ECLI:NL:RBGEL:2024:6036

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
C/05/437712 / HA ZA 24-338
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in kort geding over voorlopige voorziening en onrechtmatig handelen bij onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 augustus 2024 een tussenuitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.N. Heeringa, heeft een onroerende zaak gekocht van VM Trading, die deze op 2 november 2022 aan hem heeft geleverd. De eiser stelt dat de onroerende zaak gebreken vertoont die door de gedaagde, die de onroerende zaak eerder aan VM Trading heeft geleverd, opzettelijk zijn verzwegen. De eiser vordert schadevergoeding en heeft daarnaast een incidentele vordering ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij hij de gedaagde verbiedt om een beroep te doen op de leningsovereenkomst die hij met de gedaagde heeft gesloten voor de aankoop van de onroerende zaak.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende samenhang bestaat tussen de gevraagde voorlopige voorziening en de vordering in de hoofdzaak. De eiser heeft weliswaar een verband gelegd tussen de geldlening en de onroerende zaak, maar de geldigheid van de leningsovereenkomst is geen onderwerp van geschil in de hoofdzaak. De rechtbank concludeert dat de eiser geen voldoende belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien de kernvraag in de hoofdzaak nog niet is beantwoord en de gedaagde nog geen conclusie van antwoord heeft genomen. De rechtbank wijst de incidentele vordering af en veroordeelt de eiser in de proceskosten van het incident.

De zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/437712 / HA ZA 24-338
Vonnis in incident van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiser in de hoofdz./eiser in het inc.],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.N. Heeringa te Amsterdam,
tegen
[gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S.J. van Susante te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] en [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 223 Rv
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] heeft op 19 oktober 2022 een onroerende zaak van VM Trading gekocht. VM Trading heeft de onroerende zaak op 2 november 2022 aan [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] geleverd. Voordat de onroerende zaak aan [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] werd geleverd, is de onroerende zaak op dezelfde dag door [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] aan VM Trading geleverd. Volgens [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] heeft VM Trading dan ook slechts als doorgeefluik gefungeerd en is [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] zijn daadwerkelijke wederpartij. [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] stelt dat de onroerende zaak (ernstige) gebreken bevat en dat [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] die gebreken (opzettelijk) heeft verzwegen. Omdat [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] gebreken (opzettelijk) heeft verzwegen, is er sprake van bedrog dan wel dwaling en heeft [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] onrechtmatig jegens [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] gehandeld. Als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] heeft [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] schade geleden, aldus nog steeds [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] . [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] vordert daarom dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en uit dien hoofde gehouden is aan hem een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat.
2.2.
[gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] heeft nog geen conclusie van antwoord genomen.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Ten behoeve van de aankoop van de onroerende zaak heeft [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] geld geleend van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] . [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] stelt dat het gezien het bedrog en de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij uit hoofde van de leningsovereenkomst aflossing en rente moet blijven betalen aan [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] . [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] vordert daarom dat de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] verbiedt een beroep te doen op de artikelen 3 en 5 van de tussen partijen gesloten leningsovereenkomst. Die artikelen zien op de rente, aflossing en opeisbaarheid van de lening.
3.2.
[gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] voert verweer. Hij stelt zich kort gezegd op het standpunt dat [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] geen belang heeft bij zijn incidentele vordering en dat het bestaan van de door [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] gepretendeerde vordering in de hoofdzaak onvoldoende aannemelijk is.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Toewijzing van een dergelijke vordering is alleen mogelijk wanneer die vordering voldoende samenhang vertoont met de vordering in de hoofdzaak en wanneer daarbij voldoende belang bestaat. Dit belang kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing al toewijsbaar is of dat [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt de vereiste samenhang tussen de door [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] gevraagde voorlopige voorziening en de vordering van [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] in de hoofdzaak. Weliswaar bestaat tussen het feitencomplex in de hoofdzaak en het feitencomplex in het incident enige samenhang, aangezien de geldlening is gebruikt om de onroerende zaak te financieren en partijen bij zowel de geldlening als de levering van het pand betrokken zijn, maar die samenhang bestaat niet tussen de ingestelde vorderingen. In het incident vordert [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] een voorlopige voorziening ten aanzien van de geldigheid van de leningsovereenkomst, maar die geldigheid is in de hoofdzaak geen onderwerp van geschil. [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] heeft weliswaar aangekondigd dat hij een dergelijke vordering mogelijk op een later moment via een eiswijzing zal instellen, maar voor nu heeft hij er bewust voor gekozen om dit niet te doen en om alleen een schadevergoeding te vorderen vanwege verzwegen gebreken in het pand. Hierdoor ontbreekt de vereiste samenhang tussen de vordering in de hoofdzaak en de gevorderde voorlopige voorziening. Alleen hierom al kan de incidentele vordering niet worden toegewezen.
4.3.
Ook bestaat geen voldoende belang van [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] bij toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening, zoals de rechtbank hierna toelicht.
4.4.
De vraag die in de hoofdzaak beantwoord moet worden is in de kern of [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] onrechtmatig jegens [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] heeft gehandeld. Voor de beantwoording van die vraag moet worden vastgesteld of de onroerende zaak daadwerkelijk (ernstige) gebreken bevat zoals [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] stelt, of [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] die gebreken kende en die gebreken aldus (opzettelijk) heeft verzwegen en of [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] in verband daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Dit incident leent zich niet voor een (uitgebreide) beoordeling van al die aspecten. Bovendien heeft [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] betwist dat de onroerende zaak gebreken bevat, heeft [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] nog geen conclusie van antwoord genomen en moet in de hoofdzaak nog een mondelinge behandeling (en mogelijk bewijslevering) plaatsvinden. Gelet hierop is het bestaan en de omvang van de vordering in de hoofdzaak in dit stadium van de procedure onvoldoende komen vast te staan en kan die vordering ook niet eenvoudig worden vastgesteld. De situatie dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing al toewijsbaar is doet zich dus niet voor.
4.5.
[eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] heeft gesteld dat het gezien het bedrog en de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van hem kan worden gevergd dat hij zijn verplichtingen uit de leningsovereenkomst blijft nakomen. Op dit moment staat echter nog niet vast of sprake is van bedrog dan wel onrechtmatig handelen van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] . Daarom kan niet worden geoordeeld dat het belang van [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] bij de gevraagde voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] bij afwijzing daarvan en dat [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten. Ook overigens is niet gebleken van een belang van [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] dat de gevraagde voorlopige voorziening, afgezet tegen het belang van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] , rechtvaardigt.
4.6.
Gezien het voorgaande zal de incidentele vordering worden afgewezen.
4.7.
[eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] worden begroot op € 614,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief II).

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] .
5.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af.
6.2.
veroordeelt [eiser in de hoofdz./eiser in het inc.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] tot op heden begroot op € 614,00,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 oktober 2024voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde in de hoofdz./verw in het inc.] .
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
1011 / 1787