ECLI:NL:RBGEL:2024:6016

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
81525.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en bedreiging van opsporingsambtenaren door verdachte met pistoolgebaar en beledigende uitlatingen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het beledigen en bedreigen van opsporingsambtenaren. De verdachte heeft op 7 maart 2024 in Nijmegen een buitengewoon opsporingsambtenaar bedreigd door een pistoolgebaar te maken en daarbij schietgeluiden te maken, terwijl hij beledigende woorden uitsprak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenvoudige belediging van ambtenaren in functie. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat 45 pagina's telt en waarin veelvuldige veroordelingen voor geweldsdelicten tegen politieambtenaren zijn opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een hardnekkig delictpatroon vertoont en dat klinische behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.081525.24
Datum uitspraak : 4 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. in [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. J.G.M. Dassen, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Nijmegen [verbalisant 1] heeft bedreigd met met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door in de richting van die [verbalisant 1] met zijn hand de beweging te maken alsof hij met een vuurwapen op hem schoot en daarbij een ploffend geluid te maken en/of: die [verbalisant 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "piew, piew, piew, ik schiet jullie dood kankerlijers ", althans woorden van gelijke aard/strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [verbalisant 1] in diens hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar/integraal handhaver Nijmegen;
2.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Nijmegen opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] (BOA te gemeente Nijmegen) en/of [ambtenaar 2] (Brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen:
- Aaah, daar heb je de grootste kankerlijers die er rondlopen!,
- Vuile hoerenjongens zijn jullie! en/of
- daarom ben jij een mongooltje met je varkenskop kankermongooltje
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een evident schietgebaar heeft gemaakt. De verklaringen van [verbalisant 1] en [getuige] zijn niet gelijkluidend over hoe dit gebaar eruit moet hebben gezien. Naar de mening van de raadsman biedt het dossier voldoende bewijs voor de onder feit 2 ten laste gelegde belediging. Verdachte heeft bekend dat hij dit feit heeft gepleegd. Bovendien zijn de beledigingen vastgelegd op camera.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Buitengewoon opsporingsambtenaar/integraal handhaver [verbalisant 1] heeft in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal verklaard dat hij op 7 maart 2024 heeft gezien dat verdachte zich bemoeide met de staandehouding van een andere persoon door een collega, verbalisant [verbalisant 2] . Toen [verbalisant 1] later die avond, in uniform gekleed en met handhaving belast in Nijmegen tegen kwam heeft [verbalisant 1] verdachte gezegd dat hij hem met rust moest laten en hem verzocht om door te lopen. Verdachte heeft hieraan gehoor gegeven, maar is na ongeveer vijf meter omgedraaid en heeft met beide handen een pistool gevormd. Verdachte heeft toen een schietbeweging gemaakt en hierbij het geluid gemaakt van een pistool dat afgevuurd wordt. Verdachte heeft [verbalisant 1] daarbij in de ogen gekeken. Verbalisant [verbalisant 1] kende verdachte op dat moment nog niet, maar had gehoord dat hij lastig kon zijn en niet bang is om geweld te gebruiken, wist niet waartoe verdachte in staat zou zijn en merkte dat zijn hartslag van schrik omhoog ging en dat hij begon te trillen op zijn benen. [2]
Integraal handhaver [getuige] heeft in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal opgetekend dat hij heeft gezien en gehoord dat verdachte, die hij al eerder die avond had verzocht weg te gaan bij een staande houding van een derde, hem en [verbalisant 1] tegemoet kwam lopen en tegen hen begon te schelden. Toen verdachte wederom werd verzocht weg te gaan ging hij aan de overkant lopen. Hij haalde vervolgens zijn hand uit zijn zak, vormde met zijn hand een pistool en keek hem en zijn collega [verbalisant 1] daarbij recht aan. Vervolgens heeft verdachte [verbalisant 1] indringend aangekeken en geroepen: “Piew, piew, piew, ik schiet jullie dood, kankerlijers!”. Verdachte stond op 10 à 15 meter afstand. [3]
Op basis van deze verklaringen acht de rechtbank bewezen dat, terwijl [verbalisant 1] in de hoedanigheid van buitengewoonopsporingsambtenaar/integraal toezichthouder op 7 maart 2024 in Nijmegen zijn werk deed, verdachte opzettelijk met zijn hand(en) een pistoolgebaar richting [verbalisant 1] heeft gemaakt, hem in de ogen heeft gekeken en daarbij schietgeluiden heeft gemaakt en geroepen dat hij hen “kankerlijers", dood zou schieten.
Dat daarbij niet exact duidelijk is geworden of verdachte met één hand of met beide handen het schietgebaar heeft gemaakt, nu de twee verklaringen op dat punt verschillen, doet daar niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitingen en gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard waren dat deze voor verbalisant [verbalisant 1] , die verdachte niet kende, maar wel had gehoord dat hij lastig en gewelddadig zou kunnen zijn, had meegemaakt dat verdachte zich eerder met het handelen van opsporingsambtenaren had bemoeid, en hem verder niet kon inschatten, redelijkerwijs de vrees kon opwekken dat verdachte hem iets zou aandoen gericht tegen het leven. Deze handelingen leveren een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op.
De rechtbank acht dan ook wettelijk en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van aanhouding van verdachte, p. 20;
- verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2024;
- Proces-verbaal van bevindingen, p. 9.
De rechtbank acht dan ook wettelijk en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks7 maart 2024 te Nijmegen [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandelingdoor in de richting van die [verbalisant 1] met zijn hand de beweging te maken alsof hij met een vuurwapen op hem schoot en daarbij een ploffend geluid te maken en
/of:die [verbalisant 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "piew, piew, piew, ik schiet jullie dood kankerlijers", althans woorden van gelijke aard/strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [verbalisant 1] in diens hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar/integraal handhaver Nijmegen;
2.
hij op
of omstreeks7 maart 2024 te Nijmegen opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] (BOA te gemeente Nijmegen) en/of [ambtenaar 2] (Brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen:
- Aaah, daar heb je de grootste kankerlijers die er rondlopen!,
- Vuile hoerenjongens zijn jullie! en
/of
- daarom ben jij een mongooltje met je varkenskop kankermongooltje
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar.
feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de achtergrond waartegen de feiten zich hebben afgespeeld van belang is. Verdachte wordt namelijk door een aantal gezagsdragers in Nijmegen streng in de gaten gehouden en op een negatieve manier benaderd, waardoor hij zich telkens laat uitlokken tot strafbare feiten. Er is sprake van een vicieuze cirkel. De raadsman heeft verder opgeworpen dat de problemen grotendeels vanzelf zullen oplossen als verdachte zich niet langer op zal houden in Nijmegen. Verdachte is hiertoe bereid en kan een kamer huren bij een vriend in Enschede. Ten aanzien van het opleggen van een ISD-maatregel is naar de mening van de raadsman onvoldoende duidelijk of een behandeling noodzakelijk is en welke behandeling verdachte zou moeten ondergaan. De reclassering heeft zich in haar advies tot klinische opname gebaseerd op passage uit een brief van [naam] . De volledige inhoud van de brief is verder onbekend. Uit de geciteerde passage valt niet op te maken dat een klinische opname noodzakelijk is. Er staat immers dat klinische opname
mogelijknoodzakelijk is. Nader onderzoek naar de noodzaak hiervan heeft niet plaatsgevonden. Daarbij komt dat de gedragingen van verdachte geen gevaar vormen voor de veiligheid van personen of goederen.
De raadsman heeft om die redenen bepleit om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk deel, zodat in het kader van bijzondere voorwaarden een behandelverplichting kan worden opgelegd als de rechtbank daartoe de noodzaak ziet.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft ambtenaren tijdens hun werk beledigd en bedreigd. Hij heeft hen in hun eer en goede naam aangetast en tevens voor buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] een angstige en intimiderende situatie geschapen. Verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te tonen voor het openbare gezag. Het gaat om vervelende en overlast gevende feiten. Daarbij komt dat verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd in het bijzijn van omstanders. Hierdoor kunnen gevoelens van onveiligheid ontstaan. Ook wordt door dergelijke gedrag de autoriteit van (buitengewoon) opsporingsambtenaren ondermijnd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 10 maart 2024. Het strafblad van verdachte telt 45 pagina’s. Uit het strafblad volgt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld er zake van geweldsdelicten tegen politieambtenaren. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 17 juni 2024. De reclassering heeft een duidelijk delictpatroon in belediging en bedreiging van medewerkers met een publieke taak geconstateerd. De reclassering heeft in eerdere rapportages meermaals geconcludeerd dat een ambulant traject niet haalbaar is en geadviseerd om verdachte af te straffen om toe te kunnen werken naar een ISD-maatregel. De reclassering heeft in haar rapport de volgende passage uit de brief ‘Einde behandeling’ van [naam] van 16 februari 2023 geciteerd:
“Er blijkt sprake te zijn van verhoogde achterdocht naar politie en zijn omgeving. Er is niet sprake van een floride psychose. Patiënt (de rechtbank begrijpt: verdachte) is gewend conflicten/problemen op een antisociale manier op te lossen […] en het blijkt voor hem niet mogelijk een eigen aandeel in het ontstaan van problemen op vrijwel alle leefgebieden te erkennen. Dit leidt tot antisociaal gedrag waardoor patiënt in de problemen komt met politie en uiteindelijk ook ambulante behandeling onmogelijk maakt. Diagnostisch gezien zijn er nog vragen. Er is sprake van ernstige impulscontrole problemen in het kader van waarschijnlijk een cluster B persoonlijkheidsstoornis en mogelijk een lvb (toevoeging van de rechtbank: lichtverstandelijke beperking). Daarbij lijkt sprake te zijn van een stoornis in het psychotische spectrum mogelijk bij middelengebruik, eventueel in het kader van een cluster A persoonlijkheidsstoornis.” […]“Mocht het nodig worden geacht patiënt klinisch te behandelen dan adviseren wij een verhoogd beveiligingsniveau. Ambulante behandeling is tot tweemaal toe niet haalbaar gebleken. Om het antisociale gedrag en de achterdocht te behandelen is waarschijnlijk klinische opname nodig. Wij hebben vooralsnog niet voldoende criteria gezien om een procedure zorgmachtiging te starten. Het gevaar komt met name voort uit antisociaal gedrag passend bij een persoonlijkheidsstoornis waarbij de verhoogde achterdocht nu slechts een aanjager is.”
Evenals [naam] is de reclassering van mening dat klinische behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te kunnen verminderen. Het ontbreken van responsiviteit van verdachte, in combinatie met het forse delictpatroon, het ontbreken van zelfinzicht en het veelvuldig grensoverschrijdend gedrag jegens reclasseringsmedewerkers maakt dat de reclassering geen enkele andere mogelijkheid meer ziet dan het adviseren van een ISD-maatregel.
De reclassering heeft de risico’s op herhaling, op letsel en op onttrekking aan voorwaarden ingeschat als hoog. De reclassering heeft geadviseerd tot het opleggen van een ISD-maatregel.
ISD-maatregel
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte veelvuldig geweldsdelicten heeft gepleegd tegen gezagsdragers/politieambtenaren. De gepleegde strafbare feiten zijn weliswaar relatief lichte vergrijpen, die doorgaans met relatief milde straffen worden gesanctioneerd. In het onderhavige geval is echter sprake van een hardnekkig delictpatroon. Dit wordt deels verklaard door de bij verdachte geconstateerde achterdocht jegens politieambtenaren, zijn antisociale gedrag en de bij hem geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte is zelf niet in staat het delictpatroon te doorbreken, maar ziet zelf geen noodzaak tot behandeling. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor de problemen die telkens weer ontstaan en legt de oorzaak van de conflicten buiten zichzelf. Ambulante behandeling is eerder niet haalbaar gebleken. Om die redenen is klinische behandeling (als laatste redmiddel) aangewezen om te proberen het recidiverisico te verminderen en het delictpatroon te doorbreken. De rechtbank is van oordeel dat de dwang van de ISD-maatregel op de dit moment enige mogelijkheid is om verdachte in behandeling te krijgen en te houden. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Hij is blijkens zijn strafblad in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit tenminste driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, nu de tot op heden aan verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd en het risico op herhaling door de reclassering wordt ingeschat als hoog. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist.
De rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen, conform de eis van de officier van justitie, voor de maximale duur van twee jaar. Om de kans op een succesvolle behandeling en op het beëindigen van de recidive zo groot mogelijk te maken en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering te brengen op de maximale duur van de maatregel.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 63, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Verkroost (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. S.W. van Kasbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024107554, gesloten op 10 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 23.
3.Aanvullend proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] (geen onderdeel van het doorgenummerde dossier), p. 3.