ECLI:NL:RBGEL:2024:6090

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
439076
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming na beëindiging samenwoning in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over de ontruiming van een woning na de beëindiging van hun samenwoning. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samen twee kinderen. Op 21 april 2023 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten, die door [eiseres] op 15 januari 2024 is opgezegd. [eiseres] heeft de woning op 18 april 2024 verlaten en sindsdien verblijft [gedaagde] met de kinderen in de woning. [eiseres] vordert in dit kort geding de ontruiming van de woning, omdat zij deze wil verkopen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, aangezien de termijn van drie maanden na de opzegging van de samenlevingsovereenkomst is verstreken. De rechter heeft geoordeeld dat het belang van [eiseres] om haar woning te verkopen zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om in de woning te blijven wonen. Daarom is [gedaagde] veroordeeld om de woning uiterlijk op 31 oktober 2024 te verlaten. De vordering tot het opleggen van een dwangsom is afgewezen, omdat [eiseres] al een titel heeft om tot ontruiming over te gaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/439076 / KG ZA 24-261
Vonnis in kort geding van 6 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. L.D.M. Rubens-Snijders,
toevoegingsnummer: 2GS6898
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 augustus 2024 met producties 1 tot en met 6
- de mondelinge behandeling van 28 augustus 2024
- de door [gedaagde] ter zitting overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samen twee kinderen van thans 14 en 17 jaar oud.
2.2.
Partijen hebben op 21 april 2023 een samenlevingsovereenkomst gesloten. [eiseres] heeft deze overeenkomst bij aangetekende brief van 15 januari 2024 opgezegd.
2.3.
De woning aan de [adres woning] is eigendom van [eiseres] .
2.4.
[eiseres] heeft de woning op 18 april 2024 verlaten. Sinds 8 juli 2024 heeft zij vervangende woonruimte.
2.5.
[gedaagde] is na 18 april 2024 met de kinderen in de woning blijven wonen.
2.6.
In de samenlevingsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen.
HOOFDSTUK 2. TIJDENS HET SAMENWONEN
(…)
6. (Toekomstige) woning/registergoed van een van beiden
(…)
b 1. Een eventuele waardeverandering van de woning/het registergoed blijft voor de partner die eigenaar is van de woning/het registergoed en wordt niet samen gedeeld.
b 2. Alle investeringen, kosten en lasten met betrekking tot een gezamenlijk bewoonde woning/registergoed waarvan een van de partners eigenaar is, die niet onder de kosten van de huishouding vallen (zoals de hoofdsom van een hypothecaire lening, de aflossing daarvan, de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering en de inleg op de bankspaarrekening eigen woning/registergoed en de beleggingsrechten eigenaar woning/registergoed), komen voor rekening van de partner die eigenaar is van de woning/het registergoed.
(…)
c 1. Als de partner die niet ook eigenaar is van de gezamenlijke bewoonde woning/registergoed bijdraagt aan de hiervoor onder sub b 2. vermelde kosten, krijgt deze partner een vordering op de andere partner (eigenaar) waarop het hiervoor onder Hoofdstuk 2 sub 4 (‘vergoedingen’) bepaalde van toepassing is.
c 2. De vordering hiervoor onder sub c.1. vermeld is opeisbaar bij:
(…)
- het einde van het samenwonen;
(…)
HOOFDSTUK 3. EINDE SAMENWONEN
1. Ontbinding van het samenlevingscontract
Dit contract is ontbonden:
(…)
b. als de overeenkomst is opgezegd bij aangetekende brief op het tijdstip waartegen is opgezegd;
c. als uit feitelijke omstandigheden blijkt dat het samenwonen is beëindigd;
(…)

3.Woning/registergoed en verdeling goederen bij ‘scheiding’

a. Als het samenwonen anders dan door overlijden eindigt, heeft ieder het recht nog gedurende drie (3) maanden te wonen in de door hen samen bewoonde woning/registergoed. (…)
Iedere partner kan de rechter verzoeken te betalen dat hij/zij de door hen samen bewoonde woning/registergoed, die een van hen of beiden in eigendom hebben of die zij anderszins in gebruik hebben, na ontbinding van het samenlevingscontract nog gedurende zes (6) maanden mag gebruiken tegen betaling van een redelijke vergoeding.
(…)
2.7.
Op 26 november 2023 hebben zowel [gedaagde] als [eiseres] een handgeschreven stuk ondertekend. Hierin staat, voor zover relevant:
De komende 2 jaar wordt het huis gelegen aan de [adres woning] niet verkocht, in onderpand gegeven en/of op overige punten wijzigingen in aangebracht m.b.t. de financiële situatie.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
I. [gedaagde] te veroordelen de woning van [eiseres] aan de [adres woning] binnen twee weken na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen en verlaten en ontruimd te houden met overhandiging van de sleutels aan [eiseres] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, met machtiging van [eiseres] de ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van justitie en politie als [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, waarbij de kosten van de ontruiming in dat geval voor rekening van [gedaagde] komen;
II. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] is eigenaar van de woning, waarin partijen en hun kinderen samen hebben gewoond. Nu de affectieve relatie is verbroken, verblijft [gedaagde] zonder recht of titel in de woning. [eiseres] wenst de woning te verkopen en vordert daarom de ontruiming van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang bij de vordering van [eiseres] voldoende aannemelijk geworden, nu [eiseres] heeft gesteld dat zij sinds 18 april 2024 dubbele woonlasten heeft en niet in staat is deze dubbele woonlasten veel langer te blijven betalen. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat [eiseres] zijns inziens voldoende financiële middelen heeft om de dubbele woonlasten te betalen, maar daarmee heeft hij het spoedeisend belang onvoldoende betwist. Vast staat dat [gedaagde] niet of nauwelijks bijdraagt aan de woonlasten en aannemelijk is geworden dat [eiseres] er niet op durft te vertrouwen dat [gedaagde] de hypotheek voldoet, die op haar naam staat.
4.3.
Vast staat dat de woning eigendom is van [eiseres] . Dat er een recht van hypotheek op de woning is gevestigd, maakt de bank niet mede eigenaar, zoals door [gedaagde] is betoogd. Evenmin is [gedaagde] mede eigenaar geworden, omdat hij mogelijk een vergoedingsvordering heeft op [eiseres] . Als uitgangspunt geldt dan ook dat [eiseres] de volledige eigendom heeft van de woning.
4.4.
Bij de vordering tot ontruiming van [gedaagde] dient eerst te worden beoordeeld of het verblijf van [gedaagde] in de woning op dit moment (nog) is gebaseerd op enig recht of titel.
4.5.
[gedaagde] heeft niet gesteld, en ook is niet gebleken dat hij recht heeft op gebruik van de woning. In dit kader acht de voorzieningenrechter van belang dat de in Hoofdstuk 3 artikel 3 sub a van de samenlevingsovereenkomst genoemde termijn van drie maanden reeds is geëindigd. Er van uitgaande dat de samenlevingsovereenkomst medio januari 2024 bij aangetekende brief door [eiseres] is opgezegd, is de termijn van drie maanden medio april 2024 verstreken. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de samenlevingsovereenkomst pas is geëindigd na het vertrek van [eiseres] uit de woning medio april 2024, geldt ook in dat geval dat de termijn van drie maanden is verstreken.
Hoewel in voormelde bepaling in de samenlevingsovereenkomst de mogelijkheid wordt gegeven om de rechter te verzoeken de woning gedurende zes maanden na ontbinding van het samenlevingscontact te mogen gebruiken tegen betaling van een redelijke vergoeding, geldt dat dit verzoek niet door [gedaagde] is gedaan. Bovendien geldt dat ook die termijn inmiddels bijna is verstreken. Het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat [gedaagde] thans zonder recht of titel in de woning verblijft.
4.6.
[eiseres] heeft als eigenaar van de woning het recht om te beslissen wat zij met haar woning wil doen. Duidelijk is geworden dat zij de woning wenst te verkopen. Daarvoor is nodig dat [gedaagde] meewerkt aan bezichtigingen en de woning voor de levering ontruimt. Ter zitting is duidelijk geworden dat [gedaagde] daaraan niet wenst mee te werken. Dit maakt dat [eiseres] belang heeft bij de gevorderde ontruiming van haar eigendom, zodat zij tot verkoop kan overgaan.
Dat [gedaagde] mogelijk een vergoedingsvordering heeft op [eiseres] , maakt het voorgaande niet anders. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij de woning van [eiseres] wil kopen, met dien verstande dat hij zijn gestelde vergoedingsvordering eerst op de koopsom in mindering wil brengen. [gedaagde] heeft de door hem gestelde vergoedingsvordering van circa € 400.000,00 in het geheel niet onderbouwd, terwijl [eiseres] deze vordering heeft betwist. Wat hier verder ook van zij, een eventuele vergoedingsvordering van [gedaagde] op [eiseres] laat onverlet dat [eiseres] als eigenaar van de woning de ontruiming van [gedaagde] kan vorderen om op korte termijn tot verkoop van de woning over te kunnen gaan.
4.7.
De vraag rijst of de door [gedaagde] ter zitting overgelegde schriftelijke overeenkomst van 26 november 2023 in de weg staat aan toewijzing van de ontruimingsvordering.
In die door beide partijen ondertekende overeenkomst hebben zij onder meer afgesproken dat de woning in de periode tot 26 november 2025 niet zal worden verkocht. [gedaagde] is daarom van mening dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen.
[eiseres] heeft ter zitting echter onbetwist gesteld dat partijen voormelde schriftelijke overeenkomst hebben opgesteld en ondertekend in de verwachting dat [gedaagde] per december 2023 in detentie zou gaan, waarbij [gedaagde] er belang bij had om na zijn detentieperiode van 18 maanden een woning te hebben voor zijn re-integratietraject.
Vast staat dat [gedaagde] in december 2023, noch in de periode tot heden, in detentie is gegaan. De omstandigheden waaronder partijen de betreffende overeenkomst hebben gesloten, spelen daarom niet langer. Bovendien behelst de overeenkomst ook niet dat [gedaagde] in de woning mag blijven wonen. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, staat de overeenkomst daarom niet aan toewijzing van het gevorderde in de weg.
4.8.
Alles afwegende is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat in een eventuele bodemprocedure tussen partijen de vordering van [eiseres] tot ontruiming van de woning zal worden toegewezen. Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. In dit kader acht de voorzieningenrechter van belang dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat de kinderen bij haar kunnen verblijven. Toewijzing van de ontruimingsvordering leidt er dus niet toe dat de kinderen dak- of thuisloos worden. Voor zover de kinderen hierdoor extra reistijd krijgen naar school of werk, is dat wellicht vervelend, maar niet onoverkomelijk. Met enige goede wil is daarvoor een oplossing te vinden.
Dat [gedaagde] nog geen vervangende woonruimte heeft, maakt niet dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het belang van [eiseres] om haar eigen woning te kunnen verkopen, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] om in de woning te kunnen blijven wonen. [gedaagde] zal enige tijd nodig hebben om vervangende woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding hem een ruimere ontruimingstermijn toe te kennen. [gedaagde] zal worden veroordeeld om de woning uiterlijk op 31 oktober 2024 te verlaten.
4.9.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is. De deurwaarder kan zonder rechterlijke tussenkomst de hulp van de sterke arm inroepen, waarbij de kosten ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen voor rekening van [gedaagde] komen.
4.10.
De door [eiseres] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming heeft [eiseres] reeds een titel om zelf, via de weg van de reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan. [eiseres] heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd op grond waarvan een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom nodig is.
4.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk 31 oktober 2024 de woning aan [adres woning] te verlaten en te ontruimen en verlaten en ontruimd te houden met overhandiging van de sleutels aan [eiseres] ,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.
771