T. Rademaker en mr. G.C. van de Fliert zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024208773, gesloten op 20 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 augustus 2024 en het schriftelijke bescheid, te weten een rapport NFiDENT van het NFI d.d. 8 mei 2024.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 17.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 mei 2024, p. 81-86.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 10 mei 2024.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 17.
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 augustus 2024 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 10 mei 2024.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 19 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 augustus 2024.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 augustus 2024.