ECLI:NL:RBGEL:2024:5699

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
432589
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van curator na beëindiging faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en mr. Hendrik Jan Daniel ter Waarbeek Q.Q. (hierna: Ter Waarbeek), die als curator was aangesteld in het faillissement van [eiser]. Het faillissement van [eiser] werd op 28 juni 2016 uitgesproken en op 3 november 2020 opgeheven wegens gebrek aan baten. [Eiser] stelt dat Ter Waarbeek zijn taken als curator niet naar behoren heeft uitgevoerd, wat heeft geleid tot zijn uitsluiting uit het accountantsberoep door de tuchtrechter voor een periode van tien jaar. [Eiser] vordert een schadevergoeding van € 705.000,- van Ter Waarbeek, die hij beschouwt als onrechtmatig handelend in zijn hoedanigheid als curator.

Ter Waarbeek betwist de vordering en stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk is, omdat hij niet meer in de hoedanigheid van curator kan worden aangesproken. De rechtbank oordeelt dat het faillissement van [eiser] op 3 november 2020 is geëindigd, waardoor Ter Waarbeek niet langer als curator kan worden aangesproken. De rechtbank concludeert dat de dagvaarding onduidelijk is en dat [eiser] onvoldoende heeft aangetoond dat hij Ter Waarbeek pro se heeft gedagvaard. Hierdoor wordt [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

De rechtbank legt de proceskosten op aan [eiser], die in het ongelijk is gesteld. De kosten worden begroot op € 9.808,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De rechtbank wijst ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toe, indien deze niet tijdig worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/432589 / HA ZA 24-107
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P. E. Epping,
tegen
MR. HENDRIK JAN DANIËL TER WAARBEEK Q.Q.,
te Zevenaar,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Ter Waarbeek,
advocaat: mr. R.F. Feenstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 mei 2024
- het rolbericht van 5 augustus 2024 met producties van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 15 augustus 2024, waarvan (verkort) proces-verbaal is opgemaakt door de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] is op 28 juni 2016 failliet verklaard met benoeming van Ter Waarbeek als curator. Het faillissement is op 3 november 2020 opgeheven bij gebrek aan baten.
2.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat Ter Waarbeek zijn taken als curator niet goed heeft uitgeoefend en onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Mede daardoor is [eiser] – zo begrijpt de rechtbank zijn stellingen – door de tuchtrechter voor tien jaar uit het ambt van accountant gezet.
2.3.
In deze procedure vordert [eiser] te bepalen dat “Ter Waarbeek q.q. in zijn hoedanigheid als curator onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] ” en dat “Ter Waarbeek q.q. binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis een schadevergoeding ad € 705.000,- betaalt” (zijnde 10 jaar lang het salaris dat een accountant gemiddeld verdient, te weten € 5.875 per maand).
2.4.
Ter Waarbeek betwist de stellingen van [eiser] en stelt zich primair op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat Ter Waarbeek niet meer de hoedanigheid van curator heeft.
2.5.
De rechtbank is met de curator van oordeel dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering en zal hieronder toelichten waarom zij tot dat oordeel komt.

3.De beoordeling

3.1.
Vaststaat dat het faillissement van [eiser] op 3 november 2020 is geëindigd en daarmee ook de hoedanigheid van Ter Waarbeek als curator in dat faillissement.
Vanaf die datum is er ook geen boedel meer. De betaling van een bedrag waarvoor de curator in zijn hoedanigheid aansprakelijk is, is echter een boedelschuld. Dit maakt dat Ter Waarbeek niet meer in zijn hoedanigheid als curator worden aangesproken door [eiser] , maar slechts pro se (privé).
3.2.
Daarom moet allereerst worden beoordeeld in welke hoedanigheid Ter Waarbeek is gedagvaard, q.q. dan wel pro se. Dat is een kwestie van uitleg van de dagvaarding. De rechtbank merkt op dat de dagvaarding op twee gedachten lijkt te hinken.
Enerzijds duidt het dagvaarden van “dhr. mr. H.J.D. ter Waarbeek (Wiggers Ross N.V.), in zijn hoedanigheid als curator q.q.” op dagvaarding van Ter Waarbeek in zijn hoedanigheid van curator. Dat wordt gesteund door de in de dagvaarding aangelegde algemene maatstaf van onrechtmatig handelen. Die maatstaf past bij het beoordelen van het handelen van de curator in hoedanigheid. Als [eiser] Ter Waarbeek pro se had willen dagvaarden, had voor de hand gelegen dat [eiser] de bijpassende maatstaf van de “Maclou-norm [1] ” had gehanteerd. Dit is de op de bijzondere kenmerken van de taak van de curator afgestemde zorgvuldigheidsnorm voor persoonlijke aansprakelijkheid. Dat heeft [eiser] niet gedaan.
Anderzijds blijkt uit het petitum dat het de bedoeling van [eiser] is dat Ter Waarbeek de gestelde schadevergoeding uit eigen vermogen betaalt, hetgeen duidt op een persoonlijke aansprakelijkstelling (dus pro se).
3.3. (
De advocaat van) [eiser] heeft in antwoord op het door Ter Waarbeek gevoerde ontvankelijkheidsverweer en aanvullende vragen van de rechtbank ter zitting geen duidelijkheid kunnen geven over of bedoeld is om de curator in zijn gewezen hoedanigheid (voor zover nog mogelijk) dan wel pro se te dagvaarden. Ter Waarbeek heeft vervolgens verklaard dat hij de dagvaarding alleen begrepen heeft als een dagvaarding van hem in zijn hoedanigheid van curator. Bij zijn conclusie van antwoord is hij daarom niet ingegaan op de vraag of hij persoonlijk aansprakelijk is. De advocaat van [eiser] heeft, ondanks dat zij daartoe ter zitting in de gelegenheid is gesteld, op deze uitlatingen van Ter Waarbeek niet gereageerd.
3.4.
De rechtbank overweegt dat uit de conclusie van antwoord blijkt dat Ter Waarbeek inderdaad niet is ingegaan op de Maclou-norm en op de vraag waarom daaraan volgens hem niet is voldaan. Mede gelet daarop, op de onduidelijkheid in de dagvaarding en op het ontbreken van enige toelichting van de kant van [eiser] bij de bedoeling van de hoedanigheid waarin Ter Waarbeek is gedagvaard, komt de rechtbank tot de conclusie dat Ter Waarbeek onvoldoende kenbaar pro se is gedagvaard. Omdat Ter Waarbeek slechts is ingegaan op de redenen waarom hij niet in hoedanigheid aansprakelijk is, kan ook niet worden gezegd dat aan zijn kant een in rechte te respecteren belang bij het beroep op de juiste tenaamstelling ontbreekt.
3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] niet-ontvankelijk is in de dagvaarding van Ter Waarbeek in zijn hoedanigheid van curator in het gewezen faillissement van [eiser] . Overigens merkt de rechtbank nog op dat, ook als [eiser] Ter Waarbeek wel pro se zou hebben gedagvaard, het nog zeer de vraag is of geoordeeld kan worden dat de door [eiser] gemaakte verwijten aan het adres van Ter Waarbeek in causaal verband staan tot de door hem gestelde schade.
3.6.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Ter Waarbeek worden begroot op:
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2,00 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.808,00
3.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 9.808,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2 en 4.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2047