ECLI:NL:RBGEL:2024:5776

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/05/398064 HA ZA 21-647
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na vernietiging van eerdere verdeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap na een eerdere vernietiging van de verdeling. De rechtbank heeft op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de vrouw als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie optreedt, en de man als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie. De procedure is voortgevloeid uit een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat de vrouw bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was benadeeld. De rechtbank heeft deskundigen benoemd om de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, en na beoordeling van de taxaties en de ingediende stukken heeft de rechtbank de waarde van de onroerende zaken en andere vermogensbestanddelen vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man de onroerende zaken en de bijbehorende schulden moet overnemen, terwijl de vrouw recht heeft op een geldbedrag als gevolg van de overbedeling. De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, en de vrouw is veroordeeld om mee te werken aan de notariële overdracht van de onroerende zaken en aandelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap rekening te houden met de belangen van beide partijen en de billijkheid in de verdeling.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/398064 / HA ZA 21-647
vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
[naam vrouw],
uit [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar,
tegen
[naam man],
uit [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.M. Slootweg.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 maart 2023;
  • de taxatierapporten van 19 juli 2023, ontvangen door de rechtbank op 16 februari 2024;
  • de akte tevens houdende vermeerdering van eis namens de vrouw van 3 april 2024;
  • de antwoordakte namens de man van 8 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
taxaties
2.1.
In het eerste tussenvonnis van 18 januari 2023 heeft de rechtbank - kort gezegd - geoordeeld dat de vrouw bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is benadeeld voor meer dan een vierde deel. De rechtbank kon nog niet voor alle vermogensbestanddelen een definitieve waarde vaststellen. Zij is daarom voorzichtigheidshalve uitgegaan van een minimale waarde van de loods en heeft de agrarische grond niet meegeteld. Zelfs in dat voor de vrouw minst gunstige scenario was de benadeling al meer dan een vierde deel. Dit betekent dat het beroep van de vrouw op vernietiging van de verdeling slaagt en de verdeling opnieuw moet worden vastgesteld.
2.2.
In het tweede tussenvonnis van 22 maart 2023 zijn [naam 1] en [naam 2] van Drieklomp Makelaars en Rentmeesters benoemd tot deskundigen om de waarden van de loods en de agrarische gronden per 1 september 2020 vast te stellen. [naam 1] heeft de waarde van de agrarische gronden bepaald op € 799.000. [naam 2] heeft de waarde van de loods bepaald op € 290.000.
2.3.
In de akte van 3 april 2024 heeft de vrouw formele bezwaren geuit tegen de taxaties. Bij rolbeslissing van 4 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat dit deel van de akte buiten beschouwing dient te blijven omdat op de rol van 3 april 2024 om 10.00 uur al akte niet-dienen was verleend. Hierop zal de rechtbank daarom niet nader ingaan. Geen van beide partijen heeft inhoudelijke argumenten aangevoerd ter zake van de taxaties. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen inhoudelijke tekortkomingen in die taxaties. De rechtbank ziet daarom aanleiding voor de waarden van de agrarische gronden en de loods uit te gaan van de getaxeerde bedragen.
eisvermeerdering
2.4.
In de akte van 3 april 2024 heeft de vrouw gevorderd de man te veroordelen in haar proceskosten van € 20.073,64 vanwege de proceshouding van de man. Verder vordert zij - samengevat - toedeling van alle (of subsidiair een deel van de) onroerende zaken aan haar, toedeling van de aandelen in de bv van de man, de helikopter, de Audi en de Maserati aan de man en verdeling van de inboedel overeenkomstig haar voorstel. De man voert hier verweer tegen.
de verdeling
wat behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap?
2.5.
Tot de opnieuw te verdelen huwelijksgoederengemeenschap behoren (volgens opgaaf van partijen) in ieder geval de navolgende bestanddelen:
a. onroerende zaken kadastraal bekend gemeente [gemeenteplaats] nummers [nummer 1] [1] , [nummer 2] [2] , [nummer 3] [3] , [nummer 4] [4] , [nummer 5] [5] , [nummer 6] , [nummer 7] , [nummer 8] , [nummer 9] , [nummer 10] , [nummer 11] , [nummer 12] , [nummer 13] , [nummer 14] en [nummer 15] [6] ;
certificaten van de aandelen in [naam bv] (hierna: de bv);
inboedel;
auto’s;
schulden aan Rabobank, de heer [naam 3] , [naam 4] en de bv.
2.6.
De vrouw noemt in haar akte ook nog eenmaal perceelnummer [nummer 16] , maar de rechtbank gaat ervan uit dat dit een verschrijving betreft, omdat dit perceel verder niet in de stukken voorkomt. Zij noemt daarnaast perceel [nummer 17] , maar dit betreft een van de twee perceelnummers waarop de loods staat. De rechtbank heeft er in het tussenvonnis van 18 januari 2023 al op gewezen dat volgens de kadastrale gegevens dit perceel eigendom van de bv is. De vrouw heeft niets aangevoerd om die conclusie te bestrijden. De waarde van de loods wordt betrokken in de waarde van de certificaten van de aandelen, en het perceel behoort niet tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
2.7.
De vrouw heeft in haar akte verder herhaald dat tot de gemeenschap een helikopter zou behoren. De man betwist dit gemotiveerd. Hij heeft een factuur op naam van [naam bv 2] overgelegd, waaruit volgt dat de helikopter niet van partijen in privé is. Deze factuur is bovendien gedateerd 8 oktober 2020, dus na de peildatum. De vrouw heeft vervolgens haar stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat tot de te verdelen gemeenschap geen helikopter behoort.
2.8.
Tot slot constateert de rechtbank dat geen van beide partijen in conventie iets heeft gezegd over [adres] . Dit betreft het pand dat de vrouw heeft aangekocht met het bedrag van € 400.000 dat de man haar heeft betaald in het kader van de (vernietigde) verdeling. De rechtbank zal hierop in de beoordeling van de vordering in reconventie terugkomen, omdat partijen er daar wel op zijn ingegaan.
2.9.
Verder is niet in geschil dat aan de vrouw € 114.000 is toegekomen (en dient toe te komen) vanwege de erfenis van haar moeder.
wat is de waarde van de bestanddelen?
2.10.
Voor de bepaling of sprake was van benadeling voor meer dan een vierde, diende te worden uitgegaan van de waarde van de bestanddelen op het moment van de oorspronkelijke verdeling, 1 september 2020. Gelet op de vraagstelling in de aktes van 1 februari 2023 zijn partijen het erover eens dat voor de onderhavige verdeling van dezelfde waardepeildatum moet worden uitgegaan. De rechtbank acht dit redelijk en overigens ook praktisch, alleen al gelet op het feit dat de man stelt dat hij nadien veel investeringen in het onroerend goed heeft gedaan, wat bij een latere waardepeildatum mogelijk zou leiden tot allerhande vergoedingsvorderingen.
2.11.
Voor de waarde van de onroerende zaken, behoudens de nader getaxeerde gronden, is de rechtbank in het tussenvonnis uitgegaan van € 1.970.000 [7] . Vermeerderd met de waarde van de agrarische gronden van € 799.000 bedraagt de waarde van de onder a. vermelde onroerende zaken € 2.769.000.
2.12.
De rechtbank heeft de waarde van de certificaten van de aandelen in eerste instantie bepaald op € 2.412.026. Daarbij dient echter de netto stille reserve in de waarde van de loods nog te worden opgeteld. In het hiervoor genoemde bedrag is een waarde aan de loods toegekend van € 69.580. De deskundige heeft de loods gewaardeerd op € 290.000. Dat betekent dat sprake is van een stille reserve van € 220.420 (het verschil tussen beide bedragen). Dat is echter een bruto bedrag; de man zal hierover te zijner tijd fiscaal moeten afrekenen. Partijen hebben beiden in hun eerdere berekeningen rekening gehouden met een aanmerkelijkbelangclaim van 26,9%. De rechtbank ziet aanleiding hen hierin te volgen. Dat betekent dat netto sprake is van een meerwaarde van € 161.127. Dit bedrag telt de rechtbank op bij het bedrag van € 2.412.026. Voor de verdeling moet dus van een waarde van de certificaten van € 2.573.153 worden uitgegaan. De man is pas in de antwoordakte aanvullend uitgegaan van 15% latente vennootschapsbelasting (vpb). De vrouw is niet meer in de gelegenheid geweest op dat standpunt te reageren. De rechtbank acht de (impliciete) stelling van de man dat hiermee rekening moet worden gehouden tardief en houdt met die eventueel door de bv in de toekomst verschuldigde vpb alleen al om die reden geen rekening.
2.13.
Partijen hebben zich geen van beiden uitgelaten over een waarde van de inboedel. Bij de vaststelling van de verdeling hierna zal de rechtbank nader op de inboedel ingaan.
2.14.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren drie auto’s. Op de inventarislijst van de vrouw staan een Audi, een Maserati en “auto [naam 5] ” vermeld. Volgens de niet bestreden stelling van de man betreft dit een Peugeot 106. De vrouw stelt de waarde van de Audi S8 op € 100.000 op basis van een verkoopadvertentie die de man heeft geplaatst. De man heeft erop gewezen dat hierop na maanden nog geen verkoop heeft plaatsgevonden en dat de auto dus minder waard is. Hij heeft een taxatie van [naam 6] van waardetaxaties.nl overgelegd. Op grond daarvan kan de waarde van de auto volgens hem worden gesteld op € 63.492 [8] .
Hoewel de vrouw de taxatie niet inhoudelijk heeft bestreden, ziet de rechtbank toch aanleiding van de gestelde waarde af te wijken, mede omdat de vrouw de stelling dat de auto € 100.000 waard is niet heeft prijsgegeven. De taxatie is namelijk niet geheel duidelijk. Afwisselend wordt gesproken over een Audi S8 en een Audi A8. De S8 is de sportuitvoering van de A8, met meer vermogen en een aanzienlijk hogere nieuwprijs. Bij de taxatie zijn onder meer een koerslijst van XRAY en twee koerslijsten van Eurotax gevoegd. In de koerslijst van XRAY wordt gesproken over een A8. Daarom acht de rechtbank die koerslijst niet zonder meer bruikbaar. Uit de koerslijsten van Eurotax, waarin het wel uitdrukkelijk om de S8 gaat, volgt een inkoopwaarde van € 80.114 en een verkoopwaarde van € 99.035. Daarnaast zijn gegevens van marktplaats.nl toegevoegd waar drie auto’s te koop worden aangeboden, die volgens de taxateur de “meest vergelijkbare” voertuigen zijn. De gemiddelde vraagprijs is € 63.315. In alle drie gevallen betreft het Audi’s A8 en de rechtbank kan niet vaststellen dat het om de sportuitvoering gaat. Dit kan sterk worden betwijfeld vanwege het grote verschil met de uitkomst van de koerslijst van Eurotax. Een koerslijst is immers in de regel gebaseerd op daadwerkelijk gerealiseerde verkopen [9] . De rechtbank acht daarom een verkoopwaarde van € 99.035 meer waarschijnlijk. In navolging van de taxateur zal de rechtbank de inkoopwaarde en verkoopwaarde middelen, omdat het realistisch is in de onderlinge verhouding tussen partijen aan te sluiten bij een verkoop tussen particulieren. De prijs ligt dan meestal tussen de handelsinkoopwaarde en de verkoopwaarde bij een handelaar. Een handelaar moet immers zelf ook iets aan de auto verdienen en zal daarom minder geven dan een particulier en meer vragen. De gemiddelde waarde is € 89.575. Mede omdat de vrouw hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank wel rekening houden met de waardevermindering als gevolg van schade, die de taxateur heeft vastgesteld op € 3.102. De rechtbank stelt de waarde van de Audi S8 aldus in goede justitie vast op € 86.473.
2.15.
Partijen zijn het erover eens dat aan de Maserati een waarde van € 30.000 kan worden toegekend. [10]
2.16.
Uit de overwegingen van de rechtbank in het eerste tussenvonnis volgt dat bij de uiteindelijke verdeling de in het convenant genoemde schulden moeten worden verhoogd met € 350.000 tot € 2.792.778.
2.17.
Uit het voorgaande volgt dat de bezittingen van partijen (los van de inboedel) in totaal een waarde hebben van € ‭5.458.626‬ [11] . Na aftrek van de schulden van € 2.792.778 bedraagt de totale waarde van de bezittingen en schulden € 2.665.848. Na aftrek van het bedrag van € 114.000 dat bij uitsluiting aan de vrouw toekomt, resteert een waarde van € 2.551.848. Elk van partijen heeft recht op de helft daarvan, oftewel € 1.275.924.‬‬‬‬‬
feitelijke verdeling
2.18.
Bij de vaststelling van een verdeling heeft de rechter veel vrijheid. Op grond van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek dient hij naar billijkheid rekening te houden met de belangen van beide partijen en met het algemeen belang.
2.19.
De vrouw heeft in de akte van 3 april 2024 gevorderd dat alle onroerende zaken aan haar worden toegedeeld. Uit het feit dat zij bij de waarde de hierop rustende schulden in mindering brengt begrijpt de rechtbank dat zij die ook voor haar rekening wil nemen. De man voert hier verweer tegen en wenst - zo begrijpt de rechtbank - toedeling van de onroerende zaken aan hem, waarbij hij de schulden zal overnemen. De rechtbank zal het standpunt van de man volgen. Daarbij is het volgende van belang.
2.20.
Bij de oorspronkelijke verdeling is overeengekomen dat de man de onroerende zaken en de schulden zou overnemen en de vrouw een bedrag zou ontvangen, ondanks het feit dat het gaat om onroerende zaken die in het verleden eigendom waren van de familie van de vrouw. Hoewel die verdeling vernietigd is, en daarmee in beginsel ook een andere feitelijke verdeling mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen nader toe te lichten waarom haar belang bij toedeling van de onroerende zaken nu groter zou zijn dan dat van de man. Zij heeft daarvoor onvoldoende aangevoerd. Het feit dat de onroerende zaken eigendom zijn geweest van haar familie heeft als zodanig immers in 2020 niet geleid tot toedeling daarvan aan haar. Daar kan nog aan worden toegevoegd dat de vrouw niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, dat zij in staat zal zijn de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden te doen ontslaan. Partijen hebben er belang bij dat zij niet langer aan elkaar gebonden zijn. Dit is voor de rechtbank ook de reden de subsidiaire vordering van de vrouw af te wijzen. Nog daargelaten of de vrouw wel in staat zou zijn een deel van de schulden over te nemen (of af te lossen uit een door de man mogelijk nog te betalen bedrag uit hoofde van overbedeling) leidt toedeling van de door de vrouw subsidiair gewenste percelen ertoe dat de man zijn bedrijf niet meer zonder instemming van de vrouw zou kunnen bereiken. Dit acht de rechtbank onwenselijk. Het belang van de man om zijn bedrijf te kunnen voortzetten is daarom uiteindelijk doorslaggevend om de onroerende zaken aan hem toe te delen. Hij dient dan ook de schulden over te nemen en zich ervoor in te spannen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid hiervoor wordt ontslagen. In het convenant is hiervoor geen termijn opgenomen en de vrouw heeft die nu ook niet gevorderd.
2.21.
Partijen zijn het daarnaast eens over toedeling van de certificaten van de aandelen in de bv aan de man.
2.22.
De vrouw wenst alsnog een aantal specifiek door haar genoemde inboedelgoederen te ontvangen. De man voert daar verweer tegen. De rechtbank zal de vordering afwijzen. Daarbij overweegt zij als volgt.
2.23.
In het convenant is in paragraaf 3.3.7. vermeld dat de inboedelzaken in onderling overleg zijn verdeeld. De rechtbank leest de paragraaf zo dat er al een verdeling had plaatsgevonden en leest de tekst dus niet als een afspraak over de verdeling van de inboedel. Met de vernietiging van de verdeling staat in beginsel weliswaar ook de weg tot een nieuwe verdeling van de inboedel open, maar dat doet niet af aan de eerdere constatering dat daarvan al een verdeling had plaatsgevonden. De man heeft dat ook aangevoerd. Het ligt daarom op de weg van de vrouw om te stellen dat en waarom de verdeling nu anders zou moeten dan die in eerste instantie is geweest. Zij heeft hiervoor niets concreets aangevoerd. Zij heeft slechts gesteld dat partijen geen afspraken hebben gemaakt. Dat is echter in strijd met de (in een akte opgenomen) eerdere vermelding dat de inboedelzaken in onderling overleg zijn verdeeld. De rechtbank leest de stelling van de vrouw echter aldus dat de feitelijke toedeling aan haar nog niet heeft plaatsgevonden. Zij heeft een lijst overgelegd met inboedelgoederen die zij nog wenst te ontvangen. Omdat hierop echter ook de Audi en de Maserati staan, acht de rechtbank het onaannemelijk dat partijen overeenstemming hebben over die lijst. Daar komt bij dat de man concreet heeft aangevoerd dat er wel degelijk feitelijk is verdeeld: hij heeft de vrouw nog geholpen spullen op een kar te laden. Ook heeft hij een lijst met door de vrouw meegenomen goederen overgelegd. De vrouw heeft de juistheid van die lijst niet bestreden, maar in de akte van 3 april 2024 enkel weer verwezen naar haar productie 5. Daarmee heeft de vrouw haar vordering onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst deze af.
2.24.
Partijen zijn het eens over toedeling van de Audi en de Maserati aan de man. De vrouw houdt haar auto (Peugeot). Kennelijk stemt de man ermee in dat dit zonder verrekening van waarde gebeurt.
2.25.
De man ontvangt gelet op het voorgaande vermogensbestanddelen met een waarde - na aftrek van de schulden - van € 2.665.848. De vrouw heeft recht op € 114.000 + € 1.275.924 [12] = € 1.389.924. Omdat zij al € 514.000 heeft ontvangen, resteert door de man te voldoen € 875.924. De vrouw heeft gevorderd dat de man het verschuldigde bedrag binnen een maand aan haar dient te betalen. De man heeft daartegen geen specifiek verweer gevoerd, maar de rechtbank acht het billijk dat de betaling uiterlijk plaatsvindt op het moment van de levering van de onroerende zaken en de certificaten van de aandelen aan de man. Bij een verdeling dienen partijen zoveel mogelijk gelijk te worden behandeld.
proceskosten
2.26.
De vrouw vordert veroordeling van de man in de proceskosten. Zij is van mening dat de man misbruik van recht maakt door de standpunten die hij heeft ingenomen, de doelbewuste benadeling van de vrouw in 2020 en de keuze om haar anderhalf jaar lang geen financiële stukken toe te zenden. De man voert verweer.
2.27.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het is in procedures met een familierechtelijk karakter gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd. De rechtbank ziet onvoldoende grond daarvan in dit geval af te wijken. Dat de vrouw is benadeeld door de oorspronkelijke verdeling rechtvaardigt op zich geen veroordeling van de man in de proceskosten. Zij krijgt immers in deze procedure alsnog waar zij recht op heeft. De vrouw heeft vergaande standpunten ingenomen, die de rechtbank slechts gedeeltelijk heeft gevolgd: de vrouw ging er oorspronkelijk van uit dat de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap € 7.598.104 was. Dit blijkt een ruime overschatting, mede als gevolg van het dubbel tellen van de loods en het meetellen van de helikopter. De man heeft geen onredelijk gebruik gemaakt van zijn recht om verweer te voeren in de procedure. Dat hij daarbij ook formeelrechtelijke punten naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank niet onredelijk en heeft de positie van de vrouw ook niet geschaad. Weliswaar kan de vrouw toegegeven worden dat het behoorlijk wat tijd heeft gekost voordat de man de door haar gewenste informatie heeft verschaft, terwijl zij die nodig had om haar vordering te onderbouwen, maar dat enkele feit rechtvaardigt nog geen proceskostenveroordeling. In het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn ziet de rechtbank aanleiding de kosten tussen hen te compenseren, in die zin dat beiden hun eigen kosten - inclusief de helft van de kosten van de deskundige - dienen te dragen, te meer nu beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, ook wat betreft de uiteindelijke waarde van de onroerende zaken.
in reconventie
2.28.
De man vordert in de eerste plaats veroordeling van de vrouw om mee te werken aan de notariële overdracht van de aan hem toegedeelde onroerende goederen, met bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking als de vrouw haar medewerking weigert. Gelet op het feit dat de vrouw in een laat stadium in de procedure alsnog haar bezwaren heeft geuit tegen de toedeling van de onroerende zaken aan de man, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bij zijn vordering. Daarbij zal de rechtbank in de lijn met wat zij in conventie heeft overwogen bepalen dat de vrouw haar medewerking pas hoeft te verlenen als de man ervoor kan zorgen dat zij uiterlijk op het moment van de overdracht van de onroerende goederen aan hem uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de diverse schulden zal worden ontslagen. Omdat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw, als zij die weigert, heeft de man geen belang bij een dwangsom. Die vordering wijst de rechtbank af.
2.29.
De man vordert verder veroordeling van de vrouw om mee te werken aan de notariële overdracht van de aandelen in [naam bv] Die vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar. Omdat de vrouw instemt met toedeling van die aandelen en er geen reden is aan te nemen dat zij aan de overdracht niet zal meewerken, wijst de rechtbank de vordering tot vaststelling van een dwangsom af.
2.30.
Omdat de rechtbank de verdeling opnieuw heeft vastgesteld, komt zij ook toe aan de beide voorwaardelijke vorderingen van de man. In de eerste plaats vordert de man toedeling van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] aan de vrouw onder de verplichting aan hem € 300.000 te voldoen. De vrouw voert hiertegen (summier) verweer. Zij heeft aangevoerd dat bij de verdeling voor alle bestanddelen van dezelfde waardepeildatum moet worden uitgegaan. Naar de rechtbank begrijpt heeft de vrouw de woning kort voor 1 september 2020 betaald uit het bedrag van € 400.000 dat zij van de man heeft ontvangen en dat in het echtscheidingsconvenant is geduid als voorschot. Heel formeel zou de man gevolgd kunnen worden in zijn standpunt dat met de vernietiging van de verdeling dat voorschot terugvalt in de gemeenschap. Uit niets volgt echter dat het voorschot afhankelijk is gesteld van instemming van de vrouw met het uiteindelijke totaalbedrag van € 514.000 dat zij ontving. In zoverre kan dit voorschot als voorschot op “de” verdeling worden beschouwd en is het nu dus een voorschot op de verdeling zoals de rechtbank die heeft vastgesteld. Zo heeft de rechtbank het in conventie praktisch gezien ook benaderd.
2.31.
Hoewel de woning nog tijdens het huwelijk is gekocht, en volgens beide partijen tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort [13] , acht de rechtbank het in dat licht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als een eventuele waardeverandering tussen de aankoopdatum en de waardepeildatum in de verdeling betrokken zou moeten worden. De man is uitgegaan van een geschatte waarde van € 600.000 maar gaat daarbij uit van een recente peildatum. Waarom voor deze woning een andere waardepeildatum zou moeten gelden dan voor de overige bestanddelen, heeft hij niet onderbouwd. De vrouw heeft zich daartegen uitdrukkelijk verzet. De rechtbank ziet hiervoor ook geen aanleiding. Niet is gesteld of gebleken dat de woning op de waardepeildatum 1 september 2020 een andere waarde dan € 400.000 had. De rechtbank wijst deze vordering in reconventie daarom af.
2.32.
Tot slot heeft de man een verklaring voor recht gevorderd dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de door hem genoemde schulden. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De juistheid hiervan volgt overigens al uit de berekening die de rechtbank in conventie heeft gemaakt van de overbedelingsvordering van de vrouw, maar volledigheidshalve zal de rechtbank de vordering van de man toewijzen, omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond is.
2.33.
De rechtbank ziet aanleiding ook de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende schulden aan Rabobank, [naam 3] , [naam 4] en [naam bv] ;
3.2.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden gemeenschap als volgt vast:
- aan de man wordt toegedeeld:
  • de onroerende zaken kadastraal bekend gemeente [gemeenteplaats] nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] , [nummer 8] , [nummer 9] , [nummer 10] , [nummer 11] , [nummer 12] , [nummer 13] , [nummer 14] en [nummer 15] ;
  • de certificaten van de aandelen in [naam bv] ;
  • het deel van de inboedel dat hij in zijn bezit heeft;
  • de Maserati;
  • de Audi;
onder de verplichting de gezamenlijke schulden aan Rabobank, [naam 3] , [naam 4] en de bv over te nemen en als eigen schulden te voldoen en zich ervoor in te spannen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schulden wordt ontslagen;
- aan de vrouw wordt toegedeeld:
  • de Peugeot 106;
  • de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] ;
  • het deel van de inboedel dat zij in haar bezit heeft;
3.3.
veroordeelt de vrouw binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verschijnen op het kantoor van [naam notariskantoor] in [plaatsnaam] en mee te werken aan de notariële overdracht van de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente
[gemeenteplaats] [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 13] , [nummer 5] , [nummer 14] , [nummer 15] , [nummer 6] , [nummer 7] , [nummer 8] ,
[nummer 9] , [nummer 1] , [nummer 10] , [nummer 11] , [nummer 12] en [nummer 2] , onder de voorwaarde dat de in 3.1. genoemde geldverstrekkers de vrouw ontslaan uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de desbetreffende (hypotheek)schulden;
3.4.
bepaalt dat indien de vrouw haar medewerking aan deze notariële overdracht weigert, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking tot levering bij voornoemde notaris;
3.5.
veroordeelt de vrouw binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verschijnen op het kantoor van [naam notariskantoor] in [plaatsnaam] en mee te werken aan de notariële overdracht van de (certificaten van) aandelen in [naam bv] ;
3.6.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 875.924 wegens overbedeling, uiterlijk te betalen op het moment van de notariële levering van de onroerende zaken en de (certificaten van) aandelen in de bv;
3.7.
bepaalt dat partijen gehouden zijn om elk de helft van de kosten van de deskundigen van in totaal € 2.117,50 te dragen;
3.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Eskes en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.

Voetnoten

1.[adres] .
2.[adres] (bedrijfspanden).
3.[adres] (echtelijke woning).
4.780 m² erf/tuin naast de echtelijke woning.
5.[adres] .
6.De tien getaxeerde percelen.
7.Gebaseerd op de taxatie van [naam 7] van € 3.230.000 minus de door hem gestelde waarde van [adres] van € 400.000 en minus de door hem getaxeerde waarde van de agrarische gronden van € 860.000.
8.In de akte van 8 mei 2024 wordt gesproken over € 45.000 maar dat lijkt op een vergissing te berusten. De man is eerder wel van dat bedrag uitgegaan, maar de taxatie komt op € 63.492 en de man heeft in de conclusie van antwoord daarbij aangesloten.
9.Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666, r.o. 3.2.3.
10.De man stelt dat de vrouw hierover geen standpunt heeft ingenomen. De rechtbank leest dat standpunt echter wel degelijk in de antwoordakte van mr. Bissumbhar van 19 oktober 2022.
11.€ 2.769.000 + € 2.573.153 + € 86.473 + € 30.000.
12.Zie overweging 2.17.
13.De rechtbank acht dit aannemelijk, maar kan dit niet met zekerheid vaststellen omdat partijen niet hebben vermeld wat de indieningsdatum van het echtscheidingsverzoek (datum van ontbinding van de gemeenschap) is geweest. Deze woning zal dan nog aan de vrouw moeten worden geleverd, maar partijen hebben hiervoor geen vorderingen geformuleerd.