ECLI:NL:RBGEL:2024:6041

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
424328
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling voor verrichte werkzaamheden op basis van overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser in conventie, [eiser in conv], en gedaagden in conventie, [gedaagden in conv]. Eiser vorderde betaling voor werkzaamheden die hij op basis van een overeenkomst van opdracht had verricht voor gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen betalingsverplichting voor gedaagden zijn overeengekomen, op basis van de Haviltexmaatstaf. Eiser had werkzaamheden verricht in het kader van een claim tegen de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en Philips, maar de rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet de verplichting voor gedaagden inhield om te betalen voor de verrichte uren, vooral omdat de overeenkomst op enig moment door gedaagden was opgezegd. De vordering van eiser tot betaling werd afgewezen, en de rechtbank heeft ook niet geoordeeld over de vordering in voorwaardelijke reconventie, omdat niet aan de daarvoor geformuleerde voorwaarde was voldaan. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 9.459,00.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/424328 / HA ZA 23-390
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiser in conv],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
advocaat: mr. J. Zandberg,
tegen

1.[ged in conv sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[ged in conv sub 2],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden in conv] ,
advocaat: mr. N. van Kuppeveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[ged in conv sub 2] is een onderneming in de IT-consultancy. [ged in conv sub 1] is statutair bestuurder van [ged in conv sub 2] .
2.2.
In 2017 heeft [gedaagden in conv] voor de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) onderzoek gedaan naar de beschikbaarheid van een authentificatiemiddel voor gebruik op smartphones. Omdat een dergelijk middel nog niet bestond, heeft [gedaagden in conv] daarvoor vervolgens op eigen initiatief een methode ontwikkeld, samen met een medewerker van Philips N.V. (Philips).
2.3.
Tussen KNB en Philips enerzijds en [gedaagden in conv] anderzijds is op enig moment een geschil ontstaan over de intellectuele eigendomsrechten van [gedaagden in conv] met betrekking tot de ontwikkelde methode.
2.4.
Naar aanleiding hiervan heeft [gedaagden in conv] [eiser in conv] , met wie hij in contact was gebracht door hun wederzijdse kennis de heer [naam 1] (hierna [naam 1] ), gevraagd hem te helpen om te bewerkstelligen dat [gedaagden in conv] voor (eventueel) gebruik van de methode door Philips en/of KNB een vergoeding zou ontvangen.
2.5.
[eiser in conv] is met dat doel vanaf mei 2019 werkzaamheden gaan verrichten.
2.6.
Bij brief van 20 november 2019 heeft [gedaagden in conv] [eiser in conv] het volgende geschreven:
Naar aanleiding van onze laatste discussie een concretisering van de afspraken rond jouw vergoeding:
1. Jij zult jouw kennis, kunde en ervaring inzetten voor het verkrijgen van een schadevergoeding door zowel KNB als Philips.
2. Bij succes, een of meer schadevergoedingen, zul jij door KNB en/of Philips worden vergoed voor jouw declarabele uren.
3. Mochten deze vergoedingen onverwacht uitblijven kun jij de declarabele uren bij substantiële schadevergoeding(en) tot een maximum van 20% bij [ged in conv sub 2] in rekening brengen.
2.7.
Op 18 december 2019 heeft tussen partijen een overleg plaatsgevonden, waarin zij hebben gesproken over de schriftelijke vastlegging van de tussen hen gemaakte financiële afspraken en de af te geven volmachten.
2.8.
Op 29 januari 2020 hebben [eiser in conv] en [ged in conv sub 1] een overeenkomst met de titel ‘opdracht met volmacht’ ondertekend, waarin [ged in conv sub 2] , vertegenwoordigd door [ged in conv sub 1] , als opdrachtgever en [eiser in conv] als opdrachtnemer worden aangeduid. In de overeenkomst staat verder:
overwegende dat:
[ged in conv sub 2] betreffende NotarisID claims heeft op respectievelijk de KNB en Philips, zoals bij partijen genoegzaam bekend.
Komen overeen als volgt :
1. Opdrachtgever aan opdrachtnemer opdracht geeft tot het effectueren van voornoemde claims.
2. Opdrachtgever verstrekt daartoe opdrachtnemer onherroepelijke volmacht voor opdrachtgever te handelen. Deze volmacht vervalt als deze overeenkomst eindigt.
3. De overeenkomst eindigt in goed overleg, dan wel van rechtswege wanneer de claims zijn geëffectueerd.
4. Opdrachtnemer houdt de bestede uren bij en declareert deze, waar mogelijk, bij Philips, KNB dan wel een derde.
5. Indien (een van) de claims leiden tot een betaling van meer dan € 25.000,- aan opdrachtgever zal deze een percentage van 20% van de meeropbrengst verminderd met de declaratie sub 4 aan opdrachtgever (
bedoeld is opdrachtnemer, toevoeging rechtbank) betalen.
2.9.
[gedaagden in conv] heeft schriftelijk bevestigd dat het uurtarief dat [eiser in conv] rekent voor de afgesproken juridische bijstand inzake KNB / Philips € 285,00 exclusief btw bedraagt.
2.10.
Namens [gedaagden in conv] heeft [eiser in conv] , met het oog op het verkrijgen van informatie van de KNB, een aantal zogenoemde WOB-verzoeken (gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur, later Wet open overheid) gericht tot de KNB. Naar aanleiding van onder meer de daarop volgende WOB-procedures heeft de KNB in de loop van 2021 zowel [eiser in conv] als [gedaagden in conv] gedagvaard in kort geding en (kort gezegd) gevorderd hen te bevelen zich te onthouden van bepaalde handelingen jegens de KNB, op straffe van dwangsommen. Nadat [gedaagden in conv] buiten rechte afspraken had gemaakt met de KNB heeft de KNB op 8 november 2021 de vorderingen jegens [gedaagden in conv] ingetrokken, maar de kort gedingprocedure jegens [eiser in conv] voortgezet. [eiser in conv] is in die procedure in het gelijk gesteld; de vorderingen van de KNB zijn afgewezen.
2.11.
Bij brief van 5 november 2021 heeft [gedaagden in conv] [eiser in conv] , naar aanleiding van de kort gedingdagvaarding van de KNB, geschreven dat de door [eiser in conv] verrichte werkzaamheden niet effectief zijn gebleken in het bereiken van een schadevergoeding, dat [gedaagden in conv] de gegeven volmachten daarom per direct intrekt en dat [eiser in conv] niet langer als gevolmachtigde van [gedaagden in conv] mag optreden.
2.12.
In reactie hierop heeft [eiser in conv] [gedaagden in conv] bij brief van 10 november 2021 geschreven dat in de overeenkomst staat dat hij zijn uren bijhoudt en dat hij die uren, waar mogelijk, bij Philips, KNB dan wel een derde declareert. Verder staat in de brief dat elders declareren door het intrekken van de volmachten niet meer mogelijk is, dat [eiser in conv] zijn uren daarom bij [gedaagden in conv] zal declareren en dat hij hem binnen afzienbare termijn zijn declaraties zal toesturen.
2.13.
Bij brief van 6 december 2021 heeft [eiser in conv] [gedaagden in conv] bericht dat hij tot en met januari 2021 816 uur aan de zaak heeft besteed, dat hij de specificaties van die uren heeft bijgevoegd en dat zijn vordering op [gedaagden in conv] tot en met januari 2021 € 232.560,00 bedraagt. [eiser in conv] heeft [gedaagden in conv] verzocht dit bedrag binnen 14 dagen te betalen. Aan dit verzoek heeft [gedaagden in conv] geen gehoor gegeven.
2.14.
Op 9 december 2021 heeft [eiser in conv] [gedaagden in conv] per brief de specificaties toegestuurd van de uren die hij van februari 2021 tot en met juni 2021 aan de zaak heeft besteed. Volgens [eiser in conv] dient [gedaagden in conv] hem voor deze uren een bedrag van € 80.512,50 te betalen, gelet op het door [gedaagden in conv] bevestigde uurtarief. [eiser in conv] heeft [gedaagden in conv] verzocht dit bedrag binnen 14 dagen te betalen. [gedaagden in conv] heeft niet betaald.
2.15.
Op 15 december 2021 heeft [eiser in conv] [gedaagden in conv] per brief de specificaties toegestuurd van de uren die hij van juli 2021 tot en met oktober 2021 voor [gedaagden in conv] stelt te hebben gewerkt. Volgens [eiser in conv] dient [gedaagden in conv] hem voor deze uren een bedrag van € 79.515,00 te betalen, gelet op het door [gedaagden in conv] bevestigde uurtarief. [eiser in conv] heeft [gedaagden in conv] verzocht dit bedrag binnen 14 dagen aan hem te betalen. Aan dit verzoek heeft [gedaagden in conv] geen gehoor gegeven.
2.16.
Sommige van de urenspecificaties van [eiser in conv] zijn door [gedaagden in conv] voor akkoord getekend.
2.17.
Bij brief van 2 december 2022 heeft de advocaat van [gedaagden in conv] [eiser in conv] meegedeeld dat [gedaagden in conv] de overeenkomst met hem ontbindt, omdat hij volgens [gedaagden in conv] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en in verzuim is geraakt. Daarnaast heeft de advocaat van [gedaagden in conv] [eiser in conv] geschreven dat [gedaagden in conv] zich het recht voorbehoudt de overeenkomst met [eiser in conv] te vernietigen op grond van dwaling.
2.18.
Op 3 januari 2022 heeft [eiser in conv] [gedaagden in conv] een brief gestuurd, waarin hij hem een laatste kans heeft geboden om de door hem op 6, 9 en 15 december 2021 bij [gedaagden in conv] in rekening gebrachte bedragen alsnog te betalen. [gedaagden in conv] heeft niet betaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conv] vordert (samengevat) dat de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden in conv] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van
€ 392.587,50, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagden in conv] in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser in conv] primair ten grondslag dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden in conv] hem zal betalen voor de door hem gewerkte uren, wanneer hij die uren niet bij Philips en/of KNB kan declareren. [eiser in conv] kan, als gevolg van de opzegging van de overeenkomst door [gedaagden in conv] , de door hem gewerkte uren niet bij Philips en/of KNB declareren, zodat [gedaagden in conv] voor die uren dient te betalen. Subsidiair legt [eiser in conv] aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagden in conv] hem alle mogelijkheden op een vergoeding heeft ontnomen door de aan hem verstrekte opdracht in te trekken. Ook om die reden is [gedaagden in conv] volgens [eiser in conv] gehouden voor de door hem gewerkte uren te betalen en de zijn verdere schade te vergoeden. De totale door [gedaagden in conv] aan [eiser in conv] verschuldigde vergoeding komt neer op het gevorderde bedrag van € 392.587,50.
3.3.
[gedaagden in conv] voert verweer. Hij betwist op meerdere gronden dat er een betalingsverplichting op hem rust.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
[gedaagden in conv] vordert dat de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst tussen partijen vernietigt op grond van dwaling, met veroordeling van [eiser in conv] in de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente. Deze vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank oordeelt dat er op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst een betalingsverplichting op [gedaagden in conv] rust en dat [gedaagden in conv] die overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden.
3.6.
Aan deze vordering legt [gedaagden in conv] het volgende ten grondslag. [gedaagden in conv] had geen overeenkomst met [eiser in conv] gesloten als hij op voorhand had geweten dat [eiser in conv] niet ter zake kundig was. [gedaagden in conv] heeft dan ook gedwaald. Als gevolg van deze dwaling dient de overeenkomst tussen partijen te worden vernietigd, aldus [gedaagden in conv] .
3.7.
[eiser in conv] voert verweer. Hij betwist dat [gedaagden in conv] heeft gedwaald.
3.8.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Uit de partijaanduiding die [eiser in conv] in zijn processtukken hanteert en uit het feit dat [eiser in conv] van zowel [ged in conv sub 1] als van [ged in conv sub 2] betaling vordert op dezelfde primaire grondslag (nakoming van de overeenkomst van 29 januari 2020), begrijpt de rechtbank dat [eiser in conv] zich op het standpunt stelt dat hij de overeenkomst van 29 januari 2020 (hierna: de overeenkomst) zowel met [ged in conv sub 2] als [ged in conv sub 1] is aangegaan, hoewel alleen [ged in conv sub 2] daarin als opdrachtgever wordt genoemd. [gedaagden in conv] heeft dit blijkens de door hem gehanteerde partijbenaming en verweren ook zo begrepen en betwist dit standpunt niet. De rechtbank gaat er daarom bij de beoordeling van de vorderingen vanuit dat de overeenkomst is tot stand gekomen tussen [eiser in conv] en [gedaagden in conv] .
4.2.
[eiser in conv] heeft op grond van de overeenkomst werkzaamheden voor [gedaagden in conv] verricht. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser in conv] de overeenkomst in de uitoefening van een beroep of bedrijf is aangegaan. Daarom is [gedaagden in conv] in beginsel geen loon verschuldigd voor de door [eiser in conv] verrichte werkzaamheden (artikel 7:405 BW).
4.3.
[eiser in conv] meent dat [gedaagden in conv] wel loon verschuldigd is voor de door hem verrichte werkzaamheden. Daartoe voert hij primair het volgende aan. In de overeenkomst die partijen hebben gesloten is (onder artikel 4) opgenomen dat [eiser in conv] de door hem gewerkte uren waar mogelijk bij Philips, KNB dan wel een derde declareert. Uit de zinssnede ‘waar mogelijk’ blijkt dat partijen de bedoeling hebben gehad dat [gedaagden in conv] [eiser in conv] zou betalen voor de door hem gewerkte uren als het niet mogelijk zou zijn om die uren bij Philips, KNB dan wel een derde te declareren. Dat partijen die bedoeling hebben gehad blijkt ook daaruit dat [gedaagden in conv] [eiser in conv] bij brief van 20 november 2019 heeft voorgesteld dat hij [eiser in conv] alleen ‘bij succes’ zou betalen en dat die succesvoorwaarde niet (meer) voorkomt in de getekende overeenkomst. Volgens [eiser in conv] heeft [gedaagden in conv] hem voorgesteld dat ze een overeenkomst op
“no cure no pay”-basis zouden sluiten, heeft hij dat aanbod afgewezen en volgt daaruit dat de uiteindelijk gesloten overeenkomst een betalingsverplichting voor [gedaagden in conv] bevat. Daarnaast heeft [gedaagden in conv] het uurtarief van [eiser in conv] bevestigd en zijn urenspecificaties voor akkoord getekend. Ook dit wijst er volgens hem op dat [gedaagden in conv] [eiser in conv] zou betalen voor de door hem gewerkte uren als hij die uren niet bij Philips, KNB of een derde kon declareren. [eiser in conv] kan zijn uren niet bij Philips, KNB of een derde declareren, omdat [gedaagden in conv] de opdracht aan hem heeft ingetrokken. Volgens [eiser in conv] is [gedaagden in conv] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst dan ook gehouden voor de door hem gewerkte uren te betalen.
4.4.
[gedaagden in conv] betwist dat hij met [eiser in conv] is overeengekomen dat hij hem voor de door hem gewerkte uren zou betalen als [eiser in conv] die uren niet bij Philips, KNB of een derde zou kunnen declareren. Dat blijkt namelijk niet uit de tekst van de overeenkomst of de voorafgaande correspondentie tussen partijen en is ook niet de bedoeling van partijen geweest. Uit (artikel 5 van) de overeenkomst en de brief van [gedaagden in conv] van 20 november 2019 blijkt juist dat [gedaagden in conv] alleen bereid is geweest [eiser in conv] bij ontvangst van een schadevergoeding van Philips en/of KNB een ‘succesfee’ te betalen. Hij heeft het uurtarief van [eiser in conv] slechts bevestigd en urenspecificaties van [eiser in conv] slechts voor akkoord getekend, zodat [eiser in conv] dit tarief richting KNB en Philips kon hanteren en de door hem gewerkte uren bij KNB/Philips kon verantwoorden. Als er (ongeacht de uitkomst van de claim op Philips/KNB) een rechtstreekse betalingsverplichting op hem zou rusten zou hij nooit akkoord zijn gegaan met het door [eiser in conv] gehanteerde exorbitante uurtarief en de aan hem overgelegde urenspecificaties, aldus [gedaagden in conv] .
4.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag wat zij met betrekking tot de betaling voor de diensten van [eiser in conv] zijn overeengekomen. Die vraag kan niet worden beantwoord aan de hand van alleen een zuiver taalkundige uitleg van de schriftelijke overeenkomst. Het komt aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat zij in dat kader redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien (Haviltexmaatstaf). Omdat [eiser in conv] zich op de rechtsgevolgen van de overeenkomst beroept, rusten op hem de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de door hem gestelde (uitleg van de) overeenkomst. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.
In artikel 4 van de tussen partijen gesloten overeenkomst staat dat [eiser in conv] de door hem gewerkte uren bijhoudt en deze, waar mogelijk, declareert bij Philips, KNB dan wel een derde (zie hiervoor onder 2.8. Partijen zijn het erover eens dat met die “derde” werd bedoeld een eventuele koper van intellectuele eigendomsrechten op de uitvinding van [gedaagden in conv] ). In de overeenkomst staat echter niet beschreven wat er gebeurt als [eiser in conv] zijn uren niet met succes bij Philips, KNB dan wel een derde kan declareren. Anders dan [eiser in conv] heeft betoogd kan uit het gebruik van de woorden “waar mogelijk” in artikel 4 niet worden afgeleid dat, indien (succesvolle) declaratie bij Philips, de KNB of een derde niet mogelijk zou blijken, [gedaagden in conv] verplicht zou zijn te betalen voor de door [eiser in conv] aan de opdracht bestede tijd. De (letterlijke) tekst van de overeenkomst is op zichzelf echter niet beslissend. Partijen kunnen immers, ook zonder dat dit in de overeenkomst expliciet tot uitdrukking is gebracht, hebben bedoeld een betalingsverplichting met betrekking tot de door [eiser in conv] gewerkte uren voor [gedaagden in conv] in het leven te roepen. Dat partijen die bedoeling hebben gehad kan echter niet worden afgeleid uit de door [eiser in conv] gestelde feiten en omstandigheden, zoals de rechtbank hierna toelicht.
4.7.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat partijen hebben bedoeld een betalingsverplichting voor [gedaagden in conv] overeen te komen met betrekking tot de door hem gewerkte uren als hij die uren niet bij Philips, KNB of een derde zou kunnen declareren, heeft [eiser in conv] verwezen naar de brief van [gedaagden in conv] van 20 november 2019. Partijen zijn het erover eens dat die brief – hoewel [gedaagden in conv] daarin spreekt van ‘een concretisering van afspraken’ – slechts een voorstel van [gedaagden in conv] bevat. In het voorstel van [gedaagden in conv] staat dat [eiser in conv]
bij succesof een of meer schadevergoedingen door KNB en/of Philips zal worden vergoed voor zijn declarabele uren en dat als die vergoedingen onverwacht uitblijven [eiser in conv] zijn declarabele uren bij substantiële schadevergoeding(en) tot een maximum van 20% daarvan bij [ged in conv sub 2] in rekening mag brengen. De woorden
bij succeskomen weliswaar niet (meer) voor in de tussen partijen gesloten overeenkomst, maar daaruit kan nog niet worden afgeleid dat partijen dus hebben bedoeld een betalingsverplichting voor [gedaagden in conv] in het leven te roepen op het moment dat [eiser in conv] zijn uren niet bij Philips, KNB of een derde zou kunnen declareren, zoals [eiser in conv] stelt. In de overeenkomst staat overigens immers min of meer hetzelfde als in het voorstel van [gedaagden in conv] . Als [eiser in conv] , in afwijking van het voorstel van [gedaagden in conv] , door [gedaagden in conv] betaald had willen worden voor de door hem gewerkte uren ook als hij geen succes (zijnde een vergoeding van Philips/KNB aan [gedaagden in conv] ) zou bereiken, had het dan ook voor de hand gelegen als hij dat expliciet in de overeenkomst tot uitdrukking had gebracht. Dat heeft hij niet gedaan. Dat de conceptovereenkomst is opgesteld door [naam 1] in overleg met [gedaagden in conv] en niet door [eiser in conv] doet daar, anders dan [eiser in conv] heeft betoogd, niet aan af. [eiser in conv] had immers aanpassingen in de tekst kunnen aanbrengen of voorstellen. Dit geldt temeer omdat [eiser in conv] kennelijk geen juridische leek is maar, zoals hij in deze procedure heeft benadrukt, een (civiel en fiscaal) jurist met uitgebreide ervaring als leidinggevende van juristen bij het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst. [eiser in conv] stelt weliswaar dat hij het voorstel van [gedaagden in conv] tot een overeenkomst op basis van
no cure no payheeft afgewezen (hetgeen [gedaagden in conv] betwist), maar heeft geen details gegeven over de manier en het moment waarop hij daarover met [gedaagden in conv] zou hebben gecommuniceerd en ook niet over wat partijen destijds dan precies verstonden onder
no cure no payen waaruit dat blijkt. Zeker gelet op de inhoud van de e-mail van 20 november 2019 en van de schriftelijke overeenkomst had [eiser in conv] zijn stelling op dit punt meer met feiten moeten onderbouwen. Daar komt bij dat partijen ter zitting hebben bevestigd dat zij helemaal niet met elkaar hebben gesproken over wat er zou gebeuren en hoe [eiser in conv] voor de door hem gewerkte uren betaald zou worden als het niet zou lukken om die uren bij Philips/KNB te declareren en/of om de claims van [gedaagden in conv] te effectueren, omdat zij er destijds zonder meer vanuit gingen dat [gedaagden in conv] uiteindelijk een vergoeding zou ontvangen. Bij die stand van zaken hoefde [gedaagden in conv] redelijkerwijs niet te begrijpen dat hij [eiser in conv] zou moeten betalen voor de door [eiser in conv] gewerkte uren op het moment dat [eiser in conv] die uren niet elders zou kunnen declareren en mocht [eiser in conv] er ook redelijkerwijs niet van uitgaan dat [gedaagden in conv] dit zo had begrepen. Dat [gedaagden in conv] het uurtarief van [eiser in conv] heeft bevestigd en urenspecificaties van [eiser in conv] voor akkoord heeft getekend, maakt dit niet anders. De rechtbank vindt die enkele omstandigheid, zeker in het licht van de stelling van [gedaagden in conv] dat hij die bevestiging slechts heeft gegeven met het oog op verantwoording richting Philips/KNB, onvoldoende om aan te kunnen nemen dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden in conv] [eiser in conv] voor de door hem gewerkte uren zou betalen indien Philips, KNB of een derde dat niet zou doen.
4.8.
[eiser in conv] heeft overigens geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat aan het bewijsaanbod van [eiser in conv] op dit punt wordt voorbijgegaan. De conclusie moet dan zijn dat partijen met betrekking tot de door [eiser in conv] gewerkte uren geen betalingsverplichting voor [gedaagden in conv] zijn overeengekomen. De vordering van [eiser in conv] kan daarom niet op de primaire grondslag – nakoming van de overeenkomst – worden toegewezen.
4.9.
Aan zijn vordering tot betaling legt [eiser in conv] subsidiair ten grondslag dat [gedaagden in conv] het hem onmogelijk heeft gemaakt de door hem gewerkte uren bij Philips, KNB dan wel een derde te declareren en de (onder artikel 5 van de overeenkomst) overeengekomen beloning te ontvangen, door de opdracht aan hem eenzijdig en zonder overleg in te trekken.
4.10.
Voor zover [eiser in conv] met deze stellingen heeft bedoeld dat [gedaagden in conv] de met hem gesloten overeenkomst niet had mogen opzeggen, overweegt de rechtbank als volgt. Uitgangspunt is dat [gedaagden in conv] de overeenkomst als opdrachtgever te allen tijde mag opzeggen (artikel 7:408 BW). Dit uitgangspunt geldt niet indien uit de wet, de inhoud of aard van de overeenkomst of van een rechtshandeling of uit de gewoonte iets anders voortvloeit (artikel 7:400 lid 2 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval onvoldoende grond om af te wijken van het uitgangspunt dat [gedaagden in conv] de overeenkomst te allen tijde mag opzeggen. Het volgende is daartoe van belang. Uit de wet vloeit voor dit geval geen beperking van de opzeggingsbevoegdheid voort. [eiser in conv] heeft ook niet gesteld dat partijen een afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt zijn overeengekomen. Wel stelt hij zich kennelijk op het standpunt dat uit de aard van de overeenkomst (waarin volgens de uitleg van [gedaagden in conv] de beloning van [eiser in conv] geheel afhankelijk is van bereidheid van Philips, de KNB of een derde om de declaratie van [eiser in conv] en/of een schadevergoeding aan [gedaagden in conv] te betalen) voortvloeit dat [gedaagden in conv] de overeenkomst niet “zomaar” mocht opzeggen. De rechtbank volgt [eiser in conv] hierin niet. Vanwege het onderwerp van de tussen partijen gesloten overeenkomst, namelijk het verrichten van werkzaamheden door [eiser in conv] ten behoeve van het verkrijgen van een (schade)vergoeding door [gedaagden in conv] , ligt een ruime opzeggingsbevoegdheid voor de hand. [gedaagden in conv] dient in beginsel vrij te zijn om te bepalen door wie en op welke wijze hij zijn belangen behartigd wil zien. Het enkele feit dat een vergoeding voor de werkzaamheden van [eiser in conv] afhankelijk was van (kort gezegd) het succes van de claim van [gedaagden in conv] dan wel de betalingsbereidheid van Philips, de KNB of een derde, maakt niet dat de overeenkomst van dien aard is dat in afwijking van de wettelijke hoofdregel de opzegbevoegdheid beperkt is. Daarbij komt dat [eiser in conv] zich ook niet heeft uitgelaten over de vraag onder welke voorwaarden (bijvoorbeeld een opzegtermijn, die tussen partijen in ieder geval niet lijkt te zijn overeengekomen) de overeenkomst in dit geval dan wel door [gedaagden in conv] zou mogen worden opgezegd. De conclusie is dan dat [gedaagden in conv] de overeenkomst mocht opzeggen.
4.11.
Voor zover [eiser in conv] heeft bedoeld aan zijn vordering ten grondslag te leggen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat [gedaagden in conv] de overeenkomst alleen mocht opzeggen tegen een (schade)vergoeding ter hoogte van het door hem gevorderde bedrag, heeft hij nagelaten de feiten of omstandigheden te stellen waaruit dat zou volgen. Het enkele feit dat een vergoeding voor de werkzaamheden van [eiser in conv] afhankelijk was van het succes van de claim van [gedaagden in conv] dan wel de betalingsbereidheid van Philips, de KNB of een derde is daartoe onvoldoende. Daarbij is mede van belang dat [eiser in conv] geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat er bij voortzetting van de overeenkomst een reële kans bestond dat Philips, KNB of een derde zijn declaraties zou hebben betaald en dat [eiser in conv] zonder de opzegging door [gedaagden in conv] derhalve zonder meer een vergoeding voor zijn werkzaamheden mocht verwachten. Weliswaar heeft [eiser in conv] gesteld dat Philips twee patenten, gebaseerd op de uitvinding van [gedaagden in conv] , in de Verenigde Staten zou hebben geregistreerd (hetgeen [gedaagden in conv] betwist), maar hij heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt en bovendien heeft [eiser in conv] bevestigd dat hij jegens Philips geen enkele actie heeft ondernomen. Ten aanzien van KNB heeft [eiser in conv] wel actie ondernomen, zoals het instellen van WOB-verzoeken, maar uit het enkele feit dat KNB lange tijd van zich af heeft gebeten en geen stukken wilde afgeven kan, anders dan [eiser in conv] mogelijk heeft bedoeld te betogen, nog niet worden afgeleid dat KNB daadwerkelijk tot betaling was overgegaan als de overeenkomst was voortgezet. Omdat [eiser in conv] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij voortzetting van de overeenkomst een reële kans op een vergoeding bestond, kan ook niet worden vastgesteld dat er sprake is van schade aan de zijde van [eiser in conv] .
4.12.
De vordering van [eiser in conv] kan gezien het voorgaande ook niet op de subsidiaire grondslag worden toegewezen en zal dus worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eiser in conv] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagden in conv] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2,00 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.459,00
4.14.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in voorwaardelijke reconventie
4.15.
Aan de beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie wordt niet toegekomen, omdat niet aan de hiervoor door [gedaagden in conv] geformuleerde voorwaarde is voldaan. De rechtbank heeft immers niet geoordeeld dat op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst een betalingsverplichting op [gedaagden in conv] rust.
4.16.
Omdat geen van partijen als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser in conv] af,
5.2.
veroordeelt [eiser in conv] in de proceskosten van € 9.459,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser in conv] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de beslissingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
in voorwaardelijke reconventie
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op
28 augustus 2024.
943 / 1787