ECLI:NL:RBGEL:2024:5679

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
05.026342.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde uitvoer van opium naar Duitsland met gevangenisstraf als gevolg

Op 19 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verlengde uitvoer van ongeveer 10,5 kilogram opium naar Duitsland. De verdachte, geboren in Iran en woonachtig in Duitsland, werd op 6 juni 2023 aangehouden op de A1 bij Radio Kootwijk. Tijdens een doorzoeking van zijn voertuig vond de politie tien in plastic gewikkelde pakken met opium. De verdachte had verklaard dat hij dacht dat hij iets plantaardigs vervoerde en dat hij voor het transport een vergoeding van € 2.800 tot € 3.000 zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet en medeplegen, aangezien de verdachte een essentiële rol speelde in het drugstransport. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder PTSS en een opiaatverslaving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.026342.24
Datum uitspraak : 19 augustus 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] (Iran), wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] (Duitsland).
raadsvrouw: mr. R. Shahbazi, advocaat in ’s-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juni 2023 te Radio Kootwijk, gemeente Apeldoorn, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10,5 kilogram opium, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2023 te Radio Kootwijk, gemeente Apeldoorn, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn
verdachte en/of een of meer anderen voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, een hoeveelheid van ongeveer 10,5 kilogram opium,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s),
- deze hoeveelheid opium opgehaald en/of
- deze hoeveelheid opium (verpakt) in een auto geladen/gezet en/of
- ( vervolgens) deze hoeveelheid opium (in de richting van de grens met Duitsland) vervoerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.
hij op of omstreeks 6 juni 2023 te Radio Kootwijk, gemeente Apeldoorn, althans in Nederland
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft over feit 1 aangevoerd dat verdachte dacht dat hij iets plantaardigs zou gaan vervoeren. Hij wist niet dat hij drugs zou gaan vervoeren. De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat geen sprake is van voltooide uitvoer. Verdachte is in Apeldoorn aangehouden en had dus nog “terug” kunnen rijden. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 juni 2023 is verdachte door de politie staande gehouden op de rijksweg A1 op de verzorgingsplaats Lucasgat te Radio Kootwijk (gemeente Apeldoorn). Kort na de staande houding heeft de politie, met toestemming van verdachte, de auto doorzocht. De politie heeft tijdens deze doorzoeking in de ruimte onder de bijrijdersstoel tien in plastic gewikkelde pakken aangetroffen. [2]
Na weging is gebleken dat het nettogewicht van de 10 pakken ongeveer 10,5 kilogram betreft. [3]
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) werden monsters van de 10 pakken positief getest op opium. Opium is vermeld op lijst I van de Opiumwet. [4]
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat een vriend tegen hem heeft gezegd dat als je in Amsterdam sommige dingen meeneemt naar Duitsland je daar geld mee kan verdienen. Verdachte is naar Amsterdam gereden waar hem een mandje werd gegeven. Verdachte wist dat in het mandje opium zat. De drugs moest hij in Berlijn afleveren. Hij zou voor deze reis € 2.800 tot € 3.000 krijgen. Verdachte wist dat het strafbaar was om deze drugs voorhanden te hebben en te vervoeren. [5]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ervaring heeft met het gebruik van opium en daardoor de geur daarvan kent. Voorts dat hij rook dat er opium in het mandje zat toen hij het in Amsterdam overhandigd kreeg. [6]
Verlengde uitvoer
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Onder verlengde uitvoer wordt verstaan het buiten het grondgebied van Nederland brengen en omvat alle handelingen waarvan het de bedoeling is dat drugs over de grens worden gebracht. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor verlengde uitvoer is dan ook niet vereist dat de drugs Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om met de drugs naar Duitsland te rijden en deze dus buiten het grondgebied van Nederland te brengen. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte is staande gehouden op de rijksweg A1 van Amsterdam richting Duitsland. Verdachte heeft bij de politie bovendien verklaard dat hij de drugs in Berlijn moest afleveren en dat een vriend tegen hem had gezegd dat met het vervoer van “dingen” van Amsterdam naar Duitsland geld te verdienen is. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij van plan was geweest om de drugs voor de grens terug te geven, is op geen enkele wijze gebleken dat verdachte daadwerkelijk voornemens was om vóór de grens met Duitsland rechtsomkeert te maken.
In het licht van het voorgaande staat het voor de rechtbank vast dat verdachte met de verdovende middelen op weg was naar Duitsland, waardoor sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
Opzet
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat er opium in de pakketten zat. Verdachte heeft ter zitting bovendien verklaard dat hij voor zijn vertrek vanuit Amsterdam naar Duitsland rook dat er in de pakketten opium zat. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte opzet heeft gehad op de uitvoer van opium.
Medeplegen
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij enkel de chauffeur is geweest. Ook heeft hij verklaard over tenminste twee andere personen die betrokken waren bij de organisatie en uitvoering van het drugstransport. [7] De rechtbank heeft geen reden om de twijfelen aan deze verklaring. Verdachte heeft door het vervoeren van de drugs van Amsterdam naar de (geplande) bestemming Duitsland een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het tenlastegelegde. Als chauffeur was hij namelijk een onmisbare schakel in een (internationaal) drugstransport. Daarbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met tenminste twee andere – onbekend gebleven – personen. Deze andere twee personen zouden verdachte hebben gevraagd voor het vervoer, hem hebben voorzien van noodzakelijk informatie over de haal- en brengadressen in Amsterdam en Berlijn, de opium hebben georganiseerd en deze aan verdachte hebben meegegeven en de reis hebben georganiseerd. [8] Gelet op het voorgaande acht de rechtbank medeplegen bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 9-11;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 26-31;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 59-63 en het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 64-77;
- het rapport identificatie van drugs van het NFI, p. 78-79 en het rapport identificatie van drugs van het NFI, p, 80-81.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks6 juni 2023 te Radio Kootwijk, gemeente Apeldoorn,
althans in Nederland
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10,5 kilogram opium,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende opium,zijnde opium een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2.
hij op
of omstreeks6 juni 2023 te Radio Kootwijk, gemeente Apeldoorn,
althans in Nederland
opzettelijk heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 10,5 kilogram
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattendeopium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2, in eendaadse samenloop met feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om er rekening mee te houden dat uit medische stukken blijkt dat verdachte PTSS heeft. De raadsvrouw heeft verzocht om een taakstraf of geldboete op te leggen in combinatie met een kortdurende – vooral voorwaardelijke – gevangenisstraf, eventueel met een lange proeftijd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervoeren en de uitvoer van een grote hoeveelheid opium. Dit zijn ernstige feiten. Het gaat om verdovende middelen die sterk verslavend werken en die schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het vervoer, de handel en het gebruik van deze verdovende middelen brengen daarnaast vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast met zich mee. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, met name omdat hij, zoals volgt uit zijn verklaring bij de politie, uit financiële motieven heeft gehandeld en zich niet om deze gevolgen heeft bekommerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten die voor de uitvoer van een hoeveelheid van ongeveer 10 kilo harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden noemt. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereist en dat niet kan worden volstaan met een taakstraf of geldboete in combinatie met een kortdurende (on)voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is bepleit.
Uit de door de raadsvrouw overgelegde medische stukken volgt dat verdachte lijdt aan PTSS, een recidiverende depressieve stoornis en een opiaatverslaving. Verdachte is bekend met suïcidale gedachten wat al meermalen tot een opname heeft geleid. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat detentie voor verdachte zwaarder zal zijn dan voor de gemiddelde gedetineerde. Die omstandigheid zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte meewegen in de straftoemeting.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 27, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van drie jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarde:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hollebrandse (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. R.M.H. Pennings, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 augustus 2024.
mr. Doon en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023252701, gesloten op 24 januari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 9-11.
3.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 59-63 en het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 64-77.
4.Rapport identificatie van drugs van het NFI, p. 78-79 en het rapport identificatie van drugs van het NFI, p, 80-81.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 26-31.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 5 augustus 2024.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 26-31.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 26-31.