ECLI:NL:RBGEL:2024:5642

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
11163356
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in collectieve actie inzake huurverhoudingen en Europese consumentenrichtlijnen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Gelderland, is er een bevoegdheidsincident aan de orde in het kader van een collectieve actie zoals bedoeld in artikel 3:305a BW. De eisende partijen, een groep huurders vertegenwoordigd door de vereniging c.s., hebben de gemeente Apeldoorn aangeklaagd. De eisers vorderen onder andere dat de kantonrechter verklaart dat de Europese consumentenrichtlijnen van toepassing zijn op hun huurverhoudingen en dat deze richtlijnen nopen tot ambtshalve toetsing door de rechter. De gemeente beroept zich op onbevoegdheid van de kantonrechter, stellende dat artikel 93 Rv niet van toepassing is op vorderingen als bedoeld in artikel 3:305 BW, en dat de civiele kamer van de rechtbank bevoegd is.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel de vereniging c.s. haar vorderingen als collectieve actie heeft ingesteld, er sprake is van subjectieve cumulatie. Dit betekent dat voor elke eiser afzonderlijk moet worden bekeken of de kantonrechter of de kamer voor handelszaken bevoegd is. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van de zes individuele huurders onder artikel 93 Rv vallen, wat betekent dat deze vorderingen tot de competentie van de kantonrechter behoren. Echter, gezien de samenhang van de vorderingen en het feit dat het uit proceseconomisch oogpunt wenselijk is dat één rechter over alle vorderingen beslist, is besloten de zaak te verwijzen naar de kamer voor handelszaken.

De vereniging c.s. is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is verwezen naar de civiele rol van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank Gelderland, met een zitting op 18 september 2024. De eisers zijn ook verplicht om een verhoogd griffierecht te betalen, wat een extra kostenpost met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 11163356 \ CV EXPL 24-2112
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te Apeldoorn,
2.
[eiser 2],
te Loenen,
3.
[eiser 3],
te Loenen,
4.
[eiser 4],
te Loenen,
5.
[eiser 5],
te Loenen,
6.
[eiser 6],
te Loenen,
7.
[eiser 7],
te [plaats] ,
eisende partijen in de hoofdzaak,
verwerende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: de vereniging c.s.,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé,
tegen
DE GEMEENTE APELDOORN,
te Apeldoorn,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. M.C. Mulder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 juni 2024 met producties;
- de incidentele conclusie van de gemeente houdende exceptie van onbevoegdheid met een productie;
- de akte uitlatingen van de vereniging c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in het incident en in de hoofdzaak:
2.1.
De vereniging c.s. vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat op de huurverhouding met eisers de Europese
consumentenrichtlijnen van toepassing zijn en dat deze nopen tot ambtshalve toetsing door de rechter;
II. voor recht zal verklaren dat in collectief en individueel opzicht de summiere
huurovereenkomsten tussen eisers en de gemeente in strijd zijn met de Europese
consumentenrichtlijnen wegens gebrek aan transparantie en informatieverschaffing;
III. de oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomsten zal vernietigen;
IV. voor recht zal verklaren dat de gemeente in zowel collectief als individueel opzicht jegens eisers in strijd heeft gehandeld met de Europese consumentenrichtlijnen, althans dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk dan wel maatschappelijk onbetamelijk handelen, althans handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, althans handelen in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid;
V. zal bepalen dat het stageld vanaf april 2023 met 60% wordt verminderd en de gemeente zal veroordelen om aan eisers binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen
vonnis het corresponderende bedrag terug te betalen;
VI. de gemeente zal veroordelen tot nakoming van de huurovereenkomsten met eisers door binnen twee maanden na betekening van het in deze te wijzen vonnis het zwembad te herstellen, de horeca te (laten) exploiteren, de speeltoestellen en springkussen voor de kinderen terug te plaatsen, de infrastructuur te herstellen en lege plekken op te ruimen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat de gemeente zich hieraan niet houdt tot een maximumbedrag van € 200.000,00;
VII. voor recht zal verklaren dat de gemeente niet nogmaals de huurovereenkomsten
kan opzeggen anders dan op basis van een zwaarwegende grond voor huuropzegging en
onder aanbieding van passende vervangende woonruimte voor de huurders die aldaar
woonachtig zijn alsmede haar opzegging vergezeld moet laten gaan van een aanbod tot
betaling van schadevergoeding ter hoogte van de waarde in het economisch verkeer althans
een nader te bepalen waarde met behoud van de standplaats(en);
VIII. de gemeente zal veroordelen in de kosten van de procedure.
2.2.
De gemeente beroept zich voor alle weren op de onbevoegdheid van de kantonrechter om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Hiertoe voert de gemeente aan dat in artikel 1018b lid 3 Rv is bepaald dat op vorderingen als bedoeld in artikel 3:305 BW artikel 93 Rv niet van toepassing is, zodat om die reden niet de kantonrechter, maar de civiele kamer van de rechtbank bevoegd is om op de vorderingen van de vereniging c.s. te beslissen.
2.3.
De vereniging c.s. heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.

3.De beoordeling

In het incident en in de hoofdzaak
3.1.
De vereniging heeft haar vorderingen ingesteld als collectieve vordering als bedoeld in artikel 3:305a BW. In artikel 1018b lid 3 Rv is bepaald dat artikel 93 Rv op dergelijke vorderingen niet van toepassing is. Dit betekent dat niet de kantonrechter, maar de kamer voor handelszaken van de rechtbank de bevoegde instantie is om van de vorderingen van de vereniging kennis te nemen.
3.2.
Er is in deze zaak echter sprake van subjectieve cumulatie nu er sprake is van meerdere eisers die in één dagvaarding vorderingen hebben ingesteld tegen één gedaagde partij. Anders dan bij objectieve cumulatie, waarvoor in artikel 94 Rv een competentieregeling is opgenomen, kent de wet geen competentieregeling in geval van subjectieve cumulatie. Daarom dient in principe voor elke eiser afzonderlijk te worden bezien of de kantonrechter dan wel de kamer voor handelszaken bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
3.3.
Op de vorderingen van de zes individuele huurders is artikel 93 Rv wel van toepassing. Die aardvorderingen behoren dan ook tot de competentie van de kantonrechter. Dit zou betekenen dat de vorderingen van de vereniging door een andere rechter worden beoordeeld dan de vorderingen van de andere eisers. Dat is in deze zaak niet wenselijk. In aanmerking nemende dat het feitencomplex en de rechtsgronden van de diverse vorderingen jegens de gemeente (nagenoeg) hetzelfde zijn, is de kantonrechter van oordeel dat deze vorderingen een zodanige samenhang vertonen dat het uit proceseconomisch oogpunt wenselijk is dat op alle vorderingen door één rechter wordt beslist. Zoals te lezen is in de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2016/17, 34608, 3, p. 34) heeft de wetgever er - om meerdere redenen - voor gekozen de civiele kamer van de rechtbank aan te wijzen voor de behandeling en beslissing van alle collectieve acties, ongeacht of het een kantonzaak betreft. Gelet hierop wordt geoordeeld dat de zaak door de kamer voor handelszaken moet worden behandeld. Dit betekent dat de incidentele vordering zal worden toegewezen en de zaak – in de stand waarin deze zich bevindt – zal worden verwezen als hierna vermeld.
3.4.
De vereniging c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident.
3.5.
Ten overvloede wordt de vereniging gewezen op de ontvankelijkheidsvereisten die gelden voor collectieve acties in de zin van artikel 3:305a BW, zoals ook besproken in het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 17 juli 2024, zaaknummer 10913215 CV EXPL 24-405. Overigens is in die procedure de bevoegdheidskwestie niet aan de orde gesteld en/of onderkend.

4.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
4.1.
wijst de vordering toe;
4.2.
veroordeelt de vereniging c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van de gemeente begroot op € 271,00;
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van het team kanton en handelsrecht van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen;
4.4.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor kantonzaken, van
woensdag 18 september 2024om 10.00 uur;
4.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat;
4.6.
bepaalt dat eisers een bedrag van € 558,00 aan verhoogd griffierecht verschuldigd zijn en de gedaagde partij een bedrag van € 688,00 aan griffierecht. De bedragen zijn verschuldigd vanaf de dag waarop de zaak ter rolle dient bij de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, en moeten binnen vier weken nadien zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel ter griffie zijn gestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
(mk)