Ter onderbouwing van de stelling dat voormelde handelwijze slechts bedoeld kan zijn geweest om een vorderingsrecht te fingeren en Rolo’s verhaal te dwarsbomen, heeft Rolo er verder onder meer nog op gewezen dat:
- in de huwelijkse voorwaarden staat dat het doel ervan is “het veiligstellen van de onderneming van mevrouw”, terwijl [gedaagde sub 1] al per 1 april 2018 was gestopt met het voeren van een onderneming;
- [gedaagde sub 1] blijkens een proces-verbaal van beslaglegging op haar roerende zaken op 6 juli 2020 tegen de gerechtsdeurwaarder heeft gezegd dat de roerende zaken volgens cultureel gebruik zouden toebehoren aan haar echtgenoot en dat met betrekking tot die eigendom geen bewijsstukken of aktes waren opgemaakt, maar dat volgens Rolo niet valt te begrijpen waarom zij de huwelijkse voorwaarden of de bruikleenovereenkomst die volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 6 mei 2019 is opgemaakt niet heeft genoemd of overgelegd; in de bruikleenovereenkomst staat dat de inboedel in de [gedaagde sub 1] woning van [gedaagde sub 2] is; die bruikleenovereenkomst valt op haar beurt weer niet te rijmen met de drie dagen eerder, op 3 mei 2019, opgestelde huwelijkse voorwaarden, waarin staat dat de inboedel is van de echtgenoot die het goed heeft aangeschaft, tenzij deze dat niet kan aantonen; bovendien valt logischerwijze niet te verklaren waarom [gedaagde sub 2] in het echtscheidingsverzoek van 22 juli 2020, waarin hij ook een vordering instelde met betrekking tot de inboedel, de bruikleenovereenkomst niet heeft genoemd; Rolo heeft de echtheid van de bruikleenovereenkomst betwist en stelt dat ook die achteraf is opgesteld om haar verhaalspositie te benadelen;
- [gedaagde sub 1] op 20 oktober 2020 ten behoeve van een door [gedaagde sub 2] jegens Rolo aanhangig gemaakt opheffingskortgeding een schriftelijke verklaring heeft afgegeven waarin zij stelt dat ook roerende goederen die zij had besteld en betaald in eigendom toebehoren aan [gedaagde sub 2] , terwijl er voor deze hulp aan [gedaagde sub 2] net na het uitspreken van de echtscheidingsbeschikking geen andere verklaring is dan samenspanning tegen Rolo;
- [gedaagde sub 1] ook verstek heeft laten gaan in de procedure waarbij haar tante [naam 1] op grond van een leningsovereenkomst € 180.000 van haar vorderde, waardoor [naam 1] een titel voor betaling van € 180.000 op [gedaagde sub 1] verkreeg, terwijl [gedaagde sub 1] tijdens de aanvraag van een WSNP-traject heeft verklaard niet meer te weten hoe zij het bedrag van haar tante heeft ontvangen en hoe zij het heeft gebruikt (zie 3.10) en in de belastingaangiften van [gedaagde sub 1] van 2018 tot en met 2020 nooit een schuld aan [naam 1] is opgenomen; dit duidt op eenzelfde ‘fake’ geldleningsovereenkomst, enkel met het doel Rolo’s verhaalspositie te benadelen;
- nadat Rolo in mei 2022 had bewerkstelligd dat de betaling van [naam 3] ten behoeve van haar werd gestort onder Rosmalen Gerechtsdeurwaarders B.V. (zie 3.3), [gedaagde sub 2] en [naam 1] op 13 mei 2022 eveneens beslag onder [naam 3] hebben gelegd; dit duidt wederom op onderlinge afstemming tussen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [naam 1] ;
- de vader van [gedaagde sub 1] , [naam 2] , na een huwelijk van 39 jaar in dezelfde periode eveneens is gescheiden, waarbij de echtelijke woning na wijziging van het echtscheidingsconvenant aan zijn ex-echtgenote werd toebedeeld ‘tegen interne verrekening van een eventuele tussen deelgenoten bestaande vordering wegens onderbedeling dan wel overbedeling’, waardoor Rolo zich ter zake van haar vordering op [naam 2] ook niet kon verhalen op de overwaarde van die woning, dit terwijl uit verklaringen van omwonenden blijkt dat [naam 2] ook na de echtscheiding en verdeling op hetzelfde adres is blijven wonen en aan anderen heeft gezegd dat hij zijn schuldeisers te slim af is geweest door te gaan scheiden;
- Rolo zich ter zake van haar vordering op [naam 2] ook heeft willen verhalen op diens aandeel in de woning van de overleden ouders van [naam 2] ; die ouders hadden vijf kinderen, zodat Rolo zich wenste te verhalen op 1/5 aandeel van de waarde van de woning die was getaxeerd op € 360.000, (€ 72.000); nadat Rolo daarop aanspraak maakte werd gezegd dat het aandeel van [naam 2] is verrekend met een lening van € 70.000 die [naam 2] van een broer zou hebben ontvangen, maar welke geldleningsovereenkomst volgens Turks cultureel gebruik niet zou zijn vastgesteld; desondanks stuurde oud notaris Blokhuis op 26 oktober 2021 een geldleningsovereenkomst tussen de broers gedateerd op 26 oktober 2018; ondanks verzoeken daartoe heeft Rolo geen betaalbewijzen van de gepretendeerde geldlening ontvangen; ook hier bediende de familie, bijgestaan door dezelfde advocaten als [naam 1] en de moeder van [gedaagde sub 1] na haar scheiding, zich kennelijk van een ‘fake’ geldleningsovereenkomst.