ECLI:NL:RBGEL:2024:5844

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
309770-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor brandstichting in een asielzoekerscentrum zonder concreet gevaar voor personen

Op 28 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een asielzoekerscentrum (AZC) te [plaats]. De verdachte, geboren in 1990 in Soedan, heeft op 22 november 2023 opzettelijk brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare vloeistof. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen concreet gevaar voor personen was, maar dat er wel gemeen gevaar voor goederen bestond. De verdachte heeft de brandstichting bekend, en zijn raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 28 maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor 18 maanden, met de argumentatie dat de verdachte kampt met psychische problemen en dat de brandstichting een wanhoopsdaad was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit en de gevolgen voor de medewerkers van het AZC zwaarwegend zijn. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische klachten van de verdachte, maar heeft onvoldoende informatie om te concluderen dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de straf gegrond op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/309770-23
Datum uitspraak : 28 augustus 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats] (Soedan),
op dit moment gedetineerd in het J.C. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. A.R. Maarsingh, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2023, te [plaats] , althans in
Nederland,
in een Asielzoekerscentrum (AZC) aan de [adres] ,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen
met een hoeveelheid brandbare vloeistof,
althans met (een) brandbare stof(fen),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk,
- een brand versnellend middel, althans een zeer brandbare vloeistof gekocht,
- zich naar genoemde locatie begeven met deze vloeistof en een aansteker,
- zich toegang tot een pand verschaft door een ruit in te slaan en de deur te openen,
- rondom en/of in een van de (kantoor)ruimtes, dit brand versnellend middel, althans brandbare
vloeistof, verspreid, en/of,
- een of meer meubels en/of goederen binnen deze ruimte doordrenkt met deze vloeistof,
waarna verdachte (vervolgens) een aansteker heeft gebruikt,
zodoende de vloeistof in aanraking te brengen met een vonk, ten gevolge
waarvan de ruimte en/of
meerdere ruimtes binnen het gebouw en/of zich daarin bevindende
goederen geheel of
gedeeltelijk is/zijn verband, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor de goederen in de kantoorruimte en/of
andere units van het AZC, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te
duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de brandstichting bekend en zijn raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens COA AZC [plaats] , p. 44 – 45;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 71 – 74;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2024.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 november 2023, te [plaats] ,
althans in Nederland,in een Asielzoekerscentrum (AZC) aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid brandbare vloeistof,
althans met (een) brandbare stof(fen),immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk,
- een brand versnellend middel,
althans een zeer brandbare vloeistofgekocht,
- zich naar genoemde locatie begeven met deze vloeistof en een aansteker,
- zich toegang tot een pand verschaft door een ruit in te slaan en de deur te openen,
- rondom en/of in een van de (kantoor)ruimtes, dit brand versnellend middel,
althans brandbare
vloeistof, verspreid, en
/of,
-
een of meermeubels en
/ofgoederen binnen deze ruimte doordrenkt met deze vloeistof,
waarna verdachte
(vervolgens
)een aansteker heeft gebruikt, zodoende de vloeistof in aanraking te brengen met een vonk, ten gevolge waarvan
de ruimte en/ofmeerdere ruimtes binnen het gebouw en
/ofzich daarin bevindende goederen geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor de goederen in de kantoorruimte en
/of
andere units van het AZC,
in elk geval gemeen gevaar voor goederente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een gevangenisstraf van 18 maanden een passende straf is. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte kampt met psychische schade, dat de brandstichting een wanhoopsdaad was en verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moeten worden beschouwd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in het AZC te [plaats] , waar hij verbleef. De brand is gesticht in een deel van het medewerkersgebouw van het AZC. Er is sprake geweest van een forse brand, waardoor onder meer drie kantoorruimtes en sanitaire ruimtes volledig zijn afgebrand. Verdachte heeft door zijn handelen gemeen gevaar voor goederen veroorzaakt. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijk zeer ernstige gevolgen van zijn handelen voor anderen. Een brand is immers zeer onvoorspelbaar. Een brandstichting veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Wel houdt de rechtbank er bij de oplegging van de straf rekening mee dat zich in dit geval geen concreet gevaar voor personen heeft gerealiseerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf verder acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 24 juni 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Door psycholoog Overduin is op 20 juni 2024 een rapport over verdachte opgesteld. Hieruit volgt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het volledige psychologische onderzoek, waardoor er slechts beperkte informatie over voorgeschiedenis, ontwikkelingsverloop en toestandsbeeld beschikbaar is. Voorts ontbreekt geobjectiveerde informatie over zijn verleden. Derhalve kunnen er slechts met grote terughoudendheid diagnostische conclusies getrokken worden. Door de psycholoog is wel gerapporteerd dat verdachte zeven jaar geleden vanuit Soedan naar Europa is gekomen. Hij heeft verteld veel problemen te ervaren in Europa. Verdachte vertoont kenmerken die (klinisch-diagnostisch) passen bij een angststoornis met depressieve kenmerken. Het is voor de rechtbank duidelijk dat verdachte psychische klachten heeft en dat deze klachten (mede) tot de brandstichting hebben geleid. De rechtbank heeft echter onvoldoende informatie om de conclusie te kunnen trekken dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was. Uit het reclasseringsrapport van 2 augustus 2024 volgt dat er geen adequaat plan van aanpak met betrekking tot risicobeheersing kan worden opgesteld. Ook de taalbarrière maakt dat er geen inhoudelijke invulling kan worden gegeven aan een mogelijke ambulante behandeling.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Over de duur van deze gevangenisstraf overweegt de rechtbank het volgende. Enerzijds betreft het een ernstig feit waarbij verdachte geen rekening heeft gehouden met de impact van zijn handelen op anderen. De medewerkers van het AZC hebben de brand als zeer ingrijpend ervaren. De schade is enorm. Verder heeft verdachte geen spijt betuigd. Anderzijds heeft de rechtbank ook oog voor de persoon van verdachte. Verdachte is als vluchteling naar Europa gekomen. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit de nodige sporen heeft achtergelaten in het leven van verdachte.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie geformuleerde eis. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden opleggen. De tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal op deze straf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvan
20 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en mr. M.M. Klaasen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 augustus 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023539997, gesloten op 7 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.