In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in een adoptieprocedure. Verzoekers, een geregistreerd partnerschap, hebben een verzoek ingediend tot adoptie van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]. De rechtbank constateert dat verzoekers niet voldoen aan de wettelijke samenlevingstermijn van drie jaar zoals voorgeschreven in artikel 1:227 BW. Desondanks oordeelt de rechtbank dat verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat de situatie van verzoekers in het belang van het kind moet worden beoordeeld, in overeenstemming met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank overweegt dat verzoekers sinds het overlijden van de moeder van [de minderjarige] samen de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wat de ontvankelijkheid van hun verzoek rechtvaardigt.
De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe, omdat aan de voorwaarden voor adoptie, zoals genoemd in artikel 1:228 BW, is voldaan. De rechtbank concludeert dat het in het kennelijk belang van [de minderjarige] is dat de adoptie wordt uitgesproken, gezien de bijzondere relatie tussen verzoekster en [de minderjarige]. De rechtbank wijst het verzoek tot gezamenlijk gezag af, omdat dit automatisch voortvloeit uit de adoptie. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. I. de Bruin, kinderrechter, en de griffier mr. D.B.T. Koster.