In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 september 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door verzoeker, die undercover heeft gewerkt bij een varkensslachterij om ernstige dierenmishandeling aan de kaak te stellen. De officier van justitie had eerder besloten om verzoeker niet verder te vervolgen, wat leidde tot een beleidssepot. Verzoeker heeft een vergoeding van € 2.181,48 gevraagd voor de kosten van zijn raadsman, mr. C.M. Kamminga, die hem bijstond in de strafzaak en bij het indienen van het verzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat verzoeker, hoewel hij zelf strafbare feiten heeft gepleegd, een zwaarwegend maatschappelijk belang heeft gediend door de misstanden te documenteren. De rechtbank oordeelt dat de kosten van rechtsbijstand, die aanvankelijk door de stichting zijn voorgeschoten, uiteindelijk door verzoeker moeten worden gedragen. De rechtbank heeft de argumenten van het openbaar ministerie, die zich verzetten tegen de toekenning van de vergoeding, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de noodzaak van undercoverwerk en de mogelijkheid van een beroep op noodtoestand, voldoende grond bieden voor toewijzing van de vergoeding.
De rechtbank kent verzoeker de volledige gevraagde vergoeding toe, inclusief de kosten voor de indiening en behandeling van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep voor zowel de officier van justitie als verzoeker.