ECLI:NL:RBGEL:2024:6017

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
332752-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging tot doodslag met gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk steekincident. De zaak betreft een vechtpartij die plaatsvond op 10 december 2023 in Nijmegen, waarbij de verdachte, na een parkeerincident, een mes heeft gebruikt om [slachtoffer 1] te steken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het lichaam heeft gestoken, wat resulteerde in fatale verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar wel van voorwaardelijk opzet, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan poging tot doodslag op [slachtoffer 2], die eveneens door de verdachte met een mes is verwond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/332752-23
Datum uitspraak : 4 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. O.N.J. Maatje, advocaat in Zaltbommel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2023 te Nijmegen [slachtoffer 1] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal met een mes in het lichaam te steken;
2 .
hij op of omstreeks 10 december 2023 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een mes naar/in de richting en/of tegen en/of in
het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 december 2023 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een mes naar/in de richting en/of tegen en/of in het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] te steken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 10 december 2023 te Nijmegen openlijk, te weten op/aan de [adres] , nabij winkelcentrum [winkelcentrum] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , door het
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) duwen, slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp stekende bewegingen maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- het meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp steken in het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- het meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp steken in het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 december 2023 heeft in de [adres] in Nijmegen, nabij winkelcentrum [winkelcentrum] , een vechtpartij plaatsgevonden. [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) heeft bij deze vechtpartij dodelijk steekletsel opgelopen. [2] Verdachte was bij dit gevecht betrokken en heeft tijdens het gevecht iemand met een mes gestoken. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer 1] , aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging doodslag op. [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) en de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3] ). Voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord alsmede de onder feit 2 mede ten laste gelegde poging doodslag dan wel poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 3] is naar de mening van de officier van justitie onvoldoende bewijs.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Verdachte heeft niet met voorbedachte raad gehandeld. Er is evenmin sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft het mes slechts gebruikt om zich tegen de overmacht te kunnen verdedigen zonder de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen van zijn handelen in te zien. De raadsman heeft voorts bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. Er is onvoldoende bewijs om aan te nemen dat verdachte [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gestoken of steekbewegingen naar hen/hem heeft gemaakt. Daarnaast is het letsel van [slachtoffer 2] en met name dat van [slachtoffer 3] beperkt gebleven. Bovendien ontbreekt ook hier het opzet van verdachte. Hij heeft het mes gebruikt ter afweer en voor zijn lijfsbehoud, zodat geen sprake is van verwijtbaar handelen. Ten aanzien van feit 3 is sprake van referte met in achtneming van de opmerkingen die de raadsman ten aanzien van feit 2 heeft gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Aanleiding
Verdachte is op de parkeerplaats van winkelcentrum [winkelcentrum] achteruit gereden om zijn auto te parkeren, terwijl een drietal mannen langs/achter de auto liepen. Een van hen ( [slachtoffer 2] ) heeft op de achterruit van de auto getikt. Verdachte is daarop uit de auto gestapt. Vervolgens is een vechtpartij ontstaan. [4]
Toedracht
Betrokkenen op de camerabeelden
Vanuit verschillende cameraposities in en rondom winkelcentrum [winkelcentrum] is de vechtpartij vastgelegd. Hiervan zijn compilaties gemaakt. De beelden zijn bekeken door verbalisanten die in processen-verbaal hebben omschreven en vastgelegd wat daarop te zien is. De bestuurder van de kleine zwarte auto op de beelden is verdachte. [5] Hij wordt in de verschillende beschrijvingen van de beelden aangeduid als ‘de bestuurder’, ‘de grote donkere man’ en ‘man 4’. [6] Tijdens het incident droeg verdachte een blauwe spijkerbroek, grijs/blauwe New Balance schoenen, een donkergrijze polo met rits en een grijze jas met bont in de nek. [7] Op de beelden is verder een groep van drie mannen te zien. Een van de mannen draagt zijn haar in een knotje/staartje. Hij is de kleinste van de drie en heeft een normaal postuur. Hij draagt een jas met een bontkraag tot over de heupen, lichte schoenen en een donkere broek. [8] [slachtoffer 3] droeg tijdens het incident een rode Zara jas met bruine bontkraag. [9] [slachtoffer 3] wordt in de beschrijvingen van de beelden aangeduid als ‘de kleinste man’, ‘man 1’ en ‘de man met de rode jas’.
De tweede man is de langste van de drie. Hij heeft een normaal postuur. Hij draagt een donker petje, een lichte jas met bontkraag tot iets over de heupen, een lichte(re) broek en lichte schoenen. [10] Het dodelijke slachtoffer, [slachtoffer 1] , droeg een witte jas ten tijde van het incident. [11] [slachtoffer 1] wordt in de beschrijvingen van de beelden aangeduid als ‘man 2’ en ‘de man met de witte jas’.
De derde man draagt een donkere gewatteerde jas tot op de heupen en een donkere broek. [12] [slachtoffer 2] droeg tijdens het incident een zwarte jas. [13] [slachtoffer 2] wordt in de beschrijvingen van de beelden aangeduid als ‘man 3’, ‘de man met de donkere jas’ en ‘ [slachtoffer 2] ’.
De vrouw op de beelden, die bij verdachte in de kleine zwarte auto aan de passagierszijde zat en later uitstapt is [naam 1] (verder: [naam 1] ), de dochter van de vriendin van verdachte. De man op de beelden die in korte broek aan komt rennen is [naam 2] (verder: [naam 2] ), de zoon van de vriendin van verdachte.
De op de beelden weergegeven en door verbalisanten omschreven gebeurtenissen zijn verdeeld in drie delen.
Eerste deel: de aanleiding en het eerste deel van het gevecht
Om 19:12:10 uur komt een kleine zwarte auto (de rechtbank begrijpt: de Volkswagen Polo waarvan verdachte de bestuurder is) tot stilstand, terwijl drie mannen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) langs de auto lopen. De auto rijdt vervolgens achteruit en komt om 19:12:17 uur vlak achter/naast de voorbijlopende mannen tot stilstand. Om 19:12:19 uur opent een man (de rechtbank begrijpt: verdachte) het bestuurdersportier en stapt uit de auto. Om 19:12:33 uur ontstaat geduw en getrek tussen de man die uit de auto is gestapt en de kleine man die tegenover hem stond. [14]
Op andere beelden is te zien dat om 19:12:33 uur man 1, de kleinste man, (
[slachtoffer 3]) naar achter wordt geduwd. Een van de mannen loopt naar de bestuurder en er vindt een handgemeen plaats. De bestuurder schopt met zijn rechterbeen man 3, de man met de donkere jas, (
[slachtoffer 2]). De drie mannen lopen allemaal naar de bestuurder. Man 3, de man in de donkere jas (
[slachtoffer 2]) valt op de grond. Man 2, de man met de witte jas, (
[slachtoffer 1]) geeft de bestuurder met zijn linkerbeen een knietje. De man met de witte jas (man 2) geeft twee stoten met zijn rechterhand in de richting van het hoofd van de bestuurder. Omdat alle mannen gebukt deels achter de Polo staan is niet te zien wat er precies gebeurt. Wel is te zien dat de man met de witte jas (man 2) (
[slachtoffer 1]) omhoog komt en een slaande beweging maakt, maar het is onduidelijk of er iemand wordt geraakt. Om 19:13:05 uur verplaatst de vechtpartij zich, vanuit de camerapositie, naar de rechterkant van de auto. De man met de witte jas (man 2) maakt weer met zijn hand slaande en stompende bewegingen, waarbij het onduidelijk is of er iemand wordt geraakt. De man met de donkere jas, man 4, (
verdachte) wordt uit de groep naar achteren geduwd richting de Polo. Twee donker geklede mannen vallen op de grond. Een van de donker geklede mannen, man 4, (
verdachte) wordt op de grond minimaal vier keer geslagen door de man met de witte jas (man 2) (
[slachtoffer 1]). De man met de witte jas (man 2) trapt een keer met zijn rechterbeen richting de man op de grond, man 4 (
verdachte). Om 19:13:21 uur gaan de mannen uit elkaar. [15]
Tweede deel: verdachte pakt een mes uit de auto en begeeft zich naar de ingang van de Lidl.
Om 19:13:25 uur beweegt de grote donkere man (
verdachte) zijn rechterhand richting de deurgreep van de auto. Om 19:13:27 uur opent de grote donkere man met zijn rechterhand het portier aan de bijrijderskant en begeeft zich met zijn schouders en zijn hoofd in de auto. Na ongeveer drie seconden komt hij weer omhoog uit de auto. Omstreeks 19:13:29 uur brengt hij zijn linkerhand naar zijn rechterhand. Omstreeks 19:13:32 uur maakt hij tweemaal met zijn rechterhand een korte zwaaiende beweging van zich af naar rechts. Omstreeks 19:13:33 uur is een korte schittering te zien nabij zijn rechterhand. Vervolgens loopt de grote donkere man in de richting van de ingang van de Lidl. Omstreeks 19:14:15 uur blijft de man (
verdachte) voor de supermarkt Lidl staan. De drie mannen die eerder bij de auto stonden lopen op de grote donkere man af. [16]
In de tussentijd hebben [slachtoffer 2] (
[slachtoffer 2]) en de man met de witte jas (
[slachtoffer 1]) zich bewapend met stenen die zij van de bouwplaats hebben gepakt. Omstreeks 19:14:18 uur lopen zij richting de ingang van de Lidl. [17]
Omstreeks 19:14:26 uur gaat de grote donkere man (
verdachte) de supermarkt Lidl verder binnen. De drie mannen blijven buiten staan. De man met de rode jas (
[slachtoffer 3]) heeft een stok of een stang in zijn handen. De grote donkere man heeft zijn rechterhand in de jaszak en houdt een zwart voorwerp in zijn rechterhand. [18]
Omstreeks 19:14:38 uur verlaat verdachte de supermarkt weer en loopt naar buiten. De andere mannen zijn daar inmiddels vertrokken. Verdachte loopt, met zijn rechterhand nog steeds in zijn jaszak, in de richting waar de auto stond. [19]
Derde deel: terug op de parkeerplaats en het steekincident.
De drie mannen zijn intussen terug op de parkeerplaats in gevecht geraakt met een man in een korte broek en T-shirt (
[naam 2]). De dame die als bijrijder in de auto had gezeten en in het eerdere gevecht nabij de auto betrokken was geraakt, was bij het gevecht aanwezig. Verdachte mengt zich bij terugkomst van de Lidl in het gevecht. Omstreeks 19:14:58 uur loopt verdachte richting de man met de zwarte jas (
[slachtoffer 2]) en maakt lichamelijk contact met hem. Op de beelden is te zien dat de mannen dichtbij elkaar staan. [20] Doordat een druppel op de lens zit is niet goed te zien wat er gebeurt, maar het lijkt er op dat man 4 (
verdachte) een stekende of stompende beweging maakt richting man 3 (
[slachtoffer 2]). [21] Omstreeks 19:15:02 uur neemt de man met de witte jas (
[slachtoffer 1]) het gevecht met verdachte over van de man met de zwarte jas. Omstreeks 19:15:02 uur maakt verdachte een slaande, stompende of stekende beweging richting de man met de witte jas. De man met de witte jas valt daarna vrijwel direct achterover op de grond. Op hetzelfde moment dat de man met de witte jas op de grond valt, draait verdachte zich naar links en loopt in de richting van de auto. Omstreeks 19:15:06 uur maakt verdachte een trappende beweging voorwaarts richting de man met de zwarte jas. Omstreeks 19:15:08 uur rent de man met de zwarte jas in de richting van de kiosk. Omstreeks 19:15:22 uur komt verdachte in contact met de man met de rode jas (
[slachtoffer 3]). Verdachte duwt hem van de auto weg, waarna de man met de rode jas ten val komt. [22] Na een melding, omstreeks 19:18 uur, is de politie ter plaatse gekomen. [23]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze alle drie (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en hijzelf) met verdachte hebben gevochten. Toen dit klaar was, zag hij dat verdachte bij de passagiersstoel een mes uit de auto heeft gehaald. Toen [slachtoffer 3] dat zag heeft hij bij een hekwerk een ‘stuk lat of zo’ gepakt. [24]
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij op de grond had gelegen, een mes uit de auto heeft gepakt vanwege de dreiging. Hij is achter de mannen aan gegaan omdat ‘het voor [hem] nog niet over was. Hij wilde dat er eentje gepakt werd, […] [Je] stapt uit de auto om verhaal te halen, je krijgt gescheld en je krijgt klappen’. Verdachte heeft verklaard dat hij de man met de witte jas (
[slachtoffer 1]) heeft gestoken. [25]
[slachtoffer 1] is dezelfde dag overleden. [26] Uit het Forensisch pathologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat aan het lichaam van [slachtoffer 1] drie steekletsels aanwezig waren door krachtinwerking met één of meerdere scherpe voorwerpen (zoals een mes). [27]
De rechtbank stelt de volgende toedracht vast.
De aanleiding van het gevecht is een parkeerincident. Verdachte is uit de auto gestapt en er is geduw en getrek ontstaan tussen verdachte enerzijds en [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] anderzijds. Het is uitgelopen op een ruzie waarbij werd geslagen en geschopt. Het gevecht lijkt ten einde op het moment dat verdachte op de grond lag en de drie mannen wegliepen. Verdachte heeft toen een mes uit de auto gepakt. [slachtoffer 3] heeft dat gezien. De mannen zijn uit elkaar gegaan. [slachtoffer 3] heeft zich vervolgens bewapend met een stang/stok/lat. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben stenen gepakt. Voor de ingang van de Lidl hebben verdachte en de drie mannen elkaar opnieuw getroffen. Er heeft toen geen gevecht plaatsgevonden. Verdachte heeft een korte tijd in het portaal van de ingang van de Lidl gestaan, terwijl de drie mannen voor de ingang bleven staan. Vervolgens zijn de drie mannen teruggelopen naar de parkeerplaats. Verdachte is in dezelfde richting als de drie mannen gelopen. Op het moment dat verdachte bij de parkeerplaats aankwam, was daar een gevecht gaande tussen [naam 2] , die aan was komen rennen, en de drie mannen. Verdachte heeft zich in het gevecht gemengd. Tijdens deze fase van het gevecht is [slachtoffer 1] achterover op de grond gevallen (omstreeks 19:15:02 uur). De rechtbank stelt vast dat dat het moment is waarop verdachte [slachtoffer 1] driemaal met het mes gestoken heeft.
Feit 1
Vast staat dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken. Beoordeeld moet worden of dit tot de dood van [slachtoffer 1] heeft geleid en of sprake was van (voorwaardelijk) opzet daartoe en/of van voorbedachte raad.
Het door verdachte toegebrachte steekletsel heeft geleid tot de dood van [slachtoffer 1]
Uit het forensisch pathologisch onderzoek van het NFI volgt dat [slachtoffer 1] twee steekletsels heeft opgelopen waarbij vitale structuren zijn geraakt. Het gaat dan om een steekletsel aan de linkerflank met perforatie van de linkerborstholte, de linkerlong (bovenkwab), het hartzakje en de linkerhartkamer (voorwand met klieving van de spier van de hartklep, en achterwand) en een steekletsel aan de linkerzijde van de borst met perforatie van de linkerborstholte, beschadiging van de linkerlong (onderkwab), perforatie van het middenrif en beschadiging van het maagoppervlak. Daarnaast heeft hij steekletsels opgelopen waarbij geen vitale structuren zijn geraakt. Het gaat dan een steekletsel aan de linkerzijde van het gelaat met perforatie van oppervlakkige weke delen. De drie steekletsels zijn door krachtinwerking met een of meerdere scherpe voorwerpen (zoals een mes) veroorzaakt. Twee van de drie steekletsels, te weten het steekletsel aan de linkerflank en aan de linkerzijde van borst, hebben aanleiding gegeven tot ernstig bloedverlies en hartpomp- en ademhalingsstoornissen. Hierdoor wordt het overlijden zonder meer verklaard. Het overige (steek)letsel heeft geen directe rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden. [28]
Op grond van de beelden, het forensisch pathologisch onderzoek en de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] op 10 december 2023 van het leven heeft beroofd door hem meerdere malen met een mes te steken, waarvan ten minste eenmaal in de linkerflank en eenmaal in de linkerzijde van de borst.
Vrijspraak ten aanzien van voorbedachte raad
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord.
Doodslag is bewezen
Het dossier bevat geen overtuigend bewijs dat het de bedoeling was van verdachte om [slachtoffer 1] te doden. Er was dus geen sprake van vol opzet. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft zich op enig moment bewapend met een mes en heeft [slachtoffer 1] met kracht meerdere malen in het bovenlichaam (flank en borst) gestoken. Naar algemene ervaringsregels bestaat bij het met kracht steken van een persoon in het bovenlichaam de aanmerkelijke kans dat één of meer vitale organen en (slag)aderen worden geraakt en dat deze persoon aan deze verwonding(en) komt te overlijden. Dat dit het gevolg is van het meermalen met een mes steken in de flank en borst is zo evident dat het verweer dat verdachte de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen van zijn handelen daarbij niet in zag niet kan worden gevolgd. Dat verdachte volgens de raadsman handelde uit verdediging tegen een overmacht, wat hierna bij de strafbaarheid nader aan de orde zal komen, doet daaraan niet af. Door de confrontatie met [slachtoffer 1] aan te gaan en hem driemaal in zijn borst en flank te steken heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] hierbij zou komen te overlijden bewust aanvaard. Om die reden is sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag ten aanzien van [slachtoffer 1] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
heeft verklaard dat de bestuurder van de auto (de rechtbank begrijpt: verdachte) hem twee keer van achter op zijn rug (aan de linkerzijde) heeft gestoken. Toen [slachtoffer 2] zich omdraaide heeft de bestuurder hem van voren gestoken, aan de linkerkant in zijn ribben. [29] heeft geprobeerd zich te weren waardoor hij verwondingen heeft aan zijn linkerhand.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn na een melding van het steekincident om 19:25 uur direct ter plaatse gegaan en hebben [slachtoffer 2] daar onder het bloed aangetroffen. Zij hebben geconstateerd dat [slachtoffer 2] een steekwond onder de linker oksel, een steekwond bij de spier tussen de oksel en de zij en een steekwond onder de linker tepel had. [30]
Uit lichamelijk letselonderzoek op 10 december 2023 volgt dat [slachtoffer 2] meerdere huidklievingen heeft opgelopen, te weten een huidklieving aan de achterzijde van de linker oksel, een huidklieving meer naar de oksel toe en een huidklieving onder de linker borst. Aan de binnenzijde van de linker hand waren meerdere scherprandige huidklievingen zichtbaar. De gemelde toedracht dat de scherprandige huidklievingen zijn ontstaan als gevolg van een mes is goed passend bij het letsel. Ook is het tijdsinterval goed passend bij de letsels. [31]
Op de beelden is niet duidelijk te zien dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gestoken. Wel is te zien dat verdachte, vlak voordat hij de fatale messteken toebrengt aan [slachtoffer 1] (omstreeks 19:15:02 uur), in gevecht is met [slachtoffer 2] (omstreeks 19:14:58). Opgetekend is dat “het lijkt alsof verdachte stekende of stompende beweging maakt richting [slachtoffer 2] )”. [32]
Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] , het bij hem geconstateerde letsel en hetgeen te zien is op de beelden, stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen heeft gestoken. Dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te doden is niet gebleken. Er is daarom geen sprake van vol opzet. De rechtbank stelt vast dat verdachte wel voorwaardelijke opzet heeft gehad. Zoals hierboven reeds is overwogen, is de kans aanmerkelijk dat wanneer een persoon met een mes in het bovenlichaam wordt gestoken, vitale organen en/of (slag)aderen worden geraakt en dat deze verwondingen in potentie dodelijk zijn. Verdachte heeft de kans op een dodelijke afloop bewust aanvaard door [slachtoffer 2] meerdere malen in het bovenlichaam te steken. Dat het steekletsel niet tot de dood heeft geleid doet daar niet aan af. De steekpartij waarbij [slachtoffer 1] om het leven is gekomen, zoals bewezenverklaard onder feit 1, laat immers zien dat de afloop, ook ten aanzien van [slachtoffer 2] , fataal had kunnen zijn.
De rechtbank acht de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
Bij [slachtoffer 3] is na de vechtpartij letsel geconstateerd, te weten een geringe zwelling en een blauw/zwarte verkleuring van het bovenste en onderste ooglid van het rechteroog en de daaronder gelegen wal, een rode huidverkleuring in de rechter ooghoek op de rechter neusflank en een geringe zwelling en blauw/zwarte verkleuring van het bovenste en onderste ooglid. Op het bovenste ooglid was ook een streepvormige rode striem zichtbaar met een lengte van ongeveer één centimeter. Verder had hij minimale streepvormige huidbeschadigingen op de linker neusflank, een rode huidverkleuring op het rechter sleutelbeen en een bebloede en gebarsten bovenlip (p. 436 en 437).
[slachtoffer 3] heeft verklaard, tijdens zijn tweede verhoor op 12 december 2023, dat hij, eenmaal terug op de parkeerplaats na het moment voor de Lidl, in gevecht is geraakt met het broertje (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ). Het broertje heeft [slachtoffer 3] tegen het hek gegooid. Toen [slachtoffer 3] op de grond lag is verdachte op hem afgekomen en heeft een stekende beweging naar zijn buik gemaakt, maar [slachtoffer 3] wist niet of hij geraakt was. Hij heeft geen verwondingen aan zijn buik (p. 226).
Er is onderzoek gedaan naar de beschadigingen aan de jas die [slachtoffer 3] droeg tijdens de vechtpartij. Er is weliswaar een beschadiging aangetroffen in het voorpand van de jas, die is ontstaan door inwerking van een scherp voorwerp, maar de corresponderende beschadiging in de voering van de jas is echter klein en oogt niet recent (p. 771). Niet is komen vast te staan dat de beschadigingen aan de jas van recente datum waren. Het is mogelijk dat de jas al op een eerder moment beschadigd is geraakt.
Op de beelden is te zien dat verdachte [slachtoffer 3] omstreeks 19:12:33 uur een duw heeft gegeven. Omstreeks 19:15:22 uur heeft verdachte hem een tweede duw gegeven. Op geen van beide momenten is te zien dat verdachte een mes heeft gebruikt of vast heeft. Verder is op de beelden geen andere directe confrontatie of lichamelijk contact tussen verdachte en [slachtoffer 3] te zien.
Zonder afbreuk te doen aan de nare ervaring en de diepe impact die de vechtpartij op [slachtoffer 3] moet hebben gehad, komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is om verdachte schuldig te achten aan een poging tot doodslag of zware mishandeling . Voor zover er door verdachte met een mes stekende bewegingen zijn gemaakt in de richting van [slachtoffer 3] is onvoldoende duidelijk hoe en in welke richting dat dan precies is gebeurd en of dat op een dusdanige manier was dat daaruit het (voorwaardelijke) opzet tot de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 3] .
Vrijspraak van feit 3,openlijke geweldpleging
De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken nu het bestanddeel ‘in vereniging’ in de delictsomschrijving niet wordt vervuld. Er is immers niet gebleken dat – aan de zijde van verdachte- sprake was van een nauwe en volledige samenwerking tussen de personen die bij het groepsgeweld zijn betrokken.
Toen verdachte vanaf de Lidl terug was komen lopen en aankwam bij de parkeerplaats, had [naam 2] zich inmiddels in het gevecht gemengd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid van [naam 2] en hem pas heeft gezien toen het gevecht helemaal klaar was. Verder bieden noch de camerabeelden, noch de verklaring van [naam 2] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , noch de rest van het dossier aanknopingspunten om vast te stellen dat van de kant van verdachte sprake is geweest van een vorm van samenwerking bij de gewelddadige handelingen die hij heeft gepleegd.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het aandeel van [naam 1] bij het gevecht te klein is om van samenwerking bij de verweten gewelddadige handelingen te kunnen spreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde en het onder feit 2 primair tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks10 december 2023 te Nijmegen [slachtoffer 1] opzettelijk
, al dan niet met voorbedachten radevan het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen
, althans eenmaalmet een mes in het lichaam te steken.
2.
hij op
of omstreeks10 december 2023 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3]opzettelijk van het leven te beroven, meermalen
, althans eenmaalmet een mes
naar/in de richting en/oftegen en
/ofin
het lichaam van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 3]te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
doodslag
feit 2:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer.
Ten aanzien van het beroep op noodweer(exces) heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich ter verdediging tegen de groep heeft bewapend met een mes. Na de confrontatie bij de Lidl is verdachte teruggegaan naar de parkeerplaats om [naam 1] te beschermen. Verdachte wilde haar te hulp schieten en heeft daarom opnieuw aan het gevecht deelgenomen. Dat verdachte bij de verdediging van zichzelf en van [naam 1] mogelijk de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, is het gevolg geweest van de hevige gemoedsbeweging (angst, vrees, woede, radeloosheid) die bij verdachte was ontstaan ten gevolge van het eerste (vuist)gevecht en ten gevolge van de vrees dat [naam 1] iets zou worden aangedaan. De veronderstelde hevige gemoedsbeweging kan verder worden afgeleid uit de PJ-rapportage van 3 april 2024. Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte redelijkerwijs kon en mocht menen dat hij zichzelf en [naam 1] moest verdedigen op de wijze waarop hij dit heeft gedaan. Verdachte heeft zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd ingeschat.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van (putatief) noodweer of noodweerexces.
Verdachte heeft zich immers na de eerste confrontatie bewapend met een mes en is vervolgens achter de slachtoffers aan gegaan om – in zijn eigen woorden – te zorgen dat er een van hen zou worden aangehouden, hetgeen eerder duidt op een rationele afweging dan op een hevige gemoedsbeweging. Na het moment voor de ingang van de Lidl heeft verdachte voor de tweede keer besloten om bewapend met een mes achter de slachtoffers aan te gaan. Uit niets blijkt dat verdachte vervolgens heeft gehandeld uit noodweer voor zichzelf of voor de kinderen van zijn vriendin.
Beoordeling door de rechtbank
(Putatief) Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de noodzakelijke verdediging is geboden. Voor een succesvol beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een noodweersituatie, waarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging zijn overschreden en deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Een beroep op putatief noodweer slaagt wanneer verdachte gerechtvaardigd heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie; het (dreigend) gevaar is ingebeeld, maar wel op goede en rechtens aanvaardbare gronden ingebeeld.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verweren als volgt. Verdachte heeft zich vanaf het eerste moment, het moment van de parkeerincident, gedragen als iemand die de confrontatie opzoekt en niet als iemand die zich aangevallen voelt en zich wil verdedigen of wil vluchten. Hij is immers uit de auto gestapt toen hij een tik hoorde op zijn auto en is de confrontatie aangegaan, er is toen geduw en getrek ontstaan, waarbij op de beelden te zien is dat [slachtoffer 3] naar achter wordt geduwd en dat verdachte met zijn rechterbeen [slachtoffer 1] schopt. Dat verdachte daar de verdedigende partij was wordt uit de beelden niet aannemelijk, de agressie kwam hooguit van beide kanten. Denkbaar is dat vervolgens een situatie is ontstaan dat tijdens een ‘vuistgevecht’ (zonder wapens), gelet op de overtal van de wederpartij (drie tegen een) en het verloop van het gevecht, waarbij verdachte op de grond is geëindigd en is geschopt en geslagen, gesproken zou kunnen worden van een noodweersituatie. Die situatie is echter geëindigd toen de mannen uit elkaar gingen. Verdachte heeft vervolgens een mes uit de auto gepakt en is achter de drie mannen in de richting van de Lidl gelopen. De uitleg van verdachte hierbij is dat hij wilde dat iemand zou worden gepakt/aangehouden; de mannen mochten er niet mee wegkomen. Dit handelen duidt eerder op een rationele afweging dan op een hevige gemoedsbeweging. Dat nog later, tijdens het steekmoment, sprake zou zijn geweest van noodweerexces als gevolg van het eerste gevecht, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Dit te meer gelet op het tussenliggende tijdsverloop.
Verdachte heeft vervolgens, enkele minuten later, nogmaals de confrontatie opgezocht door zelf vanaf de Lidl achter de drie mannen aan te lopen in de richting van de parkeerplaats en opnieuw in gevecht te gaan. Dat hij dit gevecht is aangegaan om de dochter van zijn vriendin te verdedigen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft pas ter zitting voor het eerst verklaard dat de drie mannen bij de ingang van de Lidl zouden hebben gezegd dat hij uit de winkel moest komen, omdat ze anders de auto én de dochter van zijn vriendin zouden pakken. Hij heeft nooit eerder verklaard dat ze iets over de dochter van zijn vriendin gezegd zouden hebben. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij pas doorhad waar de dochter van zijn vriendin had gestaan toen hij de camerabeelden zag. Op het moment zelf was het heel chaotisch, aldus verdachte. De gedragingen van verdachte zoals te zien op de beelden wijzen evenmin op verdedigingshandelingen ten opzichte van de dochter van zijn vriendin. Verdachte heeft zijn handelingen immers niet gericht op diegenen die bij de dochter van zijn in de buurt stonden. Integendeel, verdachte is juist de andere kant opgerend om de confrontatie te zoeken met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Gelet op het feit dat de gedragingen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op een confrontatie of deelneming aan het gevecht, kunnen de gedragingen van verdachte niet worden aangemerkt als verdedigend, maar moeten – naar de kern bezien – eerder als aanvallend worden uitgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op dit moment, voorafgaand aan het steken door verdachte, geen sprake is geweest van noodweer, en dus ook niet van noodweerexces. Putatief noodweer is gelet op het voorgaande evenmin aan de orde.
De rechtbank verwerpt de verweren en acht zowel verdachte als de feiten strafbaar, nu ook geen andere straf-, of schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

6.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar. Daarnaast heeft zij de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de straf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en een poging tot doodslag. Een eenvoudig verkeersincident is geëscaleerd door een agressieve houding van alle betrokkenen en is uitgemond in een vuistgevecht. Op het moment dat het gevecht lijkt te zijn geëindigd, heeft verdachte een mes gepakt. Verdachte heeft tweemaal opnieuw de confrontatie met de tegenpartij gezocht door achter hen aan te lopen. Toen het voor de tweede keer tot een handgemeen is gekomen, heeft verdachte [slachtoffer 2] meermalen in het lijf gestoken. Het is slechts toeval dat dit handelen van verdachte geen fatale gevolgen voor [slachtoffer 2] heeft gehad. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, dat behalve lichamelijk gevolgen ook veel psychische gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft ook [slachtoffer 1] meermalen in het lijf gestoken. [slachtoffer 1] is ten gevolge van het steekletsel overleden. Doodslag is een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden is hiermee immens leed toegebracht. Dat [slachtoffer 1] door velen gemist zal worden spreekt uit de grote opkomst tijdens de zitting en uit de verklaringen van de spreekgerechtigden. De dood van [slachtoffer 1] heeft een groot gat geslagen in het leven van de nabestaanden en zij missen hem iedere dag.
Ook buiten de kring van direct betrokkenen heeft (poging tot) doodslag grote impact. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat het steekincident heeft plaatsgevonden in de vroege avond in een druk winkelcentrum. Vele omstanders en voorbijgangers zijn getuige geweest van het voorval. Misdrijven als deze worden door de samenleving in het algemeen en door buurtbewoners in het bijzonder als zeer schokkend ervaren. De gevoelens van onveiligheid nemen door dergelijke (steek)incidenten toe.
Ook verdachte zal moeten leren leven met het feit dat een parkeerincident dusdanig uit de hand is gelopen en is uitgemond in een dodelijke steekpartij. Hij zal, net als familie en vrienden van het overleden slachtoffer, iedere dag geconfronteerd worden met zijn daden en zal met zichzelf in het reine moeten komen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 25 april 2024, waaruit blijkt dat verdachte in 2020 is veroordeeld voor (‘eenvoudige’) mishandeling. Verder staan op het strafblad enkele verkeersdelicten en oudere feiten.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het PJ-rapport van drs. K.A. Rose, gz-psycholoog van 3 april 2024.
Uit het PJ-rapport volgt dat bij verdachte sprake is van antisociale persoonlijkheidstrekken en beperkte cognitieve vermogens. Verdachte heeft in zijn jeugd traumatische ervaringen opgelopen en heeft bepaalde denkbeelden ontwikkeld. Zo heeft hij het idee dat hij altijd op zijn hoede moet zijn en dat hij niet over zich heen moet laten lopen. Verdachte heeft beperkte oplossingsvaardigheden en problemen in de conflicthantering. De persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en zijn zwakke intellectuele vermogens hebben invloed gehad op het denken en gedrag van verdachte ten tijde van de strafbare feiten. Daarom heeft de psycholoog geadviseerd om de feiten enigszins verminderd aan verdachte toe te rekenen. Uit de standaard risicotaxatielijsten volgt dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag matig is. Echter, in stressvolle situaties is het goed denkbaar dat verdachte de zelfbeheersing kan verliezen en terug zal vallen op gewelddadig gedrag. De problematiek van verdachte vraagt om een langdurige behandeling in een forensische setting. De psycholoog adviseert een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden of het starten van een behandeling tot beperking van het recidiverisico gedurende de detentie in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM).
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 6 juni 2024. In dit rapport adviseert de reclassering om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een tbs met voorwaarden door het doen verrichten van het multidisciplinair onderzoek door het NIFP.
De officier van justitie heeft geen multidisciplinair onderzoek doen verrichten vanwege haar voornemen om een GVM te vorderen.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de toerekenbaarheid uit het PJ-rapport over en maakt die tot de hare. Verdachte zal enigszins in verminderde mate toerekeningsvatbaar worden geacht.
Straf
De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van elf jaren. Daarop wordt de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht. De rechtbank komt daarmee tot een iets lagere straf dan geëist door de officier van justitie. Daarbij speelt mee dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – komt tot een vrijspraak voor het onder 3 tenlastegelegde feit, maar ook de hoogte van straffen die (in combinatie met een GVM) in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de (enigszins) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank zal geen tbs met voorwaarden opleggen. In dat geval zou de rechtbank namelijk zijn gebonden aan een wettelijk strafmaximum van vijf jaren gevangenisstraf (artikel 38 lid 3 Sr). Daarvoor is het feit te ernstig.
Om ervoor te zorgen dat verdachte na zijn detentie niet onbehandeld terugkeert in de maatschappij, zal ter bescherming van anderen, dan wel ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen, een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoel in artikel 38z lis 1 Sr aan verdachte worden opgelegd. Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarbij wordt de oplegging van de maatregel in het PJ-rapport geadviseerd door de psycholoog. Gelet op de beschreven psychische problematiek is langdurig toezicht, ook na afloop van detentie, noodzakelijk.
Deze maatregel houdt in dat verdachte na het einde van de gevangenisstraf onder intensief toezicht komt te staan en dat de resocialisatie is gebonden aan voorwaarden. Aan het einde van de opgelegde gevangenisstraf wordt, op vordering van het openbaar ministerie en aan de hand van de vooruitgang die dan mogelijk door verdachte al is geboekt, bekeken of en hoe de maatregel ten uitvoer moet worden gelegd. Op dat moment wordt dan door de rechter bepaald welke voorwaarden worden opgelegd en wat de duur van de maatregel zal zijn. De maatregel kan worden opgelegd voor de duur van twee tot vijf jaar, maar kan vervolgens ook telkens weer worden verlengd (artikelen 6.6.23b en 6.6.23c Sv).
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de feiten 1, 2 en 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 189,93 aan materiële schade en € 30.000,00 (te weten € 25.000,00 shockschade en € 5.000,00 eigen schade) aan smartengeld en € 17.500,00 aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met de feiten 2 en 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.328,88 aan materiële schade en € 17.500,00 aan affectieschade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [zoon slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.000,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [moeder slachtoffer 1] en [zoon slachtoffer 1] kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] .
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard voor zover deze ziet op de shockschade (vanwege het ontbreken van causaal verband tussen het geestelijk letsel en de directe confrontatie met het strafbare feit) en immateriële schade (vanwege het ontbreken van onderbouwing van het letsel). Er is sprake van referte aan de gevorderde affectieschade, met dien verstande dat een beroep wordt gedaan op eigen schuld.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] bepleit de vergoeding voor immateriële schade te matigen tot € 250,00. Het letsel van [slachtoffer 3] is gering en rechtvaardigt een vergoeding van € 500,00. Vanwege de eigen schuld van de benadeelde moet het bedrag worden gehalveerd.
Ten aanzien van de vordering van [moeder slachtoffer 1] heeft de verdediging de biologische relatie tussen [moeder slachtoffer 1] (moeder) en [slachtoffer 1] (zoon) betwist en bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering. Er zijn immers geen stukken overgelegd waaruit de biologische moeder-zoonrelatie volgt. De benadeelde partij dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering voor de winterkleding ad € 189,50, omdat deze post niet valt onder ‘kosten voor de lijkbezorging’. Verder dient een eigenschuldcorrectie te worden toegepast op het resterende gedeelte van de vordering dat kan worden toegewezen.
Ook ten aanzien van de vordering van [zoon slachtoffer 1] heeft de verdediging de biologische relatie tussen [zoon slachtoffer 1] (zoon) en [slachtoffer 1] (vader) betwist en bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering. Er zijn immers geen stukken overgelegd waaruit de biologische vader-zoonrelatie volgt. Verder dient een eigenschuldcorrectie te worden toegepast op het gedeelte van de vordering dat kan worden toegewezen.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 3]
Gelet op het feit dat verdachte is vrijgesproken van strafbare feiten ten aanzien van [slachtoffer 3] zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoedingvan
[slachtoffer 2] , [moeder slachtoffer 1] en [zoon slachtoffer 1]
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek
In artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt de wet in een aantal gevallen de mogelijkheid tot vergoeding van schade aan derden (anderen dan het overleden slachtoffer). Het gaat dan – kort gezegd – om kosten voor het derven van levensonderhoud en kosten voor lijkbezorging. Sinds 1 januari 2019 is het bovendien wettelijk mogelijk aanspraak te maken op affectieschade. Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, derde juncto vierde lid, BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De rechtbank zal bij de beoordeling van de verschillende vorderingen rekening houden met het voornoemde wettelijke kader.
Eigen schuld
In de optiek van de verdediging dient de gevorderde overlijdensschade op grond van 6:108 vijfde lid jo. artikel 6:101 BW te worden verminderd vanwege eigen schuld, omdat de ontstane schade mede het gevolg is geweest van aan het slachtoffer ( [slachtoffer 1] ) toe te rekenen omstandigheden. Hij doelt er dan kort gezegd op dat het slachtoffer de confrontatie heeft opgezocht, agressief is geweest en zich niet aan het gevecht heeft onttrokken.
De rechtbank acht het aannemelijk dat ook [slachtoffer 1] de confrontatie niet uit de weg is gegaan waar hij – zeker in eerste instantie, maar ook in de tweede fase van de confrontatie bij de Lidl – daartoe nog wel de mogelijkheid had en dat indien hij had afgezien van het zich agressief opstellen, de confrontatie opzoeken en het zich niet onttrekken aan het gevecht het gevecht met fatale afloop niet had plaatsgevonden. Aan hem toe te rekenen omstandigheden hebben daaraan dus in de zin van artikel 6:101 BW bijgedragen en dat dit zou leiden tot een evenredige vermindering van de schadevergoedingsplicht van verdachte.
Gelet echter op de zeer uiteenlopende ernst van de over en weer gemaakte fouten, waarbij het slachtoffer slechts heeft gedreigd, geschopt en geweld met blote vuisten heeft uitgeoefend en verdachte hem meermalen met eens mes in zijn bovenlichaam heeft gestoken en dodelijk heeft verwond, alsmede gelet op het zwaarst denkbare gevolg – de dood – dat het slachtoffer heeft ondervonden, eist de billijkheid dat de vergoedingsplicht van verdachte die voortvloeit uit het overlijden van [slachtoffer 1] , geheel in stand blijft.
Voorts ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2]
Materiële schade
heeft een bedrag gevorderd van € 189,93 aan materiële schade. Deze schade is door de verdediging niet betwist, komt de rechtbank billijk en is toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade ad € 189,93 dan ook toewijzen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag vanaf 15 december 2023.
Immateriële schade
Een benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hier op beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Zoals uit de bewijsoverwegingen blijkt, heeft verdachte in deze zaak de zoon van de benadeelde partij met messteken om het leven gebracht. De benadeelde zelf is eveneens met een mes gestoken en heeft hierbij lichamelijk letsel opgelopen. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel heeft de benadeelde partij stukken overgelegd waaruit blijkt dat de benadeelde een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft opgelopen ten gevolge van de strafbare feiten. Er is daarom grondslag voor immateriële schadevergoeding.
Shockschade
[slachtoffer 2] heeft een bedrag gevorderd van € 25.000,00 aan shockschade. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. [slachtoffer 2] heeft gezien dat zijn zoon hevig is verwond en heeft naast zijn bloedende zoon gezeten, terwijl hij stervende was (p. 285). Dit heeft een hevige emotionele schok bij hem teweeggebracht.
Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat de benadeelde (mede) hierdoor een PTSS heeft opgelopen. Het gevorderde bedrag aan shockschade is passend.
Immateriële schade door poging doodslag
[slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 5.000,00 gevorderd aan immateriële schade die hij heeft geleden doordat hij zelf slachtoffer is geworden van een poging doodslag. Op basis van de onderbouwing van de vordering, het procesdossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde als gevolg van de poging doodslag rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Hij is immers ook zelf meermaals gestoken door verdachte en heeft hierdoor steekwonden in het bovenlichaam opgelopen en in zijn hand. Hij heeft het overleefd, maar dat had heel anders kunnen aflopen. Zijn eigen slachtofferschap heeft mede bijgedragen aan het ontstaan van een PTSS. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 5.000,00 billijk.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade ad € 30.000,00 dan ook toewijzen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag vanaf 10 december 2023.
Affectieschade
[slachtoffer 2] , de vader van het overleden slachtoffer, heeft een bedrag gevorderd van € 17.500,00 aan affectieschade. Onder de naasten voor wie het vorderen van affectieschade mogelijk is, valt onder meer degene die ten tijde van het overlijden de ouder van de overledene is. De toe te kennen (maximale) bedragen zijn in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitair bepaald. Het aan ouders toe te kennen maximumbedrag is in dit besluit bepaald op € 17.500,00.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van affectieschade ad € 17.500,00 dan ook toewijzen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag vanaf 10 december 2023.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdacht op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Voorts ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [moeder slachtoffer 1]
Affectieschade
heeft een bedrag gevorderd van € 17.500,00 aan affectieschade, waar zij als de moeder van het overleden slachtoffer recht op stelt te hebben. Onder de naasten voor wie het vorderen van affectieschade mogelijk is valt onder meer degene die ten tijde van het overlijden de ouder van de overledene is. De verdediging heeft de moeder-zoonrelatie betwist. Gelet op het feit dat [moeder slachtoffer 1] door het openbaar ministerie als nabestaande is benaderd, bij de zitting aanwezig is geweest via videoverbinding en telkens als de moeder van het overleden slachtoffer is aangeduid, heeft de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de stelling dat [moeder slachtoffer 1] de moeder is van [slachtoffer 1] . Er is niet gebleken van enig aanknopingspunt dat het tegendeel doet vermoeden. [moeder slachtoffer 1] komt dan ook voor vergoeding van affectieschade in aanmerking. De toe te kennen (maximale) bedragen zijn in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitair bepaald. Het aan ouders toe te kennen maximumbedrag is in dit besluit bepaald op € 17.500,00.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van affectieschade ad € 17.500,00 dan ook toewijzen.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor winterkleding overweegt de rechtbank dat [moeder slachtoffer 1] op 10 december 2023 hals over kop vanuit het warme Bonaire naar (op dat moment) koude Nederland is gekomen om de begrafenis van haar zoon bij te wonen. De kostenpost van winterkleding is voldoende onderbouwd, komt redelijk voor en kan worden toegewezen als kosten van lijkbezorging (artikel 6:108 BW). De overige gevorderde kosten zijn door de verdediging niet betwist, komen de rechtbank billijk voor en zijn eveneens toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade ad € 1.328,88 dan ook toewijzen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag vanaf de volgende data.
Kostenpost
Bedrag
Wettelijke rente vanaf deze datum
Vliegticket
€ 1.082,03
10 december 2023
Winterkleding
€ 189,50
12 december 2023
Bloemen
€ 25,00
16 december 2023
Vlag
€ 5,75
14 december 202
Bewaardoosje
€ 26,60
2 januari 2024
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdacht op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [zoon slachtoffer 1]
heeft een bedrag gevorderd van € 20.000,00 aan affectieschade, daarbij wordt aangevoerd dat hem dat als 17-jarige zoon van het overleden slachtoffer toekomt. Onder de naasten voor wie het vorderen van affectieschade mogelijk is valt onder meer degene die ten tijde van het overlijden het kind van de overledene is. De verdediging heeft de vader-zoonrelatie betwist. Bij de vordering zijn geen stukken gevoegd ter onderbouwing van de familiaire relatie tussen [zoon slachtoffer 1] en het overleden slachtoffer. Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] een zoon had en in welke familierechtelijke band hij met [zoon slachtoffer 1] stond. Op dat punt is nadere onderbouwing en/of bewijslevering nodig, wat een onevenredige belasting voor het strafrecht zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij [zoon slachtoffer 1] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot affectieschade.
Conclusie
De rechtbank zal de hierna te noemen bedragen toewijzen.
Benadeelde partij
[slachtoffer 2]
Materiële schade
€ 189,93
Wettelijke rente vanaf 15 december 2023
Smartengeld
€ 30.000,00
Wettelijke rente vanaf 10 december 2023
Affectieschade
€ 17.500,00
Wettelijke rente vanaf 10 december 2023
Benadeelde partij
[moeder slachtoffer 1]
Vliegticket
€ 1.082,03
Wettelijke rente vanaf 10 december 2023
Winterkleding
€ 189,50
Wettelijke rente vanaf 12 december 2023
Bloemen
€ 25,00
Wettelijke rente vanaf 16 december 2023
Vlag
€ 5,75
Wettelijke rente vanaf 14 december 2023
Bewaardoosje
€ 26,60
Wettelijke rente vanaf 2 januari 2024
Affectieschade
€ 17.500,00
Wettelijke rente vanaf 10 december 2023

8.De beoordeling van het beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de kleine messen, het boksbeugelklapmes en het vlindermes beschikbaar moeten blijven voor forensisch onderzoek in een ander strafproces.
De inbeslaggenomen rode jas van het merk Zara kan worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank beveelt de onttrekking aan het verkeer van de volgende goederen:
  • het aardappelschilmesje (goednummer PLO600-2023569105-3114238);
  • het stopmes (goednummer PLO600-2023569105-3114244);
  • het boksbeugelklapmes (goednummer PLO600-2023569105-3114267);
  • het vlindermes (goednummer PL0600-2023569105-3114272).
De inbeslaggenomen voorwerpen behoren toe aan verdachte en zijn bij het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen. De voorwerpen kunnen dienen voor het begaan van soortgelijke feiten als bewezenverklaard en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave van de rode jas, merk Zara (goednummer PLO600-2023569105-3112862) aan de rechthebbende, [slachtoffer 3] , gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 38z, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van elf (11) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrechtop;
Beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 en 2 tot betaling van
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in deze procedure hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld/affectieschade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierboven genoemde data tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 2] € 47.689,93 248 dagen;
2. [moeder slachtoffer 1] € 18.828,88 117 dagen;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart
de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 verklaart
de benadeelde partij [zoon slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot affectieschade;
Beslissingen ten aanzien van het beslag
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van:
  • het aardappelschilmesje (goednummer PLO600-2023569105-3114238);
  • het stopmes (goednummer PLO600-2023569105-3114244);
  • het boksbeugelklapmes (goednummer PLO600-2023569105-3114267);
  • het vlindermes (goednummer PL0600-2023569105-3114272);
 gelast de teruggave van de jas aan de rechthebbende [slachtoffer 3] .
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 20241824954, gesloten op 24 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 285 en 286.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2024.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2024; Proces-verbaal van bevindingen eerste verklaring [slachtoffer 2] , p. 462; Proces-verbaal van het verhoor van verdachte [slachtoffer 3] , p. 221.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2024.
6.Proces-verbaal van bevindingen compilatie beelden [verdachte] , p. 615.
7.Proces-verbaal van het verhoor van verdachte [verdachte] , p. 57.
8.Proces-verbaal van bevindingen Beelden Bakker Bart, p. 522.
9.Proces-verbaal van het verhoor van verdachte [slachtoffer 3] , p. 226.
10.Proces-verbaal van bevindingen Beelden Bakker Bart, p. 522.
11.Proces-verbaal van het verhoor van verdachte [slachtoffer 2] , p. 252; proces-verbaal van het forensisch overlijdensonderzoek [slachtoffer 1] , fotomap, p. 371 en 372.
12.Proces-verbaal van bevindingen Beelden Bakker Bart, p. 522.
13.Proces-verbaal van het verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 252.
14.Proces-verbaal van bevindingen compilatie beelden [verdachte] , p. 601, 604 en 605.
15.Proces-verbaal van bevindingen Beelden Bakker Bart, p. 523.
16.Proces-verbaal van bevindingen compilatie beelden [verdachte] , p. 608, 609 en 612.
17.Proces-verbaal van bevindingen beelden [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ), p. 666 t/m 669.
18.Proces-verbaal van bevindingen compilatie beelden [verdachte] , p. 613.
19.Proces-verbaal van bevindingen compilatie beelden [verdachte] , p. 616.
20.Proces-verbaal van bevindingen compilatie beelden [verdachte] , p. 617 t/m 621 en 624.
21.Proces-verbaal van bevindingen Beelden Bakker Bart, p. 524.
22.Proces-verbaal van bevindingen compilatie beelden [verdachte] , p. 617 t/m 621 en 624.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 285.
24.Proces-verbaal van het verhoor van verdachte [slachtoffer 3] , p. 222.
25.Proces-verbaal van het verhoor van verdachte d.d. 25 januari 2024, p. 72,73 en 77.
26.Schouwverslag p.392-394.
27.NFI-rapport, forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, p. 399.
28.NFI-rapport, forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, p. 396, 398 t/m 400.
29.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 509.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 290.
31.Verslag van GGD Gelderland-Zuid van het forensisch-medisch letselonderzoek, p. 470 en 472.
32.Proces-verbaal van bevindingen Beelden Bakker Bart, p. 524.