ECLI:NL:RBGEL:2024:6172

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
326020.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. De feiten dateren van 13 december 2022, toen de verdachte samen met een medeverdachte vanuit Duitsland naar Nederland reed. Tijdens een controle door de politie werd een tas met bijna twee kilo cocaïne aangetroffen. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de drugs, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring ongeloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk cocaïne binnen Nederland had gebracht en dat er sprake was van nauwe samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 162 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en eerdere positieve rapportages van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.326020.22
Datum uitspraak : 30 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.987,88 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 1.987,88 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 december 2022 omstreeks 04:15 uur is verdachte als bijrijder in een personenauto, te weten een Mercedes type A200 met het kenteken [kenteken] , samen met medeverdachte [medeverdachte] over de A77 van Duitsland naar Nederland gereden en de grens gepasseerd. De politie heeft de auto staande gehouden op de [plaats 2] in [gemeente] . Bij de doorzoeking van de auto heeft de politie een oranje/grijze Basic-fit tas achter de voorstoelen zien staan. De medeverdachte heeft vervolgens gas gegeven en is weggereden. Bij de tweede staande houding op de [plaats 3] in [gemeente] zat alleen de medeverdachte nog in de auto en was de oranje/grijze Basic-fit tas verdwenen. De tas is na een zoekactie teruggevonden. [2] In de tas lagen tussen karton twee met tape omwikkelde blokken met dezelfde afmetingen. [3] De blokken bevatten in totaal 1987,88 gram cocaïne. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van de Basic-fit tas in de auto. Niet kan worden bewezen dat hij bewust willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de Basic-fit tas harddrugs zouden zitten. Verdachte heeft – anders dan de medeverdachte – meteen een aannemelijke verklaring afgelegd. Dat verdachte na 13 december 2022 is bedreigd, is een contra-indicatie voor zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde. De telefoongesprekken via de app Threema zijn onvoldoende concreet.
Beoordeling door de rechtbank
Wetenschap
Uit het dossier volgt en niet ter discussie staat dat verdachte met een tas met cocaïne van Duitsland naar Nederland is gereden. De vraag die de rechtbank dient te beoordelen is of verdachte de aangetroffen cocaïne opzettelijk heeft vervoerd en binnen Nederland heeft gebracht. Hiervoor is van belang of verdachte wist van de drugs in de Basic-fit tas die in de auto lag.
Verdachte heeft verklaard dat hij met de medeverdachte naar Duitsland is gegaan om te gaan chillen. Op een gegeven moment is verdachte de medeverdachte uit het oog verloren. Verdachte heeft toen in de auto op de medeverdachte gewacht. Tijdens de terugreis naar Nederland zijn zij, na een stopteken van de politie, gestopt. Medeverdachte heeft toen plotseling gas gegeven en is weggereden. Verdachte heeft ‘stop, stop, stop’ geroepen en is 150 meter verderop uit de auto gestapt toen de auto vaart minderde. [5] De medeverdachte heeft toen de Basic-fit tas achter verdachte aan gegooid. Verdachte had de tas niet eerder opgemerkt, maar hij besefte dat het ‘foute boel’ was. Verdachte heeft de tas in paniek van zich af in de bosjes gegooid. Hij wist niet wat er in de tas zat.
De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte niet heeft geweten dat er drugs in de tas zaten. De aangetroffen hoeveelheid cocaïne, te weten bijna twee kilo, heeft een zeer hoge straatwaarde (van ongeveer € 100.000,00). Het is niet aannemelijk dat de medeverdachte een hoeveelheid harddrugs met een dergelijke waarde onbeheerd in de auto zou achterlaten, of aan verdachte zou toevertrouwen zonder diens medeweten. De verklaring van verdachte dat hij zich (op het moment dat hij de medeverdachte in Duitsland uit het oog was verloren) alleen in de auto bevond zónder op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van de tas met cocaïne is dan ook niet geloofwaardig. Voor zover de medeverdachte de Basic-fit tas (ineens) bij zich had op het moment dat hij weer terugkwam bij de auto en de tas toen (pas) achter de voorstoelen zette, ligt het in de rede dat verdachte, die op hem aan het wachten was, de tas reeds toen moet hebben opgemerkt. Ook de verklaring van verdachte dat hij de tas niet eerder had gezien dan bij de staandehouding acht de rechtbank niet geloofwaardig. Dat de medeverdachte (tijdens de vluchtpoging tussen de eerste en tweede staandehouding) de tas met de zeer waardevolle cocaïne vervolgens achter verdachte aangooide, zonder met verdachte af te stemmen wat er met de tas zou moeten gebeuren, is evenmin geloofwaardig.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat er drugs in de tas zaten op het moment dat hij samen met de medeverdachte vanuit Duitsland Nederland inreed.
Medeplegen
Verdachte en de medeverdachte zijn samen naar Duitsland gegaan en midden in de nacht samen terug naar Nederland gereden. Op het moment dat zij voor de eerste keer staande zijn gehouden door de politie bevond de tas zich in de auto en zijn zij er met de auto vandoor gegaan. Daarna heeft de medeverdachte stapvoets en met uitgeschakelde verlichting gereden [6] en zo verdachte gelegenheid gegeven om, buiten het zicht van de politie, met de tas de auto te verlaten. De tas is uiteindelijk op de looproute van verdachte in de struiken aangetroffen. [7] Deze gang van zaken wijst er op dat niet alleen verdachte maar ook de medeverdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de tas.
Gelet op het vorengaande concludeert de rechtbank dat ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte opzettelijk cocaïne binnen Nederland heeft gebracht door deze van Duitsland naar Nederland te vervoeren.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks13 december 2022 te
[plaats 1], gemeente [gemeente] ,
en
/ofelders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
ongeveer1.987,88 gram,
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks13 december 2022 te
[plaats 1], gemeente [gemeente] ,
en
/ofelders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer1.987,88 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 162 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 200 uren werkstraf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de door de officier van justitie gevorderde straf zal worden gematigd in die zin dat de detentie wordt beperkt tot de duur van het voorarrest en een eventuele taakstraf slechts voorwaardelijk wordt opgelegd. Verdachte moet volgens het jeugdstrafrecht worden berecht. Verdachte is inmiddels getrouwd en woont met zijn vrouw bij zijn ouders. De aanstelling van verdachte als jeugdcoach is verlengd. Verdachte heeft zich gedurende het traject bij de reclassering van zijn beste kant laten zien. Er is daarnaast sprake van een ruim tijdsverloop sinds 13 december 2022. Tot slot hebben de bedreigingen verdachte al genoeg leed toegevoegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Harddrugs, zoals cocaïne, zijn sterk verslavend en vormen een gevaar voor de gezondheid. De handel in, het vervoer van en het gebruik van harddrugs brengen daarnaast vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast met zich. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het drugscircuit. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 april 2024, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor aan de Opiumwet gerelateerde strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een aanvullende rapportage van de reclassering ten behoeve van de schorsing en het reclasseringsadvies van 4 oktober 2023, waaruit het advies volgt om jeugdstrafrecht toe te passen. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport ‘Evaluatie gezinsplan JR t.b.v. [verdachte] ’ van 15 maart 2024. Uit dit rapport volgt dat verdachte zodanig naïef en goed van vertrouwen is dat dit hem in combinatie met zijn behulpzame karakter in problemen kan brengen. Uit het rapport komt verder naar voren dat het algemeen recidiverisico van verdachte wordt ingeschat op gemiddeld en het dynamisch risicoprofiel, overeenkomstig de inschatting van de jeugdreclasseerder, wordt ingeschat op heel laag.
De rechtbank ziet in de genoemde rapportages van de reclassering aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) – Jeugd is het uitgangspunt bij het aanwezig hebben van (vanaf 25 gram) harddrugs een taakstraf vanaf 100 uur en bij een dealerindicatie of drugsrunner een taakstraf vanaf 120 uur, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. De bewezenverklaarde invoer van cocaïne betreft een hoeveelheid van bijna 2000 gram.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf rekening met het feit dat uit het dossier volgt dat verdachte een geringere rol heeft gehad in het geheel dan de medeverdachte.
Alles afwegend en rekening houdend met de omstandigheid dat sprake is van eendaadse samenloop, is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 162 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, met een proeftijd van twee jaar, in combinatie met een taakstraf van 200 uur, passend en geboden is. Dit is overeenkomstig de eis van de officier van justitie.

8.De beoordeling van het beslag

Blijkens het dossier ligt er strafrechtelijk beslag (als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering) op een mintgroene iPhone, goednummer PL0600-2022577642-2880975, die aan verdachte toebehoort.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen iPhone zal worden teruggegeven. De raadsman van verdachte heeft om teruggave van de iPhone verzocht.
De rechtbank zal de teruggave van de iPhone aan verdachte gelasten, omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 47, 55, 77 c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdacht het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 180 dagen;
 bepaalt dat
een gedeelte van deze jeugddetentie, te weten 162 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een
werkstraf van 200 uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
 gelast de teruggave van de iPhone aan verdachte;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door M.W.R. Koch (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. M. Wevers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022577642, gesloten op 26 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13 en 14.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
4.Rapporten NFiDENT, p. 82 en 83; Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 78 en 79.
5.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 mei 2024.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 14.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 19 en 20.