ECLI:NL:RBGEL:2024:5721

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
138205-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in zaak van medeplichtigheid aan hennepkwekerij

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan een hennepkwekerij. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 63.852,50, na aanpassing van een eerder geschat bedrag van € 132.650,83. De verdediging voerde aan dat het voordeel geschat moest worden op € 18.000,-, met aftrek van elektriciteitskosten die reeds waren voldaan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van de hennepkwekerij. De veroordeelde had een faciliterende rol, maar er was geen bewijs dat de opbrengsten ten goede waren gekomen aan haar. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er geen concreet voordeel voor de veroordeelde was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en de griffiers hebben de uitspraak genoteerd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/138205-23
Datum uitspraak : 19 juli 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.P.A. van Schaik, advocaat in Veenendaal.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 132.650,83.

2.De procedure

De zaak is op de openbare terechtzitting van 5 juli 2024 onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt bepaald op € 63.852,50. De verdediging heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de kosten van de verbruikte stroom, te weten
€ 4.945,83, reeds aan [bedrijf] zijn voldaan. Deze kosten moeten in mindering worden gebracht op de totale opbrengst van € 132.650,83. De officier van justitie gaat daarbij uit van de berekening die wordt gehanteerd door het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft samen met haar voor medeplegen veroordeelde echtgenoot voordeel genoten, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs dient te worden toegerekend. De officier van justitie heeft tevens een betalingsverplichting gevorderd ter hoogte van € 63.852,50.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 18.000,-, met aftrek van de elektriciteitskosten van
€ 4.945,83 die niet eerder door [bedrijf] in rekening zijn gebracht over de periode 21 juni 2021 tot en met 4 mei 2023 en reeds door veroordeelde zijn voldaan. De verdediging stelt dat er zes oogsten zijn geweest waaraan per oogst € 3.000,- is verdiend.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie kan worden toegewezen, met het verzoek de betalingsverplichting op een lager bedrag te stellen, omdat veroordeelde niet in staat is het volledige gevorderde bedrag te betalen.

3.De beoordeling van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van heden (19 juli 2024) veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren voor – kort gezegd – medeplichtigheid aan het telen van hennep.
Hoewel veroordeelde een faciliterende rol heeft vervuld ten behoeve van de aangetroffen hennepkwekerij in haar woning en die van haar met een ander medeplegende echtgenoot, bevat het procesdossier in de onderliggende strafzaak naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat veroordeelde hieruit voordeel heeft genoten.
Niet is gebleken dat de opbrengst van de hennepkwekerij ten gunste van veroordeelde is gekomen. Zo heeft veroordeelde ter zitting verklaard dat haar echtgenoot de financiën deed, zij zelf geen geld heeft ontvangen en er geen invloed op had hoe het geld in het gezamenlijke huishouden werd besteed. Uit het dossier komt niet iets anders naar voren. Het is daarom onvoldoende aannemelijk geworden, mede gelet op haar rol van medeplichtige, dat zij enige andere betrokkenheid had waaruit voordeel verkregen werd. Bij het gebrek aan enig concreet voordeel voor veroordeelde, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gegeven door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. M.L. Braaksma en mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma en mr. M. Oldenburger, griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2024.
mr. W. Bruins is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.