ECLI:NL:RBGEL:2024:581

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
421432
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake warmtepompinstallatie en extra elektriciteitsverbruik

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een monumentale woonboerderij, schadevergoeding gevorderd van gedaagde, een besloten vennootschap, wegens tekortkomingen in de levering en het onderhoud van een warmtepompinstallatie. Eiser heeft in 2018 een warmtepompinstallatie aangeschaft en een onderhoudscontract afgesloten. Na herhaaldelijke storingen en gebreken heeft eiser gedaagde in gebreke gesteld en uiteindelijk schadevergoeding gevorderd voor de kosten van reparatie, extra elektriciteitsverbruik en onderzoekskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en heeft een deel van de vorderingen van eiser toegewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de kosten van reparatie van de warmtepompen, maar niet voor immateriële schadevergoeding. Ook de kosten voor onderzoek door Projoule zijn deels toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag aan schadevergoeding, inclusief wettelijke rente, en moet de proceskosten van eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Sector civiel, locatie Arnhem
Zaaknummer/rolnummer: C/05/421432 / HA ZA 23-295
Vonnis van 14 februari 2024
inzake
[eiser],
woonachtig te [plaats 2] , gemeente [plaats 3] ,
advocaat: mr. J.G.C. Scheurink,
eiser,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats 1] ,
advocaat: mr. M.C. Hoogendam,
gedaagde.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juni 2023 met producties 1 t/m 36;
  • de conclusie van antwoord van 16 augustus 2023 met productie 1;
  • het tussenvonnis van 6 september 2023, waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aanvullende producties 37 t/m 39 van [eiser] ;
  • de aanvullende productie 2 van [gedaagde] ;
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 januari 2024,
  • de spreekaantekeningen van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] heeft bij [gedaagde] onder andere een warmtepompinstallatie gekocht en daarvoor een onderhoudscontract afgesloten. Bij vonnis van 29 juni 2022 (zaak- en rolnummer C/05/387394 / HA ZA 21-217) heeft deze rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten koop-aannemingsovereenkomst en onderhoudsovereenkomst en aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. In deze schadestaatprocedure vordert [eiser] betaling van schadevergoeding van [gedaagde] , onder andere voor herstel dan wel vervanging van de warmtepompinstallatie en voor het extra energieverbruik. De vorderingen van [eiser] zullen deels worden toegewezen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[eiser] is vanaf september 2017 eigenaar van een monumentale woonboerderij. Voor de renovatie en verduurzaming van de boerderij heeft hij contact opgenomen met [gedaagde] , voorheen genaamd [bedrijf] (en in de eerdere procedure genaamd: [bedrijf] ). [gedaagde] en [eiser] hebben in 2018 overeenstemming bereikt over de plaatsing van twee warmtepompen, een boiler met een elektrisch element, vier zonnecollectoren, vloerverwarming, ventilatorconvectoren en een tweede buffervat van 300 liter. Op 24 november 2018 zijn de werkzaamheden door [gedaagde] afgerond en is de installatie in bedrijf gesteld.
2.3.
[gedaagde] heeft totaal € 44.570,36 bij [eiser] in rekening gebracht. Dit bedrag is door [eiser] voldaan met uitzondering van de laatste deelfactuur van € 5.085,03 van 13 november 2018. Ten aanzien van deze factuur heeft [gedaagde] in de eerdere procedure een vordering in reconventie ingesteld. De rechtbank heeft [eiser] in haar vonnis van 29 juni 2022 veroordeeld tot betaling van het bedrag dat resteert van die vordering, na verrekening met de nog vast te stellen vordering van [eiser] , vermeerderd met wettelijke rente over dit eventuele verschil vanaf 24 december 2018 tot de volledige voldoening. Kortom: deze vordering van [gedaagde] zal worden verrekend met hetgeen waartoe [gedaagde] in dit vonnis zal worden veroordeeld.
2.4.
Het door partijen afgesloten onderhoudscontract is ingegaan op 1 december 2018. [eiser] heeft de facturen voor het onderhoud voor de eerste twee jaar, dus tot 30 november 2020, betaald.
2.5.
Vanaf de installatie hebben zich verschillende problemen en storingen voorgedaan met de warmtepompinstallatie. In mei 2019 is een pomp vervangen omdat [gedaagde] een kleinere pomp had geleverd dan was overeengekomen. Verder is op 6 december 2019 bij de eerste warmtepomp een circulatiepomp vervangen en bij de tweede warmtepomp een sensor. Nadat de pompen helemaal niet meer werkten en [gedaagde] niet bereid was om over te gaan tot herstel dan wel onderhoud – omdat [eiser] de laatste deelfactuur niet had voldaan – heeft [eiser] op 8 december 2020 De Wilde Koeltechniek B.V. (hierna: De Wilde) ingeschakeld. De Wilde heeft werkzaamheden uitgevoerd om de warmtepompen weer ‘provisorisch’ werkend te krijgen. Pomp 1 heeft niet gewerkt vanaf het moment van plaatsing op 15 mei 2019 tot 8 december 2020.
2.6.
Vast [eiser] dat [gedaagde] op 5 november 2019 door [eiser] in gebreke is gesteld, hierna niet tot volledig herstel is overgegaan en in verzuim is geraakt. Op 12 juni 2020 heeft [eiser] schriftelijk aan [gedaagde] medegedeeld dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
2.7.
[eiser] heeft Projoule energie- en installatieadvies (hierna: Projoule) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de warmtepompinstallatie. Projoule heeft hierover op 6 juni 2020 gerapporteerd (hierna: rapport 1). Ten behoeve van deze schadestaatprocedure heeft [eiser] Projoule opnieuw gevraagd om onderzoek te doen, onder andere naar de kosten voor reparatie dan wel vervanging van de warmtepompinstallatie en het extra energieverbruik. Projoule heeft hierover op 27 februari 2023 gerapporteerd (hierna: rapport 2).
Waarvoor is [gedaagde] aansprakelijk?
2.8.
In het tussenvonnis van 6 april 2022 heeft deze rechtbank het volgende overwogen dat relevant is voor de beoordeling van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding voor het herstel of vervanging van de warmtepompinstallatie:
5.15 “
De rechtbank concludeert dat de storingen dermate frequent zijn opgetreden dat niet meer van een incidentele storing maar van een gebrek sprake moet zijn geweest.
5.18 “
Het gevolg hiervan is geweest dat de installatie een groot, zo niet het grootste, deel van de tijd op één pomp en het elektrische element in het buffervat moest draaien. Hierdoor heeft de installatie niet het vermogen kunnen leveren dat hiervan verwacht mocht worden, en mag worden aangenomen dat dit heeft geleid tot veel ongemak en extra elektriciteitskosten. (…) De rechtbank is van oordeel dat een consument van een nieuwe verwarmingsinstallatie niet behoeft te verwachten dat deze zo frequent in storing [eiser] en daardoor niet naar behoren functioneert. (…) Het gedurende langere tijd frequent optreden van storingen is dermate ernstig dat dit een normaal gebruik van de warmtepompinstallatie heeft belemmerd. De warmtepompinstallatie moet reeds hierom als non-conform worden aangemerkt. (…) Daarmee is [bedrijf] tekortgeschoten in haar verplichting tot levering van een warmtepompinstallatie die aan de overeenkomst beantwoordt en kan deze tekortkoming haar worden toegerekend.
5.45 “
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gedurende langere tijd frequent optreden van storingen een normaal gebruik van de warmtepompinstallatie heeft belemmerd. Hiermee is [bedrijf] tekortgeschoten in haar verplichting tot levering van een warmtepompinstallatie die aan de overeenkomst beantwoordt en is zij dus tekortgeschoten in de nakoming van de koop-aannemingsovereenkomst.
2.9.
Over het (extra) energieverbruik is in het tussenvonnis overwogen:
5.44 “(…)
“(…) Dat het energieverbruik tweemaal zo hoog is dan [bedrijf] had geschat, levert op zichzelf nog geen non-conformiteit van de installatie op. Wel kunnen de vele storingen hebben geleid tot hogere energiekosten dan het geval was geweest indien een deugdelijke installatie was geleverd, zoals hiervoor reeds is beschreven.
2.10.
Over de onderhoudsovereenkomst is in het tussenvonnis overwogen:
5.54 “
De rechtbank is van oordeel dat [bedrijf] ten onrechte haar verplichtingen uit hoofde van haar onderhoudscontract heeft opgeschort. [eiser] had immers aan zijn betalingsverplichting uit hoofde van het onderhoudscontract voldaan zodat [bedrijf] geen opeisbare vordering uit hoofde van deze overeenkomst op [eiser] meer had. (…)
5.55 “
De rechtbank concludeert dan ook dat [bedrijf] is tekortgeschoten in de nakoming van haar onderhoudsovereenkomst. Dat hierdoor schade is ontstaan is aannemelijk, alleen al omdat begin 2020 beide pompen niet meer functioneerden en [eiser] genoodzaakt was om de op dat moment niet goed functionerende warmtepompinstallatie door een derde (De Wilde) te laten repareren.
2.11.
Verder is in het eindvonnis van 29 juni 2022 het volgende overwogen dat relevant is voor de beoordeling:
2.2 “
Anders dan [eiser] meent, is de rechtbank nog steeds van oordeel dat zij onvoldoende aanknopingspunten heeft om tot begroting van de schade te kunnen overgaan. Zo ontbreekt er nog steeds een deskundigenrapport waaruit kan blijken wat er nodig is om het probleem van de frequent optredende storingen te verhelpen en welke kosten hiermee zouden zijn gemoeid. Anders dan [eiser] stelt, kan er bij deze stand van zaken niet van worden uitgegaan dat de enige optie is om de warmtepompen, leidingen en installatie in de kelder volledig te vervangen. Verder heeft de rechtbank behoefte aan een oordeel van een deskundige over de extra elektriciteitskosten die het gevolg zijn van de vele storingen tot december 2020. De berekening van [eiser] is daarvoor niet bruikbaar omdat die er vanuit gaat dat het gemiddelde ‘normale’ elektrisch energieverbruik van [eiser] op 12.000 kWh per jaar moet worden gesteld en al het meerdere verbruik als schade dient te worden gekwalificeerd. Daarvoor is op dit moment onvoldoende grond.
Wat is de huidige stand van zaken?
2.12.
[eiser] zit nog altijd met een niet goed werkend systeem. Na de reparatie door De Wilde werken weliswaar beide warmtepompen weer, maar [eiser] moet dagelijks de nodige handmatige handelingen uitvoeren in de kelder om ervoor te zorgen dat de woning wordt verwarmd en hij kan beschikken over (voldoende) warm tapwater. Indien de pompen beide op automatisch staan, levert dit storingen op. Het elektrisch element in het buffervat [eiser] bijna continu aan, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft deze huidige stand van zaken niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat er op dit moment geen sprake (meer) is van problemen, wordt zij hierin dan ook niet gevolgd. De rechtbank begrijpt verder dat [eiser] zich niet op het standpunt stelt dat één van de pompen het momenteel helemaal niet doet, ook al volgt dit wel uit rapport 2 van Projoule. Dit was alleen het geval vóór de reparatie door De Wilde.
[gedaagde] moet een deel van de kosten voor reparatie (of vervanging) vergoeden
2.13.
[eiser] vordert € 52.023,95 inclusief btw voor reparatie van de warmtepompen. Subsidiair vordert [eiser] de begrote kosten voor vervanging (door een installatie van het merk Nibe) van € 45.884,08 inclusief btw, en meer subsidiair de kosten voor vervanging indien [eiser] subsidie kan krijgen voor de nieuwe installatie: € 36.446 inclusief btw. Ter onderbouwing van zijn vordering verwijst [eiser] naar de rapporten van Projoule en een offerte van SaveTech B.V. waarin een nieuwe warmtepompinstallatie van het merk Remeha is geoffreerd voor € 40.812,91.
Onderbouwing schade
2.14.
In rapport 1 is ten aanzien van de oorzaak van de problemen opgenomen: “
De storing in 1 van beide warmtepompen wordt tijdens de opstart cyclus gegenereerd, dit wijst waarschijnlijk op een lagedrukstoring in het primaire circuit.
2.15.
In rapport 2 is opgenomen dat Projoule onder andere het volgende inzichtelijk heeft gemaakt:
  • Raming van kosten om de huidige warmtepompen dusdanig te reviseren waardoor theoretisch een reguliere levensduur wordt bereikt op basis van regulier onderhoud.
  • Een directiebegroting voor het vervangen van de bestaande warmtepompen door een regulier in Nederland te onderhouden fabricaat warmtepomp met toebehoren van A kwaliteit.
2.16.
Projoule schrijft in rapport 2 ten aanzien van de oorzaak van de problemen en de kosten voor reparatie: “
De huidige storingen in de warmtepompen worden veelal veroorzaakt door defecten en lekkages aan de compressoren dan wel storingen in de regeltechniek van de individuele warmtepompen. Er doen zich vaak lage druk storingen voor (lekkage van het procesmedium) dan wel het niet herkennen van referentiewaarden door de regeltechniek (algemene resetstoring). Om de huidige voortdurende storingen te elimineren dienen de compressoren inclusief regeling te worden vervangen. (…) De kosten van reparatie zijn in bijlage 3 weergegeven en bedragen: € 42.995,- excl. BTW. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het repareren van de machines een experimenteel traject omvat waarbij zekerheid van slagen van de exercitie niet gegarandeerd kan worden.
2.17.
Ten aanzien van de vervanging schrijft Projoule in rapport 2: “
Om een vergelijking op te stellen van meest efficiënte oplossing ter oplossing van de voorkomende storingen met garantie van slagen is er een alternatieve oplossing ten opzichte van reparatie: Het vervangen van de bestaande warmtepompen door in Nederland volgens gebruikelijke weg geproduceerde dan wel professioneel geïmporteerde en ondersteunde producten met Nederlandse fabrieksgaranties. Voor vervanging van de huidige machines is een calculatie opgesteld waarbij de huidige machines worden afgekoppeld en afgevoerd en vervolgens worden vervangen door machines met voldoende capaciteit, (…). Deze calculatie omvat een totale kostenpost van € 37.920,- excl. BTW.
Beoordeling schade
2.18.
Door [gedaagde] zijn vraagtekens geplaatst bij de inschakeling door [eiser] van Projoule. Volgens [gedaagde] is Projoule niet de beste partij om tot objectieve vaststelling van de schade te komen, bevat rapport 1 aantoonbaar zaken die niet kloppen en voldoet rapport 2 niet aan de eisen die aan een deugdelijk expertiserapport gesteld mogen worden. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet; op basis van de stellingen van [gedaagde] ziet de rechtbank geen aanleiding om de deskundigheid van Projoule in twijfel te trekken of de bevindingen van Projoule, als onderbouwing van de schade door [eiser] , te passeren. Hierbij is de rechtbank zich ervan bewust dat Projoule door [eiser] is ingeschakeld en geen onafhankelijke – door de rechtbank benoemde – deskundige is. Zoals hierna wordt toegelicht, worden de uitkomsten van het onderzoek van Projoule ook niet een-op-een overgenomen. Ten slotte heeft [gedaagde] zelf geen contra-expertise laten uitvoeren en – zoals zij ter zitting heeft verklaard – ook geen verzoek gedaan om zelf onderzoek te kunnen doen naar de installatie. [gedaagde] heeft ter zitting alsnog voorgesteld om een deskundige te laten benoemen om onderzoek te doen maar hier gaat de rechtbank niet in mee. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om dat eerder te laten doen, teneinde de bevindingen van Projoule waar nodig gemotiveerd te betwisten.
2.19.
Projoule adviseert vervanging van (i) de regeltechniek en (ii) de compressoren.
( i) Voor de vervanging van de regeltechniek is een bedrag begroot van € 11.957,98 exclusief btw / € 14.469,16 inclusief btw. Zoals hiervoor al is overwogen werken de warmtepompen op dit moment wel, maar werken zij niet goed samen en doen zich regelmatig storingen voor. [gedaagde] betwist dat vervanging van de regeltechniek nodig is en voert aan dat het aanpassen van instellingen de problemen zal verhelpen. Zij heeft dit standpunt niet onderbouwd, zodat de rechtbank haar hierin niet volgt. [gedaagde] heeft de door [eiser] voorgestelde oplossing en kosten daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist. Projoule wordt gevolgd in haar oordeel dat vervanging van de regeltechniek nodig is en het daarvoor begrote bedrag (inclusief btw) zal als schadevergoeding worden toegewezen.
( ii) Voor de vervanging van de compressoren is een bedrag begroot van € 23.466,73 exclusief btw / € 28.394,74 inclusief btw. In rapport 2 geeft Projoule aan dat sprake is van defecten en lekkages aan de compressoren en dat zich vaak lage druk storingen voordoen (lekkage in het procesmedium). [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat dit niet in lijn is met het eerste rapport van Projoule. Zij voert verder aan dat aan de drukmeters te zien is dat er geen sprake is van lekkage van het procesmedium, dat de warmtepomp dusdanig is beveiligd dat indien er sprake is van lekkage, de warmtepomp niet meer werkt en dat de compressoren wel moeten werken, omdat de warmtepomp anders niet zou aangaan. Naar aanleiding van de conclusie van antwoord van [gedaagde] heeft [eiser] Projoule gevraagd hierop te reageren. In deze reactie van 7 oktober 2023 (productie 37) schrijft Projoule als reactie op [gedaagde] op dit punt slechts: “
De warmtepompen werken waarbij voortdurend storingen worden gegenereerd door het niet optimaal aansturen van warmtepompen, dit veroorzaakt drukstoringen”. Projoule geeft hiermee geen nadere toelichting van de geconstateerde problemen. In het bijzonder duidt zij niet waaruit de defecten en lekkages aan de compressoren blijken. Uit rapport 2 blijkt ook niet dat Projoule opnieuw onderzoek heeft gedaan naar de installatie. Projoule heeft ook niet uitgelegd hoe haar bevindingen ten aanzien van de compressoren in rapport 2 zich verhouden tot haar bevindingen in haar eerste rapport. In rapport 1 is geconcludeerd dat de warmtepompinstallatie gerepareerd en onderhouden dient te worden (geschatte kosten € 1.500,00) en dat door Projoule wordt geadviseerd om de warmtepompinstallatie te vervangen door een lokaal beproefd systeem met voldoende capaciteit. Defecten en lekkages aan de compressoren zijn toen kennelijk niet geconstateerd want daarover is niets te lezen in rapport 1. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen waarom vervanging van de compressoren nodig is. Mede gelet op wat in het eindvonnis van 29 juni 2022 (onder 2.2.) is overwogen, was het aan [eiser] om deugdelijk te onderbouwen wat de frequent optredende storingen zal moeten verhelpen. Nu hij dat niet heeft gedaan, bestaat er ook geen aanleiding voor nadere bewijslevering. Dat vervanging van de compressoren nodig is, komt niet vast te staan. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
2.20.
In de bijlage bij rapport 2 waarin de kosten van de reparatie-optie worden opgesomd, [eiser] ook een bedrag opgenomen van € 3.041,75 met als omschrijving ‘Koelinstallatie’. Als omschrijving bij dit onderdeel is opgenomen ‘installatie vullen R304 en glycol’. Bij gebreke van een toelichting waaruit blijkt waarom dit noodzakelijk is, wordt dit bedrag niet toegewezen. Het bedrag van € 3.028,62 voor demontagewerkzaamheden wordt evenmin toegewezen, omdat uit de omschrijving bij dit onderdeel volgt dat het hier gaat om demontage van de bestaande warmtepompen en de noodzaak van het vervangen van de compressoren niet is komen vast te staan. Bovendien blijkt uit de omschrijving bij het onderdeel ‘Regelinstallaties’ dat in de begroting van die kosten ook demontagewerkzaamheden zijn meegenomen, zodat de kosten voor demontage van de regelinstallaties door de toe te wijzen schadevergoeding worden gedekt.
De kosten voor vervanging worden niet toegewezen
2.21.
Subsidiair en meer subsidiair vordert [eiser] de kosten voor vervanging van de gehele verwarmingsinstallatie (inclusief warmtepompen), van de regelinstallaties, van de waterinstallaties en de kosten van het demonteren van de huidige installatie. De rechtbank concludeert dat [eiser] de noodzaak van deze vervanging onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals [gedaagde] terecht aanvoert is uit de onderbouwing door [eiser] niet duidelijk geworden waarom vervanging van de warmtepompen goedkoper is dan reparatie van een aantal onderdelen. De rechtbank begrijpt dat vervanging van de installatie wordt gezien als de beste optie, waarop [eiser] dan bovendien garantie krijgt, maar dit betekent op zichzelf niet dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de kosten van deze optie.
2.22.
Voor zover het beroep van [gedaagde] op (matiging vanwege) voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW) ziet op de situatie van vervanging van de warmtepompinstallatie, geldt dat dit verweer geen bespreking behoeft omdat de vordering die ziet op vervanging van de installatie niet wordt toegewezen.
Toe te wijzen schadevergoeding
2.23.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor de reparatie van de warmtepompen een schadevergoeding van
€ 14.469,16wordt toegewezen. Ook de door [eiser] gevorderde wettelijke rente over dit bedrag, vanaf de datum van dagvaarding, 16 juni 2023, is toewijsbaar. [gedaagde] heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd.
2.24.
De rechtbank is zich ervan bewust, zoals partijen ook hebben aangevoerd, dat het moeilijk zal zijn om een partij te vinden die de door [gedaagde] geplaatste warmtepompinstallatie wil repareren. Het is dan ook aan [eiser] om een keuze te maken tussen reparatie of het alsnog (deels) vervangen van de installatie. Hierbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat indien de noodzaak voor vervanging wél voldoende was onderbouwd, niet het volledige gevorderde bedrag voor vervanging van de installatie was toegewezen. In dat geval zou sprake zijn van een nieuw voor oud aftrek omdat een nieuwe installatie langer meegaat dan de door [gedaagde] geplaatste installatie nog mee zou moeten gaan. Bovendien is in de onderbouwing van de kosten voor vervanging gerekend met duurdere installaties (van het merk Nibe dan wel Remeha) dan de door [gedaagde] geplaatste installatie van het merk Sirac.
[gedaagde] moet een vergoeding betalen voor het extra energieverbruik van [eiser]
2.25.
[eiser] vordert € 15.167,10 van [gedaagde] voor het extra energieverbruik in de periode 2019 t/m 2022 als gevolg van de problemen met de warmtepompinstallatie. Vanaf 2023 vordert [eiser] schadevergoeding als PM-post. Dit laatste is in ieder geval niet toewijsbaar omdat de rechtbank niet beschikt over informatie vanaf 2023.
2.26.
Het door [eiser] gestelde daadwerkelijke verbruik over de jaren 2019 t/m 2022 en de toepasselijke energietarieven zijn niet weersproken door [gedaagde] . [gedaagde] voert weliswaar aan dat door het dossier heen gebruik wordt gemaakt van wisselende meterstanden/verbruiken en aannames, maar verbindt hier geen gevolgen aan. [eiser] heeft het daadwerkelijke verbruik bovendien onderbouwd met de rekeningen van de energieleveranciers, zodat hij hierin zal worden gevolgd. De rechtbank gaat daarom uit van het volgende verbruik en de volgende tarieven:
Jaar
Energieverbruik
Energietarief per kWh
2019
25.374 kWh
€ 0,16
2020
21.460 kWh
€ 0,16
2021
27.238 kWh
€ 0,16
2022
21.034 kWh
€ 0,57
2.27.
Ter onderbouwing van de schade verwijst [eiser] naar rapport 2, waarin een vergelijking is gemaakt tussen (i) wat het energieverbruik zou kunnen zijn op basis van verwarming met een goed werkende warmtepompinstallatie en (ii) wat het energieverbruik zou zijn indien de hele woning elektrisch verwarmd moet worden. Projoule heeft dit verbruik berekend op 23.742 kWh per jaar respectievelijk 67.910 kWh per jaar, op basis waarvan zij tot een factor 2,86 (minder efficiënt) komt. Vervolgens is het daadwerkelijke verbruik van [eiser] gedeeld door die factor, om te komen tot het extra verbruik en de daarbij behorende kosten. Projoule heeft in haar bericht van 7 oktober 2023 toegelicht waarom de vergelijking met elektrisch verwarmen is gemaakt: [eiser] heeft door de storingen veelvuldig gebruik moeten maken van elektrische verwarming welke minimaal een factor 2,86 minder efficiënt is ten opzichte van de warmtepomp opstelling.
2.28.
De rechtbank volgt [eiser] (en Projoule) niet in de berekening van de factor 2,86 en de toepassing van die factor op het daadwerkelijke verbruik. De vergelijking met het volledig elektrisch verwarmen van de woning gaat namelijk uit van de veronderstelling dat de warmtepompen niets doen (of hebben gedaan) althans alleen maar op het aanwezige elektrische element hebben gedraaid. Dit geldt weliswaar voor een deel van de tijd, maar vast [eiser] ook dat na de reparatie in december 2020 beide warmtepompen wel werkten, zij het niet optimaal. De vordering van € 15.167,10 die gebaseerd is op deze berekening, wordt daarom niet als zodanig toegewezen.
2.29.
Na rapport 2 heeft Projoule per e-mail van 24 mei 2023 een nadere toelichting gegeven op het berekende extra energieverbruik (productie 30 van [eiser] ). Hierbij is het bijstoken door middel van de pelletkachel meegenomen en zijn diverse andere uitgangspunten gewijzigd ten opzichte van de eerdere berekening uit rapport 2. Gewijzigde uitgangspunten zijn onder andere de isolatie van de keukenwanden en het dak, aantal bewoners ingesteld op vier personen, aanpassing van de tapwaterbehoefte en elektriciteitsgebruik per persoon en aanpassing van de temperatuur naar 19 graden Celsius overdag en 18 graden Celsius ’s nachts. Op basis hiervan komt Projoule voor het verbruik inclusief pelletkachel tot het volgende (nieuwe) berekend verbruik:
  • 2019: 15.110 kWh, waarvan 10.484 kWh voor rekening van de warmtepomp
  • 2020: 14.092 kWh, waarvan 9.467 kWh voor rekening van de warmtepomp
2.30.
De rechtbank constateert dat bovengenoemde waardes, op basis van gewijzigde uitgangspunten, ten onrechte niet zijn overgenomen in de onderbouwing van de vordering door [eiser] in de dagvaarding. Daarin wordt uitgegaan van rapport 2, met alleen een correctie voor het bijstoken met de pelletkachel.
2.31.
De opmerking van [gedaagde] dat de berekening in de e-mail van 24 mei 2023 van Projoule niet lijkt te kloppen, wordt gepasseerd. [gedaagde] heeft namelijk verzuimd om duidelijk uit te leggen waarom dit niet zou kloppen, zodat zij hiermee de bevindingen van Projoule onvoldoende heeft betwist.
2.32.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de e-mail van 24 mei 2023 en de overige overgelegde stukken berekend welke schade [eiser] redelijkerwijs heeft geleden door het extra energieverbruik. Hiervoor wordt het verbruik van de warmtepompinstallatie in de ideale situatie (voornoemd ‘berekend verbruik’ van Projoule) vergeleken met het werkelijke verbruik van de warmtepomp. Hierbij is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
  • De e-mail van 24 mei 2023 van Projoule bevat alleen het nieuwe berekend verbruik voor 2019 en 2020. Omdat voor 2021 en 2022 geen aangepaste berekening is aangeleverd, wordt voor die jaren gerekend met het gemiddelde van 2019 en 2020. Dit is 14.601 kWh, waarvan 9.976 kWh voor rekening van de warmtepomp.
  • Projoule heeft vastgesteld welk deel van het berekend verbruik voor rekening van de warmtepomp komt. Het andere deel ziet op het consumptieve gebruik. Het consumptieve verbruik wordt niet meegenomen in de berekening van de schade. De berekening van de schade gaat uit van de aanname dat het daadwerkelijke consumptieve verbruik gelijk is aan het berekende consumptieve verbruik. Dit is 4.626 kWh voor 2019 en 4.625 kWh voor 2020. Voor 2020 en 2021 wordt op basis van het hiervoor genoemde gemiddelde over 2019 en 2020 gerekend met een consumptief verbruik van 4.625 kWh.
  • Vervolgens is per jaar een berekening gemaakt langs de volgende stappen:
Werkelijk verbruik -/- (gemiddeld) consumptief verbruik = verbruik warmtepomp
Verbruik warmtepomp -/- (gemiddeld) berekend verbruik warmtepomp = verschil
Verschil x energietarief = schade
- Voorbeeld 2019:
25.374 kWh werkelijk verbruik -/- 4.626 kWh consumptief verbruik = 20.748 kWh verbruik warmtepomp
20.748 kWh -/- 10.484 kWh berekend verbruik warmtepomp = 10.264 kWh
10.264 kWh x € 0,16 (tarief 2019) = € 1.642,24.
2.33.
Bovenstaande leidt tot de volgende schadevergoeding: € 1.642,24 (2019) + € 1.178,88 (2020) + € 2.021,92 (2021) + € 3.666,81 (2022) =
€ 8.509,85.
2.34.
[gedaagde] wordt niet gevolgd in haar betoog dat de vergoedingsplicht op dit punt moet worden verminderd vanwege eigen schuld aan de zijde van [eiser] (artikel 6:101 BW). [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] heeft gekozen voor een buffervat met een elektrisch element in plaats van voor een CV-ketel en dat het elektrische element vaak aan moet staan vanwege de grootte van het bad dat [eiser] heeft laten plaatsen. [eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat sprake is van een ongebruikelijk groot bad, nu sprake is van een bad met een afmeting van 180x85cm. Ook de stelling van [gedaagde] dat de warmtepompen harder moeten werken door de slechte isolatie, heeft [eiser] gemotiveerd weersproken met verwijzing naar het onderzoek door Projoule, zoals blijkt uit rapport 2. In de berekening van het referentie energieverbruik is gekeken naar de daadwerkelijke situatie in de woning, mét goede isolatie. Het energielabel is op dat moment vastgesteld op label A. Inmiddels is zelfs sprake van een nog beter label, aldus [eiser] , hetgeen [gedaagde] ook niet heeft weersproken.
2.35.
Voor het extra energieverbruik is een totale schadevergoeding van € 8.509,85 toewijsbaar. [eiser] vordert ook wettelijke rente over deze schadepost met als ingangsdatum de verschillende vervaldata van de jaarnota’s (respectievelijk 16 januari 2020, 12 februari 2021, 29 december 2021 en 20 januari 2023). Over de periode voor 12 juni 2020 is [gedaagde] in ieder geval geen wettelijke rente verschuldigd, omdat [eiser] op 12 juni 2020 de vordering tot nakoming heeft omgezet in de vordering tot vervangende schadevergoeding. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente niet betwist. De schadevergoeding voor het extra energieverbruik is daarom (gelet op artikel 6:83 sub b BW) als volgt toewijsbaar:
  • 2019: € 1.642,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020 tot de voldoening;
  • 2020: € 1.178,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2021 tot de voldoening;
  • 2021: € 2.021,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2021 tot de voldoening; en
  • 2022: € 3.666,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2023 tot de voldoening.
De onderzoekskosten van Projoule worden deels toegewezen
2.36.
[eiser] heeft Projoule ingeschakeld om de aansprakelijkheid van [gedaagde] en de omvang van de schade vast te stellen. Voor rapport 1 is door Projoule € 2.733,92 in rekening gebracht en voor rapport 2 € 5.626,50 (in twee facturen van respectievelijk € 4.501,20 en € 1.125,30). [eiser] vordert € 8.360,42 als schadevergoeding van [gedaagde] en heeft deze vordering onderbouwd met de facturen van Projoule.
2.37.
[gedaagde] voert aan dat de kosten van rapport 1 niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze al onderdeel zijn van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten waartoe [gedaagde] bij vonnis van 29 juni 2022 is veroordeeld. Hierbij miskent [gedaagde] dat de buitengerechtelijke incassokosten een forfaitaire vergoeding inhouden voor de door [eiser] gemaakte kosten voor voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub c BW), terwijl de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waar de onderzoekskosten onder vallen, separaat als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen (artikel 6:96 lid 2 sub b BW).
2.38.
[gedaagde] voert verder aan dat de onderzoekskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat DAS, de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] , deze kosten draagt. Ook dit gaat niet op. Mogelijk heeft DAS de onderzoekskosten voor [eiser] voorgeschoten, maar dit betekent niet dat [eiser] deze kosten bij toewijzing van zijn vordering niet aan DAS zal moeten vergoeden.
2.39.
Ten slotte voert [gedaagde] aan dat de kosten van Projoule tegen beter weten in zijn gemaakt en niet in verhouding staan tot de schade. Bij de opdracht voor rapport 2 lijkt onvoldoende rekening te zijn gehouden met de eerdere beslissingen van de rechtbank en omdat het rapport niet bruikbaar is, kunnen de kosten in redelijkheid niet voor haar rekening komen, aldus [gedaagde] . De rechtbank volgt [gedaagde] deels in dit betoog. Zoals hiervoor is overwogen worden de bevindingen van Projoule niet volledig gevolgd. Om die reden komen niet de volledige kosten voor rapport 2 voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de kosten voor rapport 1 (€ 2.733,92) en de helft van de kosten voor rapport 2 (€ 2.813,25) als schadevergoeding toewijzen.
2.40.
[eiser] vordert de wettelijke rente over de onderzoekskosten vanaf de vervaldata van de facturen van Projoule (respectievelijk 6 juni 2020, 14 februari 2023 en 10 maart 2023). [gedaagde] heeft dit niet betwist. Zoals hiervoor is overwogen is [gedaagde] over de periode voor 12 juni 2020 in ieder geval geen wettelijke rente verschuldigd. De schadevergoeding voor de onderzoekskosten is daarom als volgt toewijsbaar:
  • € 2.733,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020 tot de voldoening;
  • € 2.250,6‬0, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2023; en
  • € 562,65‬, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2023.
De reparatiekosten worden toegewezen
2.41.
[eiser] heeft in december 2020 De Wilde ingeschakeld voor reparatie van de warmtepompinstallatie. De kosten voor deze reparatie, € 653,40, vordert [eiser] van [gedaagde] als schadevergoeding. [gedaagde] heeft deze schade erkend en zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar zoals gevorderd, vanaf 24 april 2021.
De vordering ter zake het onderhoudscontract wordt toegewezen
2.42.
[eiser] vordert € 785,63 omdat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de onderhoudsovereenkomst. De hoogte van deze vordering is gelijk aan de termijnen die [eiser] voor de onderhoudsovereenkomst heeft betaald. Ook deze schade is door [gedaagde] erkend en zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 12 juni 2020.
[eiser] heeft geen recht op immateriële schadevergoeding
2.43.
[eiser] vordert € 6.425,- als immateriële schadevergoeding, gebaseerd op een vergoeding van € 5,- per dag vanaf het moment van ingebruikstelling van de warmtepompen. [eiser] stelt dat de frequente storingen een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zijn, die een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 BW opleveren. Het langdurig wonen in een huis dat de bewoonbaarheid schadende gebreken vertoont leidt tot gevoelens van onbehagen bij de bewoner en daarmee van de aantasting van diens persoon, aldus [eiser] .
2.44.
De rechtbank concludeert dat [eiser] geen recht heeft op vergoeding van smartengeld. Een enkele schending van een fundamenteel recht, zoals het recht op de persoonlijke levenssfeer, is daarvoor onvoldoende. Bovendien volgt uit de stellingen van [eiser] niet dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dat de verbouwing en problemen met de warmtepomp stress en ongemak opleveren, zoals [gedaagde] ook onderkent, kan de rechtbank begrijpen, maar dit betekent niet dat [eiser] recht heeft op smartengeld.
Het beroep van [gedaagde] op matiging van de schadevergoeding slaagt niet
2.45.
Ten slotte doet [gedaagde] nog een beroep op matiging op grond van artikel 6:109 BW. Ter onderbouwing wijst [gedaagde] op het door [eiser] aan haar betaalde bedrag en voert zij aan dat [eiser] precies heeft gekregen wat hij heeft gekocht en dat storingen zijn verholpen. Dit laatste is niet het geval, zoals in dit vonnis is overwogen. [gedaagde] heeft met deze stellingen verder niet uitgelegd waarom toekenning van de schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, zodat er geen aanleiding is voor matiging.
Slotsom en verrekening met de tegenvordering van [gedaagde]
2.46.
In totaal is een bedrag aan schadevergoeding van € 29.965,21 toewijsbaar. Hiermee wordt de tegenvordering van [gedaagde] van € 5.085,03 verrekend. Dit betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van
€ 24.880,18. Gelet op het bepaalde in artikel 6:44 BW en omdat er voor de verschillende onderdelen van de toe te wijzen schadevergoeding verschillende ingangsdata voor de wettelijke rente gelden, zal de vordering worden verrekend met de onderdelen van de toewijsbare vordering met de oudste ingangsdatum voor de rente, dat is 12 juni 2020.
2.47.
Het verzoek van [gedaagde] om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt afgewezen, omdat [gedaagde] dit verzoek niet heeft onderbouwd. Aan een belangenafweging wordt daarom niet toegekomen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
2.48.
Omdat [gedaagde] voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] . De rechtbank begroot die kosten, op basis van het toe te wijzen bedrag, op € 132,42 voor de dagvaarding, € 1.301,- voor het griffierecht, € 1.572,- voor het salaris van de advocaat (twee punten tegen het tarief van € 786,-) en € 178,- voor de nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing). Samen is dat € 3.183,42‬‬. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 24.880,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW:
  • over € 76,76 vanaf 12 juni 2020 tot de voldoening;
  • over € 1.178,88 vanaf 12 februari 2021 tot de voldoening;
  • over € 653,40 vanaf 24 april 2021 tot de voldoening;
  • over € 2.021,92 vanaf 29 december 2021 tot de voldoening;
  • over € 3.666,81 vanaf 20 januari 2023 tot de voldoening;
  • over € 2.250,60 vanaf 14 februari 2023 tot de voldoening;
  • over € 562,65 vanaf 10 maart 2023 tot de voldoening; en
  • over € 14.469,16 vanaf 16 juni 2023 tot de voldoening.
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.183,42‬, te betalen binnen veertien dagen na de aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet [gedaagde] € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan;
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 3.1 tot en met 3.3 uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.