ECLI:NL:RBGEL:2024:5707

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
05/023145-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeend misbruik van minderjarig kind

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarig kind, heeft de rechtbank Gelderland op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken omdat de rechtbank van oordeel was dat niet was voldaan aan het bewijsminimum. De aangeefster, geboren in 1999, had op 8 september 2023 aangifte gedaan van misbruik door haar vader, waarbij zij stelde dat hij ontuchtige handelingen had verricht tussen haar 11e en 15e levensjaar. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat zijn handelingen, zoals het geven van kusjes, geen seksuele intentie hadden. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de verklaringen onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van één getuige niet voldoende is voor een bewezenverklaring in zedenzaken, en dat de verklaringen van de aangeefster niet konden worden bevestigd door andere bronnen. Hierdoor was er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de verdachte schuldig te verklaren. De benadeelde partij, de aangeefster, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd afgewezen omdat er geen bewezenverklaring was. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/023145-24
Datum uitspraak : 22 augustus 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
raadsman: mr. B.J. de Pree, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 maart 1999 tot en met 8 maart 2015 te Oldebroek, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] 1999 door
- de borsten en/of tepels van die [aangeefster] met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand(en) en/of mond en/of tong te betasten en/of
- (in) de nek en/of (op) de buik van die [aangeefster] te kussen en/of
- de (onder)buik van die [aangeefster] te strelen en/of te betasten.

2.De standpunten

De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster heeft op 8 september 2023 aangifte gedaan van misbruik door verdachte, zijnde haar vader. Deze zou ontuchtige handelingen hebben verricht tussen het 11e en 15e levensjaar van aangeefster door haar kusjes op haar borsten te geven, op haar borst te zuigen, haar tepel in de mond te nemen en over haar onderbuik te strelen. Verdachte heeft zowel tijdens het verhoor bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster – tot een leeftijd van 8 á 9 jaar – bij het naar bed gaan ’s avonds kusjes in haar nek gaf en op haar borst, een beetje blies, kietelde en haar aan het lachten maakte. Daar had verdachte geen enkele seksuele intentie bij en toen zijn vrouw hem waarschuwde, dat aangeefster hier misschien nu wel te oud voor werd, is hij met dit bedritueel opgehouden.
Getuige [getuige 1] , de moeder van aangeefster, ondersteunt de verklaring van verdachte zowel voor wat betreft de strekking van de handelingen, als haar waarschuwing aan zijn adres, waarna verdachte er mee op is gehouden.
De rechtbank heeft te beoordelen of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en of de ontuchtige handelingen, die door verdachte worden ontkend, bewezen kunnen worden verklaard.
Juridisch kader bewijs in zedenzaken (bewijsminimumregel)
Het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid Wetboek van Strafvordering (Sv)). Deze bepaling strekt ter waarborging van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in het geval de verklaring van één getuige over relevante feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling heeft volgens vaste rechtspraak betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op ieder onderdeel daarvan. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval. In het geval de rechter de verklaringen van een getuige geloofwaardig acht, dan is daarmee nog niet voldaan aan het bewijsminimum. Het gaat dan immers nog steeds maar om één bewijsmiddel. Het
betrouwbaarheidsoordeelmoet dus niet verward worden met de
bewijsminimumregel.
Toepasselijkheid in deze zaak
Hoewel de verklaringen van aangeefster over de handelingen die zouden hebben plaatsgevonden steun lijken te vinden in de verklaring van getuige [getuige 2] en meerdere verslagen van hulpverleners van ‘Yes we can’ en ‘Dimence,’ hebben deze verklaringen allemaal dezelfde bron, namelijk aangeefster. Daar komt bij dat aangeefster zich ten tijde van de beweerde handelingen daarover nooit naar anderen heeft geuit. Dat heeft zij pas vele jaren later gedaan. Ook hebben anderen destijds niet aan aangeefster gemerkt dat zij aangedaan of overstuur was door enig (ontuchtig) handelen van verdachte.
De rechtbank is op grond van een en ander van oordeel dat daarmee niet is voldaan aan het bewijsminimum en komt niet toe aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier daarmee onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde.
Verdachte moet daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangeefster] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 5.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder verzoekt de benadeelde partij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring. Daarom moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Wesstra (voorzitter), mr. L.J. Saarloos en mr. Y.M.J.I. Baauw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2024.
mr. J.L. Wesstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen