ECLI:NL:RBGEL:2024:6037

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
426902
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in civiele zaak met betrekking tot gebreken in gevelbekleding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 28 augustus 2024 een tussenvonnis uitgesproken waarin de rechtbank heeft overwogen dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. De eisende partijen, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Lemmers, hebben samen met de gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.M. Maters, hun standpunten over het deskundigenonderzoek naar voren gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten van een eerder ingeschakelde deskundige tegenstrijdigheden vertonen, waardoor het niet mogelijk is om de oorzaak van de gebreken aan de gevelbekleding vast te stellen.

De rechtbank heeft de heer ing. J.C. Kok benoemd als deskundige, die de opdracht heeft gekregen om twaalf specifieke vragen te beantwoorden met betrekking tot de gebreken in de gevelbekleding, de gebruikte materialen en de uitvoering van het werk. De deskundige moet ook de herstelkosten van de gebreken inschatten. De rechtbank heeft de partijen erop gewezen dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek en dat zij de deskundige toegang moeten verlenen tot de noodzakelijke plaatsen voor het onderzoek.

Het vonnis bevat ook bepalingen over de betaling van het voorschot voor de deskundige, dat is vastgesteld op € 5.033,60 inclusief btw. De rechtbank heeft de partijen de verplichting opgelegd om binnen twee weken het voorschot te betalen en heeft aangegeven dat de zaak op de parkeerrol zal komen op 3 april 2025, met de mogelijkheid om eerder te worden behandeld indien het voorschot niet tijdig wordt ontvangen of na ontvangst van het deskundigenrapport.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/426902 / HA ZA 23-468
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. L. Lemmers,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.M. Maters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juni 2024,
- de akte uitlaten deskundige van [eisers] ,
- de akte uitlaten van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 5 juni 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank overwogen dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het aangekondigd deskundigenonderzoek. Van die gelegenheid hebben partijen gebruik gemaakt.
2.2.
[gedaagde] meent dat een deskundigenonderzoek niet noodzakelijk is, omdat de belangen van beide partijen meer dan voldoende zijn gewaarborgd bij het reeds door [naam 1] uitgevoerde onderzoek. Zoals ook al in het tussenvonnis is overwogen, hebben partijen tegen zowel de totstandkoming als de inhoud van de al overgelegde rapporten - waaronder het rapport van [naam 1] - over en weer gemotiveerd verweer gevoerd. Bovendien spreken de rapporten elkaar inhoudelijk tegen. De rechtbank kan de oorzaak van de vervorming van de rabatdelen, de lekkage bij het keukenraam en het vochtprobleem in de schuur op basis van de reeds overgelegde rapporten dan ook niet vaststellen. De rechtbank acht een deskundigenonderzoek daarom (nog steeds) nodig. Het deskundigenonderzoek zal in dit vonnis worden bevolen.
2.3.
Mede gelet op de uitlatingen van partijen over het aantal te benoemen deskundigen, de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen, zal de rechtbank de onder de beslissing vermelde deskundige benoemen. Aan deze deskundige zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De te benoemen deskundige(n)
2.4.
Zowel [eisers] als [gedaagde] volgen het oordeel van de rechtbank dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de benoeming van de heer ing. J.C. Kok tot deskundige. De heer Kok is door de rechtbank benaderd om als deskundige te worden benoemd. Hij heeft verklaard dat hij bereid en is staat is om als deskundige in de onderhavige zaak op te treden.
De aan de deskundige voor te leggen vragen
2.5.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis twaalf vragen geformuleerd die zij voornemens is aan de deskundige te stellen. Bij de vragen 2 tot en met 4 en 8 tot en met 12 hebben partijen geen opmerkingen geplaatst. De opmerkingen van partijen ten aanzien van de overige vragen en de door hen voorgestelde aanvullende vragen zullen hierna worden besproken.
2.6.
Ten aanzien van vraag 1 stelt [eisers] voor om daaraan toe te voegen dat er nog geen herstelmaatregelen zijn verricht. De rechtbank zal deze toevoeging niet overnemen zoals hij door [eisers] is geformuleerd, omdat de rechtbank (en ook [gedaagde] ) niet kan verifiëren of daadwerkelijk geen herstelmaatregelen zijn verricht. Wel zal de rechtbank aan de te stellen vraag de volgende passage toevoegen: “ervan uitgaande dat nog geen herstelmaatregelen hebben plaatsgevonden”. De deskundige kan de vraag beantwoorden op basis van het uitgangspunt dat geen herstel heeft plaatsgevonden en zal, naar de rechtbank aanneemt, op basis van eigen waarneming in bijzijn van partijen en al dan niet mede op basis van door hen te maken opmerkingen, bij het onderzoek ter plaatse kunnen vaststellen of dit uitgangspunt (dat nog geen herstel heeft plaatsgevonden) juist is. Indien dat niet het geval is zal de deskundige dat kunnen vermelden in zijn rapport.
2.7.
Ten aanzien van vraag 5
(is de aangebrachte verfsoort en behandeling geschikt voor de houtsoort Dark Red Meranti?) meent [gedaagde] dat, indien het antwoord op die vraag ‘nee’ is, daaraan de vraag toegevoegd zou moeten worden wat daarvan de gevolgen zijn. De rechtbank ziet aanleiding om aan vraag 5 een vervolgvraag toe te voegen, maar acht de door [gedaagde] voorgestelde vraag te ruim geformuleerd. Gelet op hetgeen ter beoordeling aan de rechtbank voorligt, is immers alleen relevant of, en zo ja in hoeverre, een (eventueel) ongeschikte verfsoort en behandeling aan het kromtrekken van de gevelbekleding heeft bijgedragen. De rechtbank zal daarom de in het dictum vermelde vervolgvraag ter beantwoording aan de deskundige voorleggen.
2.8.
Volgens [gedaagde] kan het antwoord op vraag 6 (
kan een schilder zien welke houtsoort is gebruikt voor de rabatdelen, ook al is het hout gegrond?) niet van invloed zijn op de uiteindelijke beoordeling. [gedaagde] verwijst in dit verband naar hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen onder 5.36 van het tussenvonnis. [eisers] meent dat vraag 6 wel relevant is. De rechtbank heeft onder 5.36 van het tussenvonnis overwogen dat [eisers] en/of de schilder aan [gedaagde] had moeten en kunnen navragen uit welke houtsoort de rabatdelen waren vervaardigd, voor zover zij dat zelf niet kon beoordelen. Met de beantwoording van vraag 6 zal duidelijk worden of de schilder zelf kon beoordelen welke houtsoort was gebruikt. Als duidelijk is of de schilder van buitenaf kon zien welke houtsoort was toegepast, kan ook worden beoordeeld of de schilder vragen had moeten stellen met betrekking tot de gebruikte houtsoort. De rechtbank acht vraag 6 om deze reden van belang en zal die vraag dan ook handhaven.
2.9.
[eisers] stelt voor om vraag 6 toe te spitsen op de uiterlijke kenmerken van enerzijds Dark Red Meranti en anderzijds Western Red Cedar. De rechtbank zal dit voorstel niet inwilligen. In het tussenvonnis (onder 5.36) is reeds overwogen dat niet vooraf tussen partijen is overeengekomen welke houtsoort zou worden toegepast. Gelet daarop valt niet in te zien wat het belang is van de door [eisers] voorgestelde toevoeging. Ook stelt [eisers] voor om aan vraag 6 toe te voegen dat het lichtgrijze grondverf betreft. [gedaagde] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat de rechtbank die toevoeging zal overnemen.
2.10.
Ten aanzien van vraag 7 (
kunt u toelichten wat de meest gebruikelijke taakverdeling is tussen de timmerman en schilder met betrekking tot het afdichten van de nagelgaten bij een wandbekleding met rabatdelen als deze?) stelt [eisers] voor om daarin onderscheid te maken tussen de houtsoorten Dark Red Meranti en Western Red Cedar. De rechtbank zal dit onderscheid niet maken, nu partijen zoals hiervoor en in het tussenvonnis is overwogen niet vooraf zijn overeengekomen welke houtsoort zou worden toegepast. Verder stelt [eisers] voor om te vragen naar de functie c.q. het doel van het afdichten van de in het hout aanwezige nagelgaten en naden met plamuur. De rechtbank acht die toevoeging niet noodzakelijk gelet op de andere vragen.
2.11.
[gedaagde] meent dat indien het antwoord op vraag 7 zou zijn dat de timmerman bepaalde taken zou hebben, de vraag gesteld zou moeten worden of de schilder kan en behoort te controleren of de timmerman zijn taak heeft vervuld. Als de schilder behoort te controleren of de timmerman zijn taak heeft vervuld, dan wordt van de deskundige verwacht dat hij dit benoemt in de beantwoording van vraag 7. De rechtbank zal dit verzoek daarom niet inwilligen.
2.12.
Tot slot stelt [eisers] voor de volgende aanvullende vragen aan de deskundige te stellen:
  • In hoeverre noodzaakt Western Red Cedar en/of Dark Red Meranti een afwerking ter voorkoming van vochtintreding?
  • Noodzaakt een gewenst uniform gevelaanzicht in geval van Dark Red Meranti kozijnen tot toepassing van lichtgrijze gegronde en daarna in zwarte kleur geverfde Dark Red Meranti rabatdelen in plaats van toepassing van Western Red Cedar rabatdelen die eveneens lichtgrijs worden gegrond en daarna in zwarte kleur worden geverfd?
  • Bestaat er een kwaliteitsverschil tussen Dark Red Meranti en Western Red Cedar als het gaat om de toepassing bij kozijnen respectievelijk bij rabatdelen?
2.13.
Deze vragen zullen niet aan de deskundige worden gesteld, omdat daarin onderscheid wordt gemaakt tussen Dark Red Meranti en Western Red Cedar en de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat partijen niet vooraf zijn overeengekomen welke houtsoort zou worden toegepast. Overigens heeft [eisers] niet gemotiveerd waarom de door haar voorgestelde aanvullende vragen van belang zijn.
2.14.
De aanvullende vraag die wordt voorgesteld door [gedaagde] (
is bij dit type rabat vereist dat er voorafgaand aan het schilderwerk geschuurd wordt en zo ja, wat zijn de gevolgen van het uitblijven daarvan (indien van toepassing)?)zal ook niet aan de deskundige worden gesteld. Als het niet schuren van het rabat voorafgaand aan het schilderwerk het kromtrekken van de gevelbekleding heeft veroorzaakt of daaraan heeft bijgedragen, wordt van de deskundige verwacht dat hij dit zal benoemen in de beantwoording van vraag 2.
Voorschot
2.15.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden kosten begroot op € 5.033,60 inclusief btw. Bij e-mail van 1 augustus 2024 zijn partijen door de griffier in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorschot. Geen van partijen heeft binnen de daartoe gestelde termijn bezwaar gemaakt tegen het voorschot. De hoogte van het voorschot zal derhalve worden vastgesteld op het bedrag € 5.033,60 inclusief btw.
2.16.
In het tussenvonnis van 5 juni 2024 is al aangekondigd en toegelicht dat het voorschot op de kosten van de deskundige door [eisers] moet worden betaald.
Ten slotte
2.17.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij nodig en gepast vindt, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.18.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij verstrekken.
2.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
1. Bent u na dit tijdsverloop – ervan uitgaande dat nog geen herstelmaatregelen hebben plaatsgevonden – in staat om te beoordelen wat de oorzaak is van het kromtrekken van de gevelbekleding, de lekkage bij het keukenraam en de vochtproblemen in de schuur?
Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend is:
2. Wat is de oorzaak van het kromtrekken van de rabatdelen in de gevelbekleding?
3. Is de gebruikte houtsoort (Dark Red Meranti), uitgaande van een juiste behandeling en wijze van montage, geschikt voor de gevelbekleding met rabatdelen zoals hier toegepast?
4. Zijn de rabatdelen, mede gelet op de gebruikte houtsoort Dark Red Meranti, op de juiste wijze aangebracht?
5. Zijn de aangebrachte verfsoort en de toegepaste behandeling geschikt voor de houtsoort Dark Red Meranti? Indien de aangebrachte verfsoort en/of de behandeling niet geschikt zijn, heeft dat (en zo ja, in hoeverre) bijgedragen aan het kromtrekken van de rabatdelen?
6. Kan een schilder zien welke houtsoort is gebruikt voor de rabatdelen, ook al is het hout gegrond met lichtgrijze grondverf?
7. Kunt u toelichten wat de meest gebruikelijke taakverdeling is tussen de timmerman en de schilder met betrekking tot het afdichten van de nagelgaten en naden bij een wandbekleding met rabatdelen als deze?
8. Wat is de oorzaak van de lekkage aan de binnenzijde van de woning, boven het kozijn in de keuken?
9. Wat is de oorzaak voor het vochtprobleem in de berging/schuur?
10. Wat zijn de herstelkosten van de verschillende gebreken?
11. Kunt u reageren op de rapporten van APR en [naam 1] voor zover uw bevindingen hiervan afwijken?
12. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundige:
De heer ing. J.C. Kok (Kode Consult)
adres: [adres]
telefoon: [telefoonnummer] ,
e-mailadres: [e-mailadres] ,
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
het voorschot
3.4.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 5.033,60 (inclusief btw),
3.5.
bepaalt dat [eisers] het voorschot moet overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nog te ontvangen nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.7.
bepaalt dat [eisers] het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.8.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.9.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
- de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.10.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
het schriftelijk rapport
3.11.
draagt de deskundige op om uiterlijk 4 maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.12.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.13.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.14.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
woensdag 3 april 2025,
3.15.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusies na deskundigenbericht door partijen op een termijn van vier weken,
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
943 / 1787