ECLI:NL:RBGEL:2024:582

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
ARN 23/1300
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens twijfel aan identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 1 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor naturalisatie beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Burundi, had op 31 augustus 2020 een verzoek ingediend om verlening van het Nederlanderschap. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen op 7 januari 2022, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met de vereiste documenten kon aantonen. De afwijzing werd bevestigd in een besluit op bezwaar van 20 januari 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De staatssecretaris had twijfels over de echtheid van de door eiser overgelegde documenten, waaronder een Burundees paspoort en identiteitskaart. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet konden worden vastgesteld, gezien het documentonderzoek dat aantoont dat het paspoort frauduleus is verkregen.

De rechtbank benadrukt dat het aan de verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat de staatssecretaris bevoegd is om bewijs te verlangen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet zonder deugdelijke motivering voorbij mag gaan aan de overgelegde documenten. Eiser heeft weliswaar een verklaring van de Burundese ambassade overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze verklaring niet voldoende is om de twijfels over de echtheid van de identiteitskaart weg te nemen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de naturalisatieaanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 januari 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is afkomstig uit Burundi en heeft de Burundese nationaliteit. Hij is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Op 31 augustus 2020 heeft hij een verzoek ingediend om verlening van het Nederlanderschap (naturalisatie).
3. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met de daarvoor vereiste documenten heeft aangetoond. Eiser heeft een Burundees paspoort, een uittreksel geboorteakte en een identiteitskaart overgelegd. De staatssecretaris heeft deze documenten laten onderzoeken. Op basis van die resultaten heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet kan worden vastgesteld. Om die reden heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het naturalisatieverzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het toetsingskader
6. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), dat de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is en dat de staatssecretaris dan ook bevoegd is om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van een verzoeker te verlangen. Dat betekent dat de identiteit en de nationaliteit van een verzoeker buiten twijfel moeten zijn. Daarbij volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (Handleiding RWN) dat het aan een verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van die verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. [1]
6.1.
Dit toetsingskader betekent echter niet dat de staatssecretaris zonder deugdelijke motivering voorbij mag gaan aan de documenten die een verzoeker heeft overgelegd bij zijn naturalisatieverzoek. De motivering die de staatssecretaris geeft voor het niet accepteren van de door de desbetreffende verzoeker overgelegde documenten is afhankelijk van de bewijswaarde die de overgelegde documenten hebben. [2] In zaken over naturalisatieverzoeken zal de staatssecretaris daarom eerst moeten vaststellen of de verzoeker documenten heeft overgelegd als bedoeld in de Handleiding RWN, paragraaf 3.2.1 en paragraaf 3.5.1 tot en met 3.5.3 van het beleid voor artikel 7 van de RWN, gelezen in samenhang met artikel 31, vijfde lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap. Als dat het geval is, moet de staatssecretaris nagaan of er aanleiding bestaat te twijfelen aan de door een verzoeker gestelde identiteit en nationaliteit. Als er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van een verzoeker, zal de staatssecretaris moeten beoordelen of de verzoeker de gerezen twijfel met de overgelegde documenten heeft weggenomen. In dat kader zal de staatssecretaris moeten beoordelen of buiten twijfel uit de door de verzoeker overgelegde documenten volgt dat de daarin vermelde identiteit en nationaliteit juist zijn. De staatssecretaris mag daarbij niet zonder deugdelijke motivering voorbijgaan aan de documenten die de verzoeker heeft overgelegd. De bewijswaarde van de overgelegde documenten is hierbij doorslaggevend. [3]
De omvang van het geschil
7. De staatssecretaris baseert zijn twijfel aan de identiteit en nationaliteit van eiser op het volgende. Uit het documentonderzoek volgt dat het door hem overgelegde paspoort, afgegeven op 29 juni 2018, op zichzelf echt is, maar frauduleus is verkregen. De aan dit paspoort ten grondslag liggende identiteitskaart, afgegeven op 12 december 2016, is volgens dit onderzoek namelijk met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt. [4] Eiser heeft wel een geldig uittreksel geboorteakte overgelegd, maar enkel dat document is, mede gelet op de resultaten van het documentonderzoek over het paspoort en de identiteitskaart, onvoldoende om de identiteit en de nationaliteit van eiser aan te tonen.
De rechtbank stelt vast dat de door eiser aangevoerde gronden, voor zover hij daarin de uitkomsten van het documentonderzoek betwist, enkel zien op de identiteitskaart. De conclusie van Bureau Documenten dat, als de identiteitskaart vals blijkt te zijn, dit betekent dat het paspoort als frauduleus verkregen kan worden aangemerkt, wordt door eiser niet betwist.
7.1.
Op de zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de staatssecretaris hem had moeten horen over zijn persoonlijke belangen, dat hij in bewijsnood verkeert en dat het afwijzen van de aanvraag onevenredig is. Niet valt in te zien waarom eiser dit niet in een eerder stadium van het geding naar voren had kunnen brengen. Dit maakt dat de rechtbank deze beroepsgronden buiten beschouwing laat, omdat deze in strijd met de goede procesorde zijn ingebracht.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van de identiteitskaart uitgaan van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte vasthoudt aan de conclusie van Bureau Documenten over de echtheid van de door eiser overgelegde identiteitskaart. Eiser voert daartoe het volgende aan. Ten eerste is volgens eiser van belang dat Bureau Documenten bij de beoordeling van de legalisatie van de geboorteakte in eerste instantie ook fout zat. Dit is in het weerwoord door Bureau Documenten erkend. Ten tweede is het rapport van het documentonderzoek volgens eiser onvoldoende inzichtelijk, omdat daaruit niet blijkt wat voor soort onderzoek er precies is uitgevoerd (technisch, tactisch of beide), op welke wijze dat is gebeurd en over welk referentiemateriaal Bureau Documenten beschikt. Eiser verzoekt de rechtbank zo nodig om het door Bureau Documenten gehanteerde referentiemateriaal op te vragen. Ten derde heeft eiser als contra-expertise een verklaring van de Burundese ambassade overgelegd, waaruit volgt dat de identiteitskaart op de juiste wijze is verkregen. De ambassade bevestigt dat er geen fraude heeft plaatsgevonden en dat de verschijningsvorm niet afwijkt van wat gebruikelijk is. De argumenten dat valse identiteitskaarten gemakkelijk verkrijgbaar zijn en dat veel fraude met duplicaat identiteitskaarten plaatsvindt is volgens eiser in zijn situatie daarom niet relevant. Volgens eiser moet de contra-expertise van de ambassade als doorslaggevend worden beschouwd en kan deze in ieder geval niet zonder nader onderzoek terzijde worden geschoven. Ten vierde heeft eiser een aantal kopieën van Burundese identiteitskaarten overgelegd welke hij via internet heeft gevonden. Volgens eiser wijken deze identiteitskaarten wat betreft opmaak niet af van de identiteitskaart van eiser.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij van de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten mag uitgaan. De staatssecretaris wijst er daarbij op dat uit de verklaring van onderzoek blijkt dat het afwijken van het referentiemateriaal slechts één van de omstandigheden is die tot het oordeel over de identiteitskaart hebben geleid. De staatssecretaris verwijst daarbij naar de vakbijlage Bureau Documenten [5] . Ten tweede voert de staatssecretaris aan dat Bureau Documenten in het weerwoord van 21 december 2022 heeft aangegeven waarom de verklaring van de Burundese ambassade niet tot een ander oordeel over de identiteitskaart leidt. Daarbij is voornamelijk van belang dat uit de verklaring niet blijkt wat er precies door de ambassade is gecontroleerd. Tot derde wijst de staatssecretaris er op dat eiser al eerder, in andere procedures, documenten heeft overgelegd die na onderzoek vals of vervalst bleken te zijn. Tot slot voert de staatssecretaris aan, onder overlegging van een ‘vergewisbrief’ van 31 augustus 2023, dat een medewerker van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal de onderliggende stukken van het documentonderzoek heeft ingezien en daarbij heeft geconcludeerd dat de verklaring van onderzoek inhoudelijk inzichtelijk is.
8.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de staatssecretaris in beginsel er van uit mag gaan dat een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat echter onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van de staatssecretaris als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. In die situaties kan de staatssecretaris niet volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek, maar zal hij nader invulling moeten geven aan zijn vergewisplicht. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door zelf de onderliggende stukken van de desbetreffende verklaring van onderzoek in te zien. Ook kan de staatssecretaris Bureau Documenten nader bevragen over de totstandkoming van de conclusies. Op deze wijze kan hij controleren of een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [6]
8.3.
In de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 15 november 2021 is onder 3.1 beschreven op welke wijze een Burundese identiteitskaart wordt verkregen, is benoemd dat de overgelegde identiteitskaart een duplicaat exemplaar is (wat betekent dat eerder een identiteitskaart met hetzelfde identiteitskaartnummer is afgegeven), is benoemd dat uit eerdere onderzoeken van veel fraude met afgifte van duplicaat exemplaren is gebleken en is vastgesteld dat de verschijningsvorm van de door eiser overgelegde identiteitskaart afwijkt van het beschikbare referentie- en vergelijkingsmateriaal. Onder 3.2 van deze verklaring concludeert Bureau Documenten dat de door eiser overgelegde identiteitskaart gelet hierop met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. In het weerwoord van Bureau Documenten van 21 december 2022 staat dat de verklaring van de Burundese ambassade geen informatie bevat op grond waarvan deze conclusie onjuist is gebleken.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris uit mocht gaan van de conclusie van Bureau Documenten ten aanzien van de door eiser overgelegde identiteitskaart. De in 3.1 van de verklaring van onderzoek van 15 november 2021 gegeven redenering is begrijpelijk en de in 3.2 getrokken conclusie sluit daarop aan. Er is dus geen sprake van een situatie waarin de conclusie in relatie tot de bevindingen vragen oproept. Ook heeft eiser niet gemotiveerd betwist dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat een deel van deze informatie van algemene aard is en niet specifiek ziet op het door eiser overgelegde document, maakt niet dat Bureau Documenten die informatie niet zou mogen betrekken. Dat Bureau Documenten ten aanzien van het uittreksel geboorteakte in het weerwoord is teruggekomen op de in de verklaring van onderzoek van 15 november 2021 getrokken conclusie is daarvoor onvoldoende. In het weerwoord staat namelijk vermeld dat dit het gevolg is van
nahet documentonderzoek ontvangen informatie over de juistheid van de legalisatieketen. In het weerwoord staat ook dat ten aanzien van de identiteitskaart van dergelijke nieuwe informatie niet is gebleken.
De stelling van eiser dat uit de verklaring van onderzoek niet blijkt welk onderzoek er precies is uitgevoerd, op welke wijze dat is gebeurd en over welk referentiemateriaal Bureau Documenten beschikt, volgt de rechtbank niet. De vergewisplicht van de staatssecretaris strekt niet zover dat hij tot in detail inzichtelijk moet maken hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie is gekomen. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat er zowel tactisch als technisch onderzoek is verricht. De verwijzing naar de Vakbijlage Bureau Documenten, waar ook in de verklaring van onderzoek naar wordt verwezen, is daarvoor voldoende.
Over de verklaring van de Burundese ambassade stelt de staatssecretaris zich, onder verwijzing naar het weerwoord, terecht op het standpunt daaruit niet is gebleken hoe de ambassade tot de conclusie is gekomen dat de identiteitskaart ‘authentiek en conform’ is. Eisers stelling, dat uit de verklaring blijkt welk onderzoek is gedaan, kan de rechtbank, gelet op de tekst daarvan, niet volgen. Er staat namelijk enkel genoemd dat de identiteitskaart authentiek en conform is. Gelet op de algemene informatie dat er veel fraude plaatsvindt met afgifte van duplicaat exemplaren en op de omstandigheid dat eiser al eerder valse documenten heeft overgelegd, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat niet zonder meer van de verklaring van de Burundese ambassade kan worden uitgegaan en dat meer inzicht mag worden verwacht in het door de ambassade verrichte onderzoek. Ook de door eiser overgelegde kopieën van andere Burundese identiteitskaarten leiden niet tot een ander oordeel. Ten eerste is daarvoor van belang dat de betrouwbaarheid van die kopieën dan wel de gekopieerde documenten zelf niet vast staat. Dat eentje van de website van Human Rights Watch afkomstig zou zijn maakt dat niet anders. Ten tweede is ter zitting gebleken dat de identiteitskaart van eiser op verschillende punten afwijkt van deze kopieën. Dat dit juist zou aantonen dat er blijkbaar verschillende verschijningsvormen zijn, kan zonder nadere onderbouwing niet worden gevolgd. Tot slot is van belang dat de staatssecretaris hangende beroep de onderliggende stukken van de verklaring van onderzoek door een medewerker heeft laten inzien. Hoewel de staatssecretaris daartoe, gelet op het onder 8.2 vermelde toetsingskader en hetgeen hiervoor is overwogen, niet verplicht was, heeft hij hiermee extra invulling heeft gegeven aan zijn vergewisplicht. De rechtbank ziet mede daarom ook geen aanleiding om zelf de onderliggende stukken op te vragen en in te zien.
8.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van het Nederlanderschap in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302, punt 5.1.
2.Idem, punt 5.2.
3.Idem, punt 5.7.
4.Dit volgt uit de verklaringen van onderzoek van Bureau Documenten van 26 mei 2021 en 15 november 2021 en het weerwoord van Bureau Documenten van 21 december 2022.
5.[website]
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 februari 20020, ECLI:NL:RVS:2020:628.