ECLI:NL:RBGEL:2024:5723

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
05-0138188-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit in vereniging

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep in vereniging met een ander en de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 4 mei 2023 in Nederland, samen met een of meer anderen, opzettelijk hennep heeft geteeld in een pand. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte 118 hennepplanten had, wat niet voldeed aan de criteria voor een grote hoeveelheid, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de tenlastelegging. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de diefstal van elektriciteit, gepleegd in de periode van 21 juni 2021 tot en met 4 mei 2023. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van elektriciteit voor de hennepkwekerij, en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren op. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte.

De benadeelde partij, een bedrijf, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank verklaarde deze niet-ontvankelijk omdat de verdachte de schade al had vergoed. De rechtbank heeft de kosten van de vordering gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/138188-23
Datum uitspraak : 19 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.P.A. van Schaik, advocaat in Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 juli 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 mei 2023 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 118, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, en/of (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 250 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 juni 2021 tot en met 4 mei 2023, te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en/of in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , waarbij verdachte en/of zijn mededaders, zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep in vereniging met zijn echtgenote en dat dit in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is gedaan. Voor wat betreft het bestanddeel “grote hoeveelheid hennepplanten” heeft zij vrijspraak gevraagd, nu het niet meer dan 200 planten betrof. Daarnaast heeft zij bewezenverklaring geëist van de diefstal met braak van elektriciteit, eveneens in vereniging gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het telen van hennep op 4 mei 2023 bewezen kan worden, maar dat verdachte moet worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte dit als zijn beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend. Ook was geen sprake van een groot aantal hennepplanten, zodat verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van de stroom met verbreking heeft de raadsman verzocht om goed te kijken naar wat verdachtes aandeel hierin was. Hij heeft zich hardop afgevraagd of er niet eerder sprake is van medeplichtigheid, omdat hij slechts gelegenheid heeft geboden.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. 9-12;
- het proces-verbaal van aangifte van [bedrijf] , p. 177-179, met bijlagen;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 juli 2024.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een hennepkwekerij in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft geëxploiteerd.
De vraag die allereerst voorligt is of, en zo ja met wie, verdachte hennep heeft geteeld. Verdachte heeft verklaard dat hij door een onbekende man is benaderd om een hennepkwekerij te beginnen en dat hij hier wel oren naar had gelet op zijn geldproblemen. Deze man heeft de kwekerij opgezet, verdachte onderhield de kwekerij. De oogst werd in de meeste gevallen door die onbekende man verkocht, verdachte kreeg een vooraf afgesproken vergoeding voor elke gelukte oogst. Omdat niet alle oogsten van voldoende kwaliteit waren werd verdachte door de onbekende man bedreigd en onder druk gezet om beter te presteren. In het dossier bevinden zich zowel aanwijzingen die duiden op de juistheid van de verklaring van verdachte, als ook indicaties dat het toch anders is gegaan. De verklaring van verdachte bevat op een aantal punten tegenstrijdigheden ten aanzien van het contact met die onbekende man; uit het onderzoek van de politie is gebleken dat verdachte ook zelf op zoek was naar hennepstekken en verdachte heeft geldbedragen gestort op de bankrekening van een persoon die een hennepstekkerij had. Daar staat tegenover dat nergens uit is gebleken dat verdachte zich in de drugsscene heeft begeven of begeeft, zijn verklaring op zichzelf niet geheel onaannemelijk is en dat uit onderzoek naar zijn financiën niet gebleken is van exorbitante winsten. Bovendien bevestigt zijn echtgenote dat hij niet zichzelf was en veel stress had.
Alles overziend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een onbekend gebleven man de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. De rechtbank acht zijn bijdrage, zoals blijkt uit zijn eigen verklaring, van voldoende gewicht om hem als medepleger daarvan aan te kunnen merken. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank uit van medeplichtigheid van de echtgenote van verdachte, niet medeplegen.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte dit heeft gedaan ‘in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf’. Verdachte heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij is gestart met het oogmerk van het behalen van winst. Hij wilde met de winst lopende leningen afbetalen en zorgen dat zij het als gezin wat breder hadden. Hij heeft naar eigen zeggen ter zitting, zes keer succesvol geoogst in een periode van 2,5 jaar. Andere oogsten zijn mislukt. Voor elke oogst ontving hij € 3.000,00. Hij heeft verklaard dat hij in totaal € 18.000,00 heeft verdiend. De mededader heeft de investeringen in de kwekerij betaald. Deze man heeft alle benodigde spullen gekocht en heeft een elektriciteitskabel buiten de elektriciteitsmeter om aangebracht om illegaal stroom af te kunnen tappen. Verdachte heeft de planten water gegeven en hij heeft deze geoogst. Na een oogst bracht de mededader nieuwe stekjes voor een volgende oogst.
In de kwekerij was kunstlicht met tijdklokken aanwezig voor de plantengroei. De planten stonden in een afgeschermde ruimte in de kruipruimte onder de woning. De hennepplanten werden door middel van een centraal geregeld bevloeiingssysteem of drupsysteem van een voedingsoplossing voorzien. De kweekruimte was geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. Voor het bestrijden van ziekten en ongedierte werd gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen.
Gelet op de lange periode dat deze kwekerij in gebruik is geweest, het feit dat er sprake was van meerdere oogsten en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte en zijn onbekend gebleven mededader hierbij beroeps- of bedrijfsmatig hebben gehandeld.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat sprake is van een grote hoeveelheid, te weten meer dan 200, hennepplanten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van 118 planten, zodat hieraan niet is voldaan.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In gevallen zoals het onderhavige, waarin een hennepkwekerij wordt voorzien van stroom die ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en verdachte op die grond ook diefstal van elektriciteit wordt verweten, vereist die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van verdachte bij de teelt van hennep brengt op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit. De omstandigheid dat de feitelijke verbrekingshandelingen niet door verdachte zijn gepleegd hoeft anderzijds ook niet aan een bewezenverklaring van diefstal van stroom in de weg te staan.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het doel van een hennepkwekerij is een zo hoog mogelijke opbrengst te creëren, waaraan inherent is dat de stroomvoorziening doorgaans ‘buiten de meter om’ gaat om de energiekosten te drukken en ontdekking van de kwekerij te voorkomen, zoals dat ook hier is gebeurd. Uit de strekking van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht volgt verder dat elektriciteit pas wordt weggenomen door het verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet, in dit geval de hennepkwekerij.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de elektriciteit ten behoeve van deze hennepkwekerij illegaal werd weggenomen. Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen en bewezen is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de elektriciteit bij het telen van hennep en zich daarmee in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit. In dit kader overweegt de rechtbank dat gelet op het verband tussen het telen van hennep en de diefstal van de voor die hennepteelt gebruikte elektriciteit, ook de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij onderdeel uitmaakt van de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de verbrekingshandelingen heeft verricht, doet aan het voorgaande niet af.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks4 mei 2023 te [woonplaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]
)een hoeveelheid van
(in totaal) ongeveer118
, althans een groot aantalhennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, en/of (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II, zulks terwijl verdachte
vanhet plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 250 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij in
of omstreeksde periode van 21 juni 2021 tot en met 4 mei 2023, te [woonplaats] ,
althans in Nederland,tezamen en
/ofin vereniging met een
of meerander
en, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [bedrijf] , waarbij
verdachte en/ofzijn mededader
s,
zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/ofhet weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
braak en/ofverbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie acht een voorwaardelijke straf op zijn plaats, gelet op de hoge vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Verdachte kan dit waarschijnlijk niet betalen, zodat hij mogelijk opnieuw in de verleiding komt om zijn problemen op een illegale wijze op te lossen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de nadelige gevolgen die verdachte al heeft ondervonden. Verdachte is zich er terdege van bewust dat hij een grote fout heeft gemaakt door een hennepkwekerij te beginnen om zijn financiële problemen op te lossen. Het heeft verdachte en zijn gezin juist verder in de problemen gebracht. Verdachte is bovendien door degene die de kwekerij voor hem heeft opgezet onder druk gezet en bedreigd. Deze nare ervaring zal hem ervan weerhouden in de toekomst opnieuw in de fout te gaan. Om die reden is een voorwaardelijke gevangenisstraf niet meer dan symbolisch en dient achterwege te worden gelaten. Een werkstraf is volgens de raadsman op zijn plaats. Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft een hennepkwekerij in zijn woning gehad en 118 hennepplanten geteeld gedurende een lange periode. Van hennep is algemeen bekend dat deze drug gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan en dat de hennepteelt steeds meer het werkterrein wordt van de zware, georganiseerde criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de handel in hennep en de verslavingsproblematiek, waarmee bovendien andere vormen van criminaliteit gepaard gaan. Hij heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Bovendien is door de kwekerij in de kruipruimte van zijn woning een gevaarlijke situatie ontstaan voor hemzelf, zijn gezin met twee kinderen in die woning en zijn buren, door de stroom die nodig is om de hennepkwekerij te exploiteren illegaal buiten de meter om af te nemen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 mei 2024. Daaruit volgt dat verdachte nu voor het eerst met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de eis van de officier van justitie. Gelet daarop acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden en zal zij, gelijk aan de eis van de officier van justitie, ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om hiervan af te wijken.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [bedrijf] heeft in verband met de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 6.934,11 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, aangezien verdachte de materiële schade reeds heeft vergoed.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten omtrent de vordering van de benadeelde partij, maar heeft ter zitting een betalingsbewijs overlegd, waaruit blijkt dat de gevorderde schade is vergoed.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, gelet op het feit dat verdachte de gevorderde schade reeds heeft vergoed.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
 bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. M.L. Braaksma en mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma en mr. M. Oldenburger, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2024.
mr. W. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023206248, gesloten op 25 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.