In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 augustus 2024 een tussenuitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.N. Heeringa, heeft een onroerende zaak gekocht van VM Trading, die deze op 2 november 2022 aan hem heeft geleverd. De eiser stelt dat de onroerende zaak gebreken vertoont die door de gedaagde, die de onroerende zaak eerder aan VM Trading heeft geleverd, opzettelijk zijn verzwegen. De eiser vordert schadevergoeding en heeft daarnaast een incidentele vordering ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij hij de gedaagde verbiedt om een beroep te doen op de leningsovereenkomst die hij met de gedaagde heeft gesloten voor de aankoop van de onroerende zaak.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de gevraagde voorlopige voorziening en de vordering in de hoofdzaak. De eiser heeft weliswaar een verband gelegd tussen de geldlening en de onroerende zaak, maar de geldigheid van de leningsovereenkomst is geen onderwerp van geschil in de hoofdzaak. De rechtbank concludeert dat de eiser geen voldoende belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien de kernvraag in de hoofdzaak nog niet is beantwoord en de gedaagde nog geen conclusie van antwoord heeft genomen. De rechtbank wijst de incidentele vordering af en veroordeelt de eiser in de proceskosten van het incident.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.