Op 2 september 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van online handelsfraude. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de verdachte heeft genoten, wordt vastgesteld. Dit voordeel werd aanvankelijk geschat op € 17.705,-, maar de officier van justitie heeft deze vordering tijdens de zitting aangepast naar € 18.205,-. De verdediging heeft zich verzet tegen de vordering en gepleit voor integrale vrijspraak, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten van zijn daden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 mei 2020 tot en met 9 juni 2020 online handelsfraude heeft gepleegd ten aanzien van 13 slachtoffers. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van de politie, waarin de opbrengsten van de verdachte en zijn medeveroordeelde zijn opgenomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte en zijn medeveroordeelde gezamenlijk hebben geprofiteerd van de frauduleuze activiteiten en heeft hen hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het ontnemingsvoordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen indien de medeveroordeelde aan zijn verplichtingen voldoet. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren.