ECLI:NL:RBGEL:2024:5968

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
C/05/433603 / FA RK 24-1007
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek en ontvankelijkheid in het belang van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in een adoptieprocedure. Verzoekers, een geregistreerd partnerschap, hebben een verzoek ingediend tot adoptie van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]. De rechtbank constateert dat verzoekers niet voldoen aan de wettelijke samenlevingstermijn van drie jaar zoals voorgeschreven in artikel 1:227 BW. Desondanks oordeelt de rechtbank dat verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat de situatie van verzoekers in het belang van het kind moet worden beoordeeld, in overeenstemming met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank overweegt dat verzoekers sinds het overlijden van de moeder van [de minderjarige] samen de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wat de ontvankelijkheid van hun verzoek rechtvaardigt.

De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe, omdat aan de voorwaarden voor adoptie, zoals genoemd in artikel 1:228 BW, is voldaan. De rechtbank concludeert dat het in het kennelijk belang van [de minderjarige] is dat de adoptie wordt uitgesproken, gezien de bijzondere relatie tussen verzoekster en [de minderjarige]. De rechtbank wijst het verzoek tot gezamenlijk gezag af, omdat dit automatisch voortvloeit uit de adoptie. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. I. de Bruin, kinderrechter, en de griffier mr. D.B.T. Koster.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/433603 / FA RK 24-1007
Datum uitspraak: 26 augustus 2024
beschikking
in de zaak van
[verzoeker](hierna: verzoeker)
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S.S. Zijderveld te Wageningen,
en
[verzoekster](hierna: verzoekster)
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S.S. Zijderveld te Wageningen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift ingekomen bij de griffie op 21 maart 2024;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 13 mei 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 5 juli 2024 zijn gehoord:
- verzoeker en verzoekster, bijgestaan door mr. S.S. Zijderveld;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Aan de ouders van verzoekster is een deel van de mondelinge behandeling bijzondere
toegang verleend.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker heeft een geregistreerd partnerschap gehad met
[de moeder](hierna: de moeder).
2.2.
Verzoeker en de moeder zijn de ouders van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3.
De moeder is op [datum] in [geboorteplaats] overleden.
2.4.
Na het overlijden van de moeder is verzoeker alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.5.
Verzoekster is enkele maanden vóór het overlijden van de moeder als hulpverlener betrokken geraakt bij het gezin. Deze betrokkenheid duurt tot op heden voort.
2.6.
Na het overlijden van de moeder hebben verzoeker en verzoekster beiden de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich genomen. [de minderjarige] verblijft zowel bij verzoeker als bij verzoekster.

3.Het verzoek

Verzoekers verzoeken bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de adoptie van [de minderjarige] door verzoekster uit te spreken;
- te bepalen dat verzoekers samen worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Uit het rapport van de Raad van 13 mei 2024 blijkt het volgende.
De Raad verzet zich niet tegen adoptie, maar op basis van het onderzoek concludeert de Raad dat officieel niet aan de wettelijke voorwaarden voor adoptie wordt voldaan. Verzoekers moeten drie jaar aaneengesloten voorafgaande aan het verzoek hebben samengeleefd, maar dat is niet het geval en de verwachting is dat zij in de toekomst ook niet zullen gaan samenwonen. Voorts hebben verzoekers [de minderjarige] niet gedurende één jaar gezamenlijk in één huishouden verzorgd en opgevoed.
4.2.
De Raad is van oordeel dat ook ten aanzien van het verzoek over gezamenlijk gezag een probleem rijst: de vader is niet drie jaar voorafgaand aan het verzoek belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . De Raad vindt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er een uitzondering wordt gemaakt en verzoekster samen met verzoeker het gezag zou moeten kunnen krijgen.

5.De beoordeling

Conclusie
5.1.
De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe en wijst het verzoek tot gezamenlijk gezag af, omdat door de adoptie al gezamenlijk gezag ontstaat voor verzoekers. Daarom is een aparte beslissing over het gezag niet nodig. De rechtbank legt deze beslissingen hierna (uitgebreider) uit.
Ontvankelijkheid
5.2.
Adoptie geschiedt op grond van artikel 1:227 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Als twee personen samen het verzoek doen, geldt op grond van lid 2 van het artikel dat zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek hebben samengeleefd.
5.3.
Uit de overgelegde stukken, waaronder het raadsrapport van 13 mei 2024, en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van 5 juli 2024 stelt de rechtbank vast dat door verzoekers niet voldaan wordt aan de hiervoor omschreven samenlevingstermijn van drie jaar. Nu verzoekers niet hebben voldaan aan de driejaarstermijn van artikel 1:227 BW zijn zij in principe niet-ontvankelijk in hun verzoek om [de minderjarige] door verzoekster te laten adopteren.
5.4.
De rechtbank is echter van oordeel dat verzoekers wel ontvankelijk zijn in hun verzoek. De rechtbank vraagt zich af of de beschreven situatie van verzoekers overeenkomt met de wettekst van artikel 1:227 BW en de bedoeling van de wetgever. Omdat het niet vaststaat dat voldaan wordt aan de ontvankelijkheidseisen die de Nederlandse wet in artikel 1:227 BW stelt, zal de rechtbank beoordelen of verzoekers op grond van Europese regelgeving, die voor de Nederlandse rechtspraak bindend zijn, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), ontvankelijk zijn in hun verzoek. Op grond van artikel 3, eerste lid, IVRK vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging. In dat opzicht geldt het volgende. Verzoekers hebben nooit samengewoond of samengeleefd. Wel hebben zij – in ieder geval vanaf het overlijden van de moeder van [de minderjarige] op [datum] – samen de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich genomen. Bovendien woont [de minderjarige] sinds juli 2022 afwisselend bij verzoeker en verzoekster. Deze situatie duurt dus al ruim twee jaar, waarbij sprake is van een goede samenwerking tussen verzoeker en verzoekster en de band tussen [de minderjarige] en verzoekster heel goed is. Gelet hierop vindt de rechtbank het op grond van artikel 3 IVRK in het belang van [de minderjarige] dat de situatie van verzoekers gelijkgesteld wordt met de in artikel 1:227, eerste lid, bedoelde driejaarstermijn. Verzoekers zijn om die reden ontvankelijk in hun verzoek.
Voorwaarden voor adoptie
5.5.
Op grond van artikel 1:227, derde lid BW kan een verzoek tot adoptie alleen worden toegewezen als:
- de adoptie in het kennelijk belang van het kind is;
- op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en
- aan de voorwaarden als genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
5.6.
Nu de moeder van [de minderjarige] is overleden, staat vast dat hij niets meer van zijn moeder
te verwachten heeft. Over het kennelijk belang van [de minderjarige] wordt – na de bespreking van de
voorwaarden van artikel 1:228 BW – nader ingegaan.
5.7.
Artikel 1:228 BW noemt de volgende voorwaarden voor adoptie:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. dat het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
5.8.
De rechtbank constateert dat verzoekers aan de in artikel 1:228 BW genoemde
adoptievoorwaarden voldoen. [de minderjarige] is nog minderjarig en is niet een kleinkind van
verzoekster. Verzoekers zijn ten minste achttien jaar ouder dan [de minderjarige] en geen van de ouders
spreekt het verzoek tegen. Er is geen sprake van een minderjarige moeder. Na het overlijden
van de moeder heeft zij niet langer meer het gezag over [de minderjarige] . Tot slot hebben verzoekers
[de minderjarige] ten minste een jaar verzorgd en opgevoed.
5.9.
De rechtbank acht adoptie in het kennelijk belang van [de minderjarige] . Er is sprake van een
zeer bijzondere relatie tussen verzoekster enerzijds en verzoeker en [de minderjarige] anderzijds.
Verzoekster is als ambulant hulpverleenster in het gezin gekomen op het moment dat de
moeder van [de minderjarige] heel ziek was. Zij heeft verzoeker en [de minderjarige] in een hele moeilijke tijd
ondersteund en ook na het overlijden van de moeder is zij betrokken gebleven. Al die tijd
heeft zij een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] gespeeld. Verzoekster is inmiddels
officieel pleegouder van [de minderjarige] . Zij wil graag dat alles voor [de minderjarige] in juridische en
familiaire zin geregeld is. Verder is zij samen met verzoeker in goede samenwerking met de
bij het gezin betrokken hulpverlening. Met verzoekers is de rechtbank van oordeel dat sprake
is van een relatie die bestendig is.
5.10.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen. Het
gevolg daarvan is dat verzoekster in familierechtelijke zin tot [de minderjarige] komt te staan en dat de
band tussen [de minderjarige] en zijn moeder – op papier – wordt verbroken. Verzoekster heeft tijdens
de mondelinge behandeling verteld dat zij daar oog voor heeft en dat dit haar ook
emotioneert. De rechtbank vindt het prijzenswaardig dat verzoekster hiervoor oog heeft en
leidt daaruit af dat verzoekster in staat is om [de minderjarige] daarin te begeleiden, ook ten aanzien
van het onderhouden van contact tussen [de minderjarige] en zijn familie van moederszijde. De rechtbank heeft daar ook het volste vertrouwen in.
Verzoek gezamenlijk gezag
5.11.
Op grond van artikel 1:229, vierde lid BW oefenen verzoekers door adoptie het gezag over [de minderjarige] gezamenlijk uit. Het gezamenlijk gezag door verzoekers na adoptie vloeit dus rechtstreeks voort uit de wet, waardoor de rechtbank daarover niet meer hoeft beslissen. De rechtbank wijst daarom het verzoek van verzoekers om hen gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten wegens gebrek aan belang af.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
spreekt uit de adoptie van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] door [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] ;
6.2.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente [geboorteplaats] een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
6.3.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank daartoe een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente [geboorteplaats] zal zenden, zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. de Bruin, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van
mr. D.B.T. Koster als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.