In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 1 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor naturalisatie beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Burundi, had op 31 augustus 2020 een verzoek ingediend om verlening van het Nederlanderschap. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen op 7 januari 2022, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met de vereiste documenten kon aantonen. De afwijzing werd bevestigd in een besluit op bezwaar van 20 januari 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De staatssecretaris had twijfels over de echtheid van de door eiser overgelegde documenten, waaronder een Burundees paspoort en identiteitskaart. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet konden worden vastgesteld, gezien het documentonderzoek dat aantoont dat het paspoort frauduleus is verkregen.
De rechtbank benadrukt dat het aan de verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat de staatssecretaris bevoegd is om bewijs te verlangen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet zonder deugdelijke motivering voorbij mag gaan aan de overgelegde documenten. Eiser heeft weliswaar een verklaring van de Burundese ambassade overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze verklaring niet voldoende is om de twijfels over de echtheid van de identiteitskaart weg te nemen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de naturalisatieaanvraag in stand blijft.