ECLI:NL:RBGEL:2024:5746

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/05/410267 / HZ ZA 22-306
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de legitieme portie in een erfrechtelijke procedure met betrekking tot de nalatenschap van een overledene

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 juli 2024 een eindvonnis uitgesproken in een erfrechtelijke procedure. De zaak betreft de berekening van de legitieme portie van de eiseres in de nalatenschap van de erflaatster, die op 21 mei 2017 is overleden. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat H.R.M. Vangeel, heeft vorderingen ingediend tegen de gedaagden, waaronder gedaagde 2, die optreedt als executeur van de nalatenschap. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen, waarin voorlopige oordelen zijn gegeven over de vorderingen van partijen. In het eindvonnis is vastgesteld dat de legitieme portie van de eiseres € 184.443,37 bedraagt. Dit bedrag is berekend op basis van de activa en passiva van de nalatenschap, waarbij onder andere schulden aan zorggroepen en de belastingdienst zijn meegenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde 2 q.q. executeur verplicht is om binnen veertien dagen na het vonnis een bedrag van € 162.921,37 aan de eiseres te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en ondertekend door de rechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/410267 / HZ ZA 22-306
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster [gedaagde 2] voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: H.R.M. Vangeel te Maastricht-Airport,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

zonder bekende woon-of verblijfplaats in Nederland,
2.
[gedaagde 2]in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [naam 1] en in zijn hoedanigheid van notaris,
kantoorhoudende te Waardenburg, gemeente West Betuwe,
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
hierna samen te noemen: [gedaagde 2] c.s., en, waar nodig, afzonderlijk van elkaar: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] q.q.,
advocaat: mr. R.L.A. van Buul te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 april 2024 (hierna: het derde tussenvonnis)
  • de akte uitlaten van [eiseres]
- de akte van [gedaagde 2] c.s.
- de akte uitlaten van [eiseres]
- de antwoordakte van [gedaagde 2] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het derde tussenvonnis
2.1.
In het derde tussenvonnis heeft de rechtbank de subsidiaire vordering onder e. afgewezen. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen over de voorlopige oordelen van de rechtbank in nader genoemde rechtsoverwegingen uit het derde tussenvonnis ( [eiseres] over r.o. 2.12, 2.16 en 2.17 en [gedaagde 2] c.s. over r.o. 2.18 en 2.20) en is bepaald dat partijen daarna gelijktijdig een antwoordakte mogen nemen. De rechtbank heeft hierover – voor zover relevant – in r.o. 2.4 van het derde tussenvonnis opgenomen:

Indien en voor zover in het vervolg van de procedure de voorlopige oordelen in dit deelvonnis door de desbetreffende partij niet of onvoldoende worden weerlegd, zal de rechtbank die voorlopige oordelen tot haar definitieve oordelen maken bij eindvonnis”.
in conventie
De gestelde vorderingen (restituties)
2.2.
[eiseres] heeft bij akte voldoende onderbouwd gesteld – mede gelet op de referte van [gedaagde 2] c.s. op dit punt – dat het bedrag van € 507,69 (als zijnde vorderingen op verschillende dienstverleners tot terugbetaling) moet worden opgenomen aan de actiefzijde van de legitimaire massa van erflaatster. Dit bedrag zal dus niet buiten beschouwing worden gelaten, maar worden opgenomen bij de berekening van de legitimaire massa als hierna te melden.
De schuld aan de Mosae Zorggroep
2.3.
[eiseres] stelt bij akte dat de nota van € 841,20 van de Mosae Zorggroep bestaat uit maandbedragen van (rond de, zo begrijpt de rechtbank) € 92,50 voor ‘dienstverlening kstn’ of ‘Servicekosten’ voor de maanden oktober 2016 tot en met augustus 2017. Nu erflaatster is overleden op 21 mei 2017 had in plaats van een creditfactuur van € 171,16 voor de maanden juli en augustus een creditfactuur van € 272,36 voor de maanden juni tot en met augustus gestuurd moeten worden, aldus [eiseres] .
2.4.
De rechtbank stelt vast dat de creditfactuur een bedrag van € 81,23 voor het “teveel in rekening gebracht juli 2017: 4 t/m 31 juli 2017” en een bedrag van € 89,93 voor “Servicekosten augustus 2017” omvat. Het antwoord op de vraag of op de creditfactuur ook een bedrag had moeten worden opgenomen voor de maand juni 2017 en voor de eerste dagen van juli 2017 kan in deze procedure in het midden blijven, nu de enkele stelling van [eiseres] dat erflaatster toen al was overleden hiervoor onvoldoende is. De rechtbank gaat dan ook – met [gedaagde 2] c.s. – uit van de nota en creditnota die in deze procedure zijn ingebracht, wat betekent dat het gehele bedrag van de nota van de Mosae Zorggroep ten bedrage van € 841,20 als schuld zal worden opgenomen bij de berekening van de legitimaire massa.
De schuld aan ISTA
2.5.
In r.o. 2.17 van het derde tussenvonnis is overwogen dat [eiseres] in haar berekening van de legitieme portie een bedrag van € 39,58 met betrekking tot een schuld aan ISTA heeft opgenomen, maar dat dit niet in de berekening van [gedaagde 2] c.s. is opgenomen. Verder is overwogen dat de rechtbank dit bedrag voorlopig niet opneemt als schuld in de nalatenschap van erflaatster, omdat geen van partijen een factuur van ISTA heeft overgelegd of hierover verder stellingen heeft ingenomen.
2.6.
[eiseres] heeft bij akte gesteld dat geen factuur is ingediend waardoor het bedrag terecht niet is meegenomen als schuld in de nalatenschap. [gedaagde 2] c.s. heeft bij antwoordakte een afrekening van ISTA overgelegd waaruit volgt dat het niet gaat om een schuld van € 39,58, maar van € 22,00. Nu [eiseres] er gelet op haar eerdere berekening ook van uit is gegaan dat sprake is van een schuld aan ISTA en gelet op de nader ingebrachte productie van [gedaagde 2] c.s., zal de rechtbank het bedrag van € 22,00 bij de berekening van de legitimaire massa opnemen als schuld in de nalatenschap van erflaatster.
De schuld aan T-Mobile
2.7.
[gedaagde 2] c.s. heeft door overlegging van de factuur van T-Mobile bij akte voldoende onderbouwd gesteld – mede gelet op de referte van [eiseres] op dit punt – dat het bedrag van € 56,61 moet worden opgenomen aan de passiefzijde van de legitimaire massa van erflaatster. Dit bedrag zal daarom niet buiten beschouwing worden gelaten, maar worden opgenomen bij de berekening van de legitimaire massa als hierna te melden.
De schuld aan de belastingdienst
2.8.
[gedaagde 2] c.s. stelt bij akte dat de schuld aan de belastingdienst van € 5.825,00 op de juiste wijze is verwerkt in zijn berekening van de legitimaire massa en heeft met productie 16 de belastingaanslagen tot dit bedrag overgelegd.
2.9.
[eiseres] voert aan dat de betreffende betalingen aan de belastingdienst zijn verricht in 2018, terwijl deze zien op aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005. Volgens [eiseres] moet er zonder nadere duiding van worden uitgegaan dat het ging om reeds geruime tijd verjaarde vorderingen, zodat betaling niet langer verschuldigd was. Niet duidelijk is waarom de executeur geen bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde aanslagen of heeft gesteld dat de bedragen niet verschuldigd waren. Hierdoor heeft benadeling van de boedel plaatsgevonden en moet voor de berekening van haar legitieme portie geen rekening worden gehouden met de schuld aan de belastingdienst, aldus [eiseres] .
2.10.
De rechtbank stelt vast dat het bedrag van € 5.825,00 aan de belastingdienst is betaald naar aanleiding van meerdere betalingsherinneringen aan de erven gedateerd op 22 februari 2018. Deze betalingsherinneringen zien op aan erflaatster gerichte aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over verschillende jaren. Zoals [eiseres] echter zelf ook heeft gesteld, is het mogelijk dat een verlenging van de termijn heeft plaatsgevonden, waardoor onduidelijk is of sprake is van verjaring. In deze stand van de procedure is echter geen plaats voor een debat hierover. Nu duidelijk is dat het bedrag van € 5.825,00 aan de belastingdienst is betaald ingevolge aan erflaatster opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, zal het bedrag als schuld worden opgenomen bij de berekening van de legitimaire massa als hierna te melden. Uit de laatste berekening van de legitieme portie en het uit te keren bedrag in de akte van [gedaagde 2] c.s. volgt dat er één post aan belastingschulden van € 5.825,00 is en niet daarnaast nog een schuld aan de belastingdienst van € 4.250,00 en van € 69,00, zodat de rechtbank daar ook van uitgaat.
Resumé
2.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op hetgeen in r.o. 2.5 – 2.21 van het derde tussenvonnis is overwogen, wordt de legitimaire massa als volgt berekend.
Bezittingen
Onroerend goed
€ 595.000,00
Inboedel en sieraden
€ 9.975,50
Bankrekening eindigend op nummer 214
€ 4.101,83
Spaarrekening (profijt) eindigend op 214
€ 4.020,56
Bankrekening eindigend op nummer 460
€ 31,14
UBS-rekening
€ 133.562,32
Teruggave van de belastingdienst
€ 400,00
Vorderingen (restituties)
€ 507,69
Totaal
€ 747.599,04
Schulden
Hypotheek Rabobank
€ 181.512,00
Krediet Rabobank
€ 175.000,00
Nota Apotheek Noorder
€ 10,46
Nota Zorggroep De Laren
€ 1.740,00
Nota Woonpunt
€ 1.576,70
Nota Call2Collect
€ 134,53
Nota Apotheek Den Dolder
€ 33,92
Nota Zorggroep De Laren
€ 3.230,00
Nota Mosae Zorggroep
€ 841,20
Nota Apotheek Noorder
€ 7,79
Nota Zilveren Kruis
€ 410,00
Nota Den Dolder
€ 15,29
Nota Volta Limburg
€ 14,17
Nota BghU
€ 667,17
Nota SVB
€ 306,06
Nota JansenBuijvoets
€ 363,00
Nota ISTA
€ 22,00
Nota T-Mobile
€ 56,61
Nota belastingdienst
€ 5.825,00
Uitvaartkosten (sub b)
€ 3.637,66
Kosten van vereffening (sub c), waaronder
-nota Ruyssenaars Makelaars (€ 768,35)
-nota 1-05-2018 Notariaat West Betuwe (€ 1.271,50)
€ 3.308,75
Totaal
€ 378.712,31
Legitimaire massa
€ 368.886,73
Legitieme portie
€ 184.443,37
2.12.
De legitieme portie van [eiseres] is dus € 184.443,37. Zoals in r.o. 2.22 van het derde tussenvonnis is overwogen, moet op de legitieme portie nog de ten behoeve van [eiseres] betaalde erfbelasting van € 21.522,00 in mindering worden gebracht. [gedaagde 2] q.q. executeur zal daarom worden veroordeeld een bedrag van € 162.921,37 (€ 184.443,37 min € 21.522,00) aan [eiseres] te betalen, binnen veertien dagen na het eindvonnis (zoals ook is overwogen in r.o. 2.22 van het derde tussenvonnis). De wettelijke rente over het bedrag van € 162.921,37 zal worden toegewezen met ingang van de datum van de dagvaarding, 24 juni 2022, zoals is overwogen in r.o. 2.25 van het derde tussenvonnis. Hetgeen [eiseres] in haar akte heeft gesteld over de ingangsdatum van de wettelijke rente wordt buiten beschouwing gelaten, nu in het derde tussenvonnis uitdrukkelijk is bepaald dat partijen zich uitsluitend mogen uitlaten over specifieke rechtsoverwegingen en dat tekst die daartoe niet strekt niet in acht wordt genomen door de rechtbank.
2.13.
Nu partijen in conventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
De hoogte van de legitieme portie
2.14.
De vordering van [gedaagde 2] c.s. onder 1. is ingesteld onder de voorwaarde dat zijn verweer in conventie niet leidt tot vaststelling van de legitieme portie op basis van zijn berekening. Uit het voorgaande blijkt dat dit niet het geval is, zodat de voorwaarde is ingetreden. Uit r.o. 2.12 van dit vonnis volgt dat de hoogte van de legitieme portie vastgesteld wordt op een bedrag van € 184.443,37.
Schadevergoeding?
2.15.
De reconventionele vordering onder 2. is ingesteld onder de voorwaarde dat de kosten van de notaris en de kosten van de ingeschakelde adviseur niet in de berekening van de legitieme portie worden opgenomen als kosten van vereffening. Uit r.o. 2.19 van het derde tussenvonnis en r.o. 2.11 van dit vonnis blijkt dat slechts een gedeelte van deze kosten in de berekening wordt opgenomen als kosten van vereffening, zodat de voorwaarde is ingetreden. Zoals reeds in r.o. 2.32 en 2.33 van het derde tussenvonnis is overwogen, wordt de reconventionele vordering onder 2. afgewezen.
Proceskosten in reconventie
2.16.
Aangezien de verrichtingen in reconventie van beperkte omvang zijn geweest en weinig zelfstandige betekenis naast de verrichtingen in conventie hebben en elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
bepaalt de hoogte van de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van erflaatster op een bedrag van € 184.443,37,
verder in conventie
3.2.
veroordeelt [gedaagde 2] q.q. executeur om binnen veertien dagen na dit vonnis aan [eiseres] te betalen € 162.921,37 terzake haar legitieme portie, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 juni 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de beslissing onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.5.
compenseert de kosten van de procedure in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
verder in reconventie
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.7.
compenseert de kosten van de procedure in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op
10 juli 2024.
fp/ms