ECLI:NL:RBGEL:2024:5755

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
11134080
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over lunchroom in molen met vorderingen tot ontruiming en verbod op cameratoezicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een huurgeschil ontstaan tussen [eiser], de verhuurder van een molen, en [gedaagde], de uitbater van een lunchroom in de molen. De procedure is gestart door [eiser] die ontruiming van de lunchroom vorderde, evenals het verwijderen van brandbare goederen en betaling van achterstallige huur. De kantonrechter heeft op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in kort geding. De rechter heeft de vordering tot ontruiming afgewezen, omdat het onzeker is of de bodemrechter de huurovereenkomst zou ontbinden. [gedaagde] betaalt de huur en baat de lunchroom normaal uit, en de communicatie tussen partijen is slecht verlopen. De rechter heeft ook de vordering van [eiser] om brandbare goederen te verwijderen afgewezen, omdat niet is aangetoond dat [gedaagde] in strijd handelt met de huurovereenkomst. De vordering tot betaling van € 10.647,52 aan achterstallige huur is eveneens afgewezen, omdat er een verschil van inzicht bestaat over de verschuldigdheid van die bedragen. De rechter heeft de vorderingen van [gedaagde] met betrekking tot het verbod op cameratoezicht toegewezen, omdat de opnames onrechtmatig zijn gemaakt zonder dat [gedaagde] daarvan op de hoogte was. De rechter heeft [eiser] veroordeeld om alle camerabeelden en geluidsopnames te verwijderen en te vernietigen, en hem verboden om tijdens openingstijden opnames te maken. De proceskosten zijn toegewezen aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 11134080 \ VV EXPL 24-32
Vonnis in kort geding van 16 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.E. Blum,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de producties van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord;
- de producties van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 11 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Het vonnis is op vandaag bepaald.

2.De feiten

2.1.
In [plaats] staat een molen:
2.2.
De molen is eigendom van [eiser] . [eiser] is verantwoordelijk voor het behoud en het operationeel houden van de molen.
2.3.
[eiser] verhuurt sinds 2014 een deel van de molen - begane grond en terras - aan [gedaagde] . Tussen partijen bestaat een schriftelijke huurovereenkomst.
2.4.
[gedaagde] baat een lunchroom uit in de molen. [gedaagde] heeft 8 personen in dienst.
2.5.
Het niet verhuurde deel van de molen - de bovenverdiepingen - wordt door [eiser] zelf gebruikt, vooral om de molen te laten draaien, onderhoud te plegen en bezoekers rond te leiden. De molen heeft één ingang, de bovenverdieping kan alleen bereikt worden via de ruimte waarin de lunchroom zit.
2.6.
Vanaf 2022/2023 is de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] (verder) verslechterd.
2.7.
Bij vonnis van 12 juli 2023 [1] is de door [eiser] verzochte ontbinding en ontruiming door [gedaagde] door de kantonrechter afgewezen.
2.8.
In april/mei 2024 is de discussie tussen partijen verder opgelaaid. Deze gaat over diverse onderwerpen, zoals toegang tot de molen, de plek van containers, het gebruik van camera’s en rectificatie door [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
Beide partijen hebben een uitgebreide vordering op de andere partij. Een kopie daarvan wordt aan het vonnis gehecht. Hierna volgt een samenvatting van het geschil.
3.2.
[eiser] vordert dat [gedaagde] zal worden ontruimd, dat hij brandbare goederen op afstand van de molen plaatst en dat hij een bedrag van € 10.647,52 zal voldoen.
Subsidiair wordt een aantal geboden gevorderd die te maken hebben met toegang tot de molen en renovatiewerkzaamheden.
3.3.
Volgens [eiser] komt [gedaagde] de huurovereenkomst niet goed na. Het is daardoor in haar ogen niet meer mogelijk om [gedaagde] langer in de molen te laten verblijven. Het behoud van de molen staat op het spel, aldus [eiser] .
3.4.
[gedaagde] vordert dat [eiser] wordt gedwongen tot overleg en dat [eiser] ophoudt met activiteiten op social media. Ook vordert [gedaagde] dat [eiser] overgaat tot rectificatie en dat het [eiser] wordt verboden om opnames van hem te maken met in de molen geplaatste camera’s. Ook heeft [gedaagde] vorderingen ingesteld die betrekking hebben op het bestuur van [eiser] , zoals het ontslaan van de voorzitter en de penningmeester. Tenslotte eist [gedaagde] schadevergoeding in verband met onrechtmatige gedragingen door [eiser] .
3.5.
Volgens [gedaagde] wordt het hem door de onredelijke gedragingen van [eiser] zowat onmogelijk gemaakt om zijn lunchroom uit te baten.
3.6.
Partijen voeren over en weer verweer en concluderen dat de vorderingen van de andere partij moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
In kort geding kunnen alleen vorderingen worden toegewezen waarvan het in voldoende mate waarschijnlijk is dat deze worden toegewezen in een bodemprocedure en waarbij ook spoedeisend belang is.
Ontruiming
4.2.
De gevorderde ontruiming wordt afgewezen. Dat komt omdat het onzeker is of de bodemrechter tot ontbinding van de huurovereenkomst zou overgaan. [gedaagde] betaalt de huur en baat zijn lunchroom op een normale manier uit. Er zijn allerlei geschilpunten tussen [eiser] en [gedaagde] . Daaraan ten grondslag ligt in feite een na bestuurswisselingen gegroeide ergernis van [eiser] aan de positie die [gedaagde] heeft ingenomen ten opzichte van de molen en/of de molenaars. De communicatie tussen partijen over de verschillende onderwerpen is zeer slecht verlopen, waardoor zij tot nu toe niet in staat zijn gebleken om tot een oplossing te komen. In onvoldoende mate is gebleken dat die geschilpunten en de slechte communicatie zouden komen door slecht huurderschap van [gedaagde] .
Brandbare goederen
4.3.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om alles van hout, brandbare goederen en afvalcontainers, binnen tien meter vanaf de molen te verwijderen, op last van een dwangsom. Volgens [eiser] houdt [gedaagde] zich niet aan het in artikel 6.20 van de huurovereenkomst genoemde verbod omdat er op diverse plekken rond de molen objecten staan. Genoemd artikellid moet worden nageleefd om te voldoen aan de polisvoorwaarden van de verzekeraar van [eiser] . [eiser] loopt nu een groot financieel risico in geval van brand en schade, aldus [eiser] .
4.4.
[gedaagde] betwist gemotiveerd en onderbouwd dat er sprake is van brandbare goederen binnen 10 meter van de molen. Wel staat er al 10 jaar een container bij de molen, zoals bij [eiser] bekend is, alleen al omdat [eiser] die container ook gebruikt. De container en de inventaris van het terras zijn volgens [gedaagde] conform de eisen van zijn eigen verzekering.
4.5.
Gezien dit verweer en het gegeven dat in kort geding niet aan bewijslevering wordt toegekomen staat het in de eerste plaats op dit moment niet vast dat [gedaagde] in strijd handelt met de huurovereenkomst. Ook staat niet vast dat de molen nu niet verzekerd zou zijn voor brand. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Achterstand
4.6.
Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is noodzakelijk dat de vordering voldoende aannemelijk is en er een zodanig spoedeisend belang is dat een onmiddellijke voorziening nodig is. Ook moeten de belangen van partijen worden afgewogen.
4.7.
[eiser] vordert betaling van het bedrag van in totaal € 10.647,52 aan achterstallige betalingen. Het overgrote deel van dat bedrag (€ 8,574,56) is een boete van (2x) driemaal de maandelijkse huur omdat bepaalde facturen te laat zouden zijn betaald. Die facturen zien op rioolheffing 2024, onroerend zaak belasting 2018-2023 en de btw van de huur van november 2023.
4.8.
[gedaagde] heeft verschuldigdheid van die facturen / bedragen gemotiveerd bestreden. Volgens hem heeft het deel van de huur van november 2023 te maken met een verschil van inzicht tussen partijen over de juiste hoogte van de huur over de periode 1 juni 2022 tot 1 juli 2023 na het vonnis van 12 juli 2023. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] na het vonnis ten onrechte een bedrag van € 342,41 ingehouden. [gedaagde] heeft dat bedrag, na weigering om dit terug te storten, verrekend met de huur van november 2023. Over de onroerend zaak belasting en de rioolheffing voert [gedaagde] - onderbouwd met onder meer een email van de voormalig penningmeester - aan dat deze nooit eerder in de afgelopen jaren door [eiser] is gefactureerd, ondanks het bepaalde onder artikel 3.11 van de huurovereenkomst.
De boetes zijn volgens [gedaagde] hoe dan ook niet verschuldigd omdat hij niet gehouden is om die andere bedragen aan [eiser] te betalen. Verder zijn de boetes in zijn ogen disproportioneel.
4.9.
[eiser] haalt de strenge norm voor toewijzing van een geldbedrag in een kort geding niet. Partijen hebben immers verschil van inzicht over die verschuldigdheid en de stellingen geven geen aanleiding om op dit moment zonder meer het standpunt van [eiser] te volgen. Dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Toegang molen
4.10.
[eiser] vordert tevergeefs een verbod op het betreden door [gedaagde] van niet gehuurde ruimtes op last van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding. Het is niet waarschijnlijk dat dit in een bodemprocedure zou worden toegewezen. Dit omdat gemotiveerd is bestreden door [gedaagde] dat hij bepaalde ruimtes zou betreden tegen afspraken met [eiser] in. Hij verwijst onder meer naar de verklaring van [naam 1] , een oud bestuurslid van [eiser] , die dat betoog onderschrijft.
4.11.
[eiser] vordert tevergeefs een verbod op het weigeren van door [eiser] ingeschakelde molenaars tot toegang op last van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding. In de eerste plaats is ‘verbod op het weigeren van toegang’ in het licht van de huurovereenkomst niet concreet en daardoor lastig te executeren. In de tweede plaats is het niet waarschijnlijk dat dit verbod in een bodemprocedure zou worden toegewezen. [gedaagde] heeft namelijk gemotiveerd bestreden dat hij molenaars toegang zou weigeren. Partijen zijn het er bovendien over eens dat de molenaars meestal op woensdagen en zaterdagen aanwezig zijn. In zoverre is er dus hoe dan ook geen sprake van weigering of belemmering. Verder hebben zich in de afgelopen jaren wat incidenten voorgedaan, in het jaar 2024 tweemaal, over het al dan niet open zijn van de molen en het al dan niet kunnen betreden van de molen. [eiser] beroept zich op artikel 6.24 van de huurovereenkomst. Maar dat artikel bepaalt over bezichtiging van de molen buiten de reguliere openingstijden dat afstemming plaatsvindt met de huurder. Uit het dossier komt niet een beeld naar voren dat [eiser] zich houdt aan die verplichting tot afstemming, in die zin dat er op redelijke manier wordt overlegd met [gedaagde] over opening buiten reguliere openingstijden. Laat staan dat als vaststaand feit kan worden aangenomen dat [gedaagde] die bepaling schendt en ook nog eens op zo’n manier dat nu een noodmaatregel door de rechter moet worden getroffen.
Onderhoud
4.12.
[eiser] vordert tevergeefs een gebod dat dringende renovatiewerkzaamheden worden verricht, waaronder het plaatsen van een tussenmeter op last van een dwangsom van
€ 5.000,00 per overtreding. Het plaatsen van een tussenmeter valt niet onder dringende renovatiewerkzaamheden. Tussen partijen geldt verder dat bij gewone renovatiewerkzaamheden een redelijk voorstel moet worden gedaan door [eiser] (artikel 5.2. van de huurovereenkomst). De manier waarop [eiser] heeft geopereerd voldoet niet aan dat vereiste. [eiser] heeft namelijk eenzijdig bepaald in haar brief van 29 september 2023 dat de werkzaamheden ‘worden uitgevoerd op maandag 27 november 2023’. Omdat die werkzaamheden raken aan de bedrijfsvoering van [gedaagde] (het plaatsen van een tussenmeter zal invloed hebben op de stroomvoorziening), is het begrijpelijk dat [gedaagde] heeft verzocht om hierover overleg te hebben, zoals volgt uit door hem overlegde correspondentie uit november 2023.
4.13.
[gedaagde] heeft op zijn beurt gevorderd dat [eiser] per direct wordt veroordeeld om in overleg te treden bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, op last van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding. Ook deze vordering wordt niet toegewezen. Dat neemt niet weg dat partijen, zoals in de overeenkomst staat, in overleg moeten treden. Dit volgt ook uit de in het algemeen geldende regel voor contractspartijen dat zij normaal en redelijk met elkaar om moeten gaan. Maar om het door [gedaagde] geformuleerde gebod tot overleg, met daaraan gekoppeld een dwangsom, door middel van een vonnis nu af te dwingen (de consequentie bij toewijzing van dit onderdeel van de vordering) werkt in dit geval executieproblemen in de hand.
Rectificatie
4.14.
De vorderingen van [gedaagde] die gaan over rectificatie kunnen in dit kort geding niet worden beoordeeld. Het debat hierover is niet volledig geweest. Er is bij deze stand van zaken onvoldoende informatie om de standpunten hierover goed af te kunnen wegen. Tenslotte zijn de meest recente uitingen van [eiser] (waar de vorderingen op zien) uit september 2023, zodat er evenmin sprake is van spoedeisend belang.
Verbod camera’s
4.15.
[gedaagde] heeft bezwaar tegen de film- en geluidsopnames die van hem zijn gemaakt door [eiser] . [gedaagde] koppelt daar vorderingen aan die zijn onder te verdelen in een veroordeling tot verwijdering van beelden en geluiden, een verbod om verdere opnames te maken tijdens openingstijden en schadevergoeding.
4.16.
[eiser] heeft in het algemeen betoogd dat [gedaagde] al zijn vorderingen niet heeft onderbouwd en dat [gedaagde] geen spoedeisend belang heeft.
4.17.
[gedaagde] heeft dit onderdeel van zijn vordering, afgezien van de schadevergoeding, gemotiveerd en onderbouwd. Hij heeft naar voren gebracht dat de camera’s buiten zijn wetenschap in de molen zijn geplaatst en dat dit is gedaan met het doel om hem in een kwaad daglicht te stellen. De camerabeelden zijn volgens hem ook verstrekt aan derden; ze zijn getoond op ledenvergaderingen en aan de bemiddelaars van de gemeente.
4.18.
[eiser] heeft niet bestreden dat de camera’s in de molen zijn geplaatst zonder dat [gedaagde] daarvan op de hoogte is gesteld. Ook is niet bestreden dat beelden aan derden zijn getoond. Verder staat het in voldoende mate vast dat de camera’s beelden (en geluid) van [gedaagde] hebben opgenomen. Dit volgt alleen al uit een selectie van die beelden die door [eiser] als productie 13 in deze procedure zijn overgelegd.
Op die beelden is telkens te zien dat [gedaagde] op een van de verdiepingen boven de begane grond in de molen rondloopt, soms met publiek en soms alleen. In het ook door [eiser] overgelegde logboek staat over de reden van [eiser] voor het plaatsen van de camera’s: ‘De molenaars en de stichting hebben helaas alle vertrouwen in [gedaagde] verloren en willen daarom zijn gedrag in de molen monitoren. Daarvoor zijn o.a. vier camera’s in de molen opgehangen zodat zijn gedrag vastgelegd wordt.’ In die logboeken wordt vervolgens in detail en met vermelding van data beschreven wat er wordt ‘gemonitord’ aan gedragingen van [gedaagde] en dit wordt soms ook van afkeurend commentaar voorzien, zoals ‘de neuroot, erg zielig en diep treurig.’
Op de in het geding gebrachte beelden is niet te zien dat [gedaagde] iets doet wat de molen zou kunnen beschadigen of de molenaars benadeelt. Dat blijkt ook niet uit de beschrijving van de bewegingen/handelingen van [gedaagde] in het logboek.
Het lijkt er voor [eiser] om te gaan dat [gedaagde] zich überhaupt in die ruimtes bevindt. Daar stelt [gedaagde] tegenover dat hij af en toe naar boven gaat om bijvoorbeeld de verwarming te ontluchten of mensen rond te leiden. Dat [gedaagde] soms mensen rondleidt in de molen is volgens [gedaagde] conform afspraken uit 2014 en is jaren staande praktijk geweest. Dit is door [gedaagde] onderbouwd met schriftelijke stukken en dit alles is niet voldoende weersproken door [eiser] . Tenslotte wijst [gedaagde] er nog op dat hij artikel 6.19 van de huurovereenkomst - waarin staat dat het hem niet is toegestaan het dak en het gedeelte van de molen met de draaiende delen te betreden – niet overtreedt. Die eveneens onderbouwde stelling is evenmin bestreden door [eiser] .
4.19.
Het komt er dus op neer dat in voldoende mate vaststaat dat [eiser] [gedaagde] observeert door middel van de camera’s en beeld en geluid opneemt en die opnames ook aan derden verstrekt. Dit gebeurt in ruimten in de molen waarvan de toegang voor [gedaagde] niet contractueel verboden is en waarover juist afspraken waren gemaakt. De observaties zijn gedaan met het doel om een zaak op te bouwen tegen [gedaagde] , zoals volgt uit het logboek.
Het op de hierboven beschreven manier van opnemen van beeld en geluid van [gedaagde] is - voorlopig oordelend - onrechtmatig ten opzichte van [gedaagde] . Dit omdat de opnames stelselmatig plaatsvinden zonder dat [gedaagde] daarin is gekend waardoor het transparantiebeginsel is geschonden. Ook heeft [eiser] de noodzaak voor de opnames niet aangetoond. Evenmin is een rechtvaardiging gesteld of gebleken.
Er zijn geen aanwijzingen dat de camera’s inmiddels niet meer in gebruik zouden zijn, waardoor er spoedeisend belang is.
4.20.
Dit betekent dat de vorderingen van [gedaagde] die betrekking hebben op de camera’s worden toegewezen, afgezien van de schadevergoeding. Voor schadevergoeding is te weinig gesteld. De dwangsom wordt op een lager bedrag bepaald en gemaximeerd, zoals hierna is beslist.
Rest van de vorderingen in reconventie
4.21.
Voor de overige vorderingen van [gedaagde] ontbreekt een grondslag (6, 10, 11, 17) en/of is te weinig gesteld (5, 8, 9, 12, 13, 14, 15, 16). De voorwaarden voor de vorderingen 18, 19 en 20 zijn niet vervuld. Deze vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
4.22.
[eiser] wordt in conventie en in reconventie in het ongelijk gesteld.
[eiser] zal in conventie worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . [gedaagde] procedeert zonder professioneel gemachtigde. In beginsel geldt dan de aanbeveling dat bij het verschijnen op een zitting een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten wordt toegekend. In dit geval worden die kosten evenwel in redelijkheid vastgesteld op een bedrag van € 750,00 in verband met de omvang en complexiteit van het geschil. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Door de samenhang tussen conventie en reconventie worden de proceskosten van [gedaagde] in reconventie op nihil bepaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.23.
Tenslotte zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dit is door [gedaagde] gevorderd en hij heeft daar belang bij.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 750,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis alle opgenomen camerabeelden en geluidsopnames te verwijderen en te vernietigen en verbiedt het [eiser] om camera’s tijdens de openingstijden van [gedaagde] aan te laten staan en opnames te maken van zowel film als geluid, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per kalenderdag met een maximum van € 10.000,00;
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die zijn bepaald op nihil;
5.5.
wijst het overig gevorderde af;
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.

Voetnoten

1.Zaaknummer 10035722 \ CV EXPL 22-2518