ECLI:NL:RBGEL:2024:6124

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
84-102423-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten rechtsbijstand bij beleidssepot na undercoveractie in slachthuis

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 september 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door verzoeker, die undercover heeft gewerkt bij een varkensslachterij om ernstige dierenmishandeling aan de kaak te stellen. De officier van justitie had eerder besloten om verzoeker niet verder te vervolgen, wat leidde tot een beleidssepot. Verzoeker heeft een vergoeding van € 2.181,48 gevraagd voor de kosten van zijn raadsman, mr. C.M. Kamminga, die hem bijstond in de strafzaak en bij het indienen van het verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat verzoeker, hoewel hij zelf strafbare feiten heeft gepleegd, een zwaarwegend maatschappelijk belang heeft gediend door de misstanden te documenteren. De rechtbank oordeelt dat de kosten van rechtsbijstand, die aanvankelijk door de stichting zijn voorgeschoten, uiteindelijk door verzoeker moeten worden gedragen. De rechtbank heeft de argumenten van het openbaar ministerie, die zich verzetten tegen de toekenning van de vergoeding, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de noodzaak van undercoverwerk en de mogelijkheid van een beroep op noodtoestand, voldoende grond bieden voor toewijzing van de vergoeding.

De rechtbank kent verzoeker de volledige gevraagde vergoeding toe, inclusief de kosten voor de indiening en behandeling van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep voor zowel de officier van justitie als verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 84/102423-23
raadkamernummer : 24-009346
datum zitting : 21 augustus 2024
datum uitspraak : 4 september 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
mr. C.M. Kamminga, advocaat te Franeker,
hierna te noemen: verzoeker.

Feiten

De officier van justitie heeft beslist verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 18 april 2024 aan verzoeker meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.

Procedure

Het verzoekschrift is op 14 april 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het openbaar ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 21 augustus 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van verzoeker en de officier van justitie op zitting gehoord. Verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 2.181,48 wegens:
  • de kosten van een raadsman in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer; door verzoeker is een factuur van mr. C.M. Kamminga overgelegd tot een bedrag van € 1.501,48; en
  • de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoek tot een bedrag van € 680,-.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding, omdat niet verzoeker, maar de [stichting 1] (hierna: de stichting), de kosten heeft gedragen.
Als verzoeker wel de kosten heeft gedragen of zal dragen verzet de officier van justitie zich tegen toekening van de gevraagde vergoeding, omdat het niet billijk is verzoeker al een beleidssepot heeft gekregen. Subsidiair verzet de officier zich omdat de opgevoerde uren op de factuur met urenstaat onvoldoende zijn onderbouwd.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
Verzoeker heeft, als medewerker van de [stichting 1] ) undercover gewerkt bij een groot slachthuis om misstanden, bestaande uit ernstige en structurele dierenmishandeling aan de kaak te stellen. Verzoeker heeft daarvan opnames gemaakt en dat beeldmateriaal verstrekt aan de NVWA en het openbaar ministerie, waarna die nader bestuurs- en strafrechtelijk onderzoek hebben verricht. In dat onderzoek is verzoeker, eerst als getuige en later als verdachte, verhoord. De verzochte vergoeding van de kosten heeft betrekking op kosten van rechtsbijstand nadat verzoeker als verdachte is aangemerkt.
De stichting [stichting 1] heeft in eerste instantie de kosten van de rechtsbijstand gedragen. Ter zitting heeft de advocaat dit genuanceerd en gesteld dat de stichting die kosten heeft voorgeschoten en dat verzoeker die zal moeten terugbetalen. Verzoeker zal langs die weg dus wel de kosten van de rechtsbijstand dragen, waardoor het voorschieten geen grond is om het verzoekschrift af te wijzen. Zelfs als van voorschieten geen sprake zou zijn geweest en kosten definitief voor rekening van de werkgever komen, dan is het – al dan niet tijdelijk – dragen van de kosten door een ander dan verzoeker onvoldoende grond om het verzoek af te wijzen, zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 4 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1428).
Aan de gewezen verdachte kan een vergoeding worden toegekend voor werkelijke schade als gevolg van tijdverzuim door de vervolging. Ook kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman, behalve als de raadsman was toegevoegd. De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De zaak tegen verzoeker is geëindigd met het beleidssepot ‘door feit of gevolgen getroffen’. Volgens het openbaar ministerie zou verzoeker bij vervolging zeker zijn veroordeeld, in aanmerking genomen dat ook hij zich heeft schuldig gemaakt aan de vormen van dierenmishandeling die hij nu juist wilde filmen en aan de kaak stellen. Het sepot is in die optiek al een voldoende vorm van billijkheid naar verzoeker.
De rechtbank denkt daar anders over.
De enige manier om aandacht te vragen voor deze structurele dierenmishandeling tegenwoordig is het maken van – soms schokkende – beeldopnames teneinde de verantwoordelijke autoriteiten zover te krijgen eindelijk in actie te komen. Dat kan vaak alleen via ‘undercover-operaties’ en in dat verband is het welhaast onontkoombaar zelf in zekere mate deel te nemen aan de bewuste handelingen. Verzoeker heeft dat gedaan, maar is er zelf ook van geschrokken achteraf. Bij vervolging is het bepaald niet denkbeeldig dat verzoeker met succes een beroep zou kunnen doen op de rechtvaardigingsgrond noodtoestand, die overmacht kan opleveren als verdachte bij een conflict van maatschappelijke plichten de gerechtvaardigde keuze maakt de wet te overtreden om een ander, zwaarwegend belang te dienen. In zekere heeft verzoeker het onderzoek gedaan dat de controlerende overheidsinstellingen voortdurend laten liggen (of niet aan toe komen door structurele onderbezetting).
Ter zitting heeft de advocaat de opdracht voor rechtsbijstand getoond aan de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat een lager tarief dan gebruikelijk is gehandhaafd en dat, blijkens de factuur, urenstaat en de stukken, slechts voor een beperkt deel van de gemaakte kosten om vergoeding wordt verzocht.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank die gronden voor toewijzing aanwezig voor het geheel van het verzochte bedrag.
De rechtbank zal het gebruikelijke bedrag van € 680,- toekennen voor de kosten van indiening en behandeling van dit verzoek.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 2.181,48,-
Deze beslissing is gegeven door
mr. F.J.H. Hovens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Doedens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 2.181,48,- (zegge: tweeduizend honderdeenentachtig euro en achtenveertig eurocent),
ten gunste van verzoeker,
ten name van [stichting 2] ,
door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ,
onder vermelding van ‘ [verzoeker] ’.