Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 15 augustus 2024.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Belastingdienst een kort geding aangespannen tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De Belastingdienst eist een verhoging van de eerder opgelegde dwangsom, omdat de gedaagde partij niet heeft voldaan aan de veroordelingen uit een eerder vonnis van 6 december 2023. In dat vonnis was de gedaagde veroordeeld tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen over vermogen in het buitenland en het indienen van belastingaangiften voor de jaren 2012 tot en met 2022, met een dwangsom van € 5.000,00 per dag tot een maximum van € 100.000,00. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij de maximale dwangsom heeft verbeurd en dat de eerder opgelegde dwangsom onvoldoende prikkel heeft gevormd voor nakoming van de informatieplicht en aangifteplicht. De Belastingdienst heeft verklaard dat haar belang bij de gevorderde informatie nog steeds groot is en heeft daarom een hogere dwangsom gevorderd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en heeft de vorderingen van de Belastingdienst toegewezen. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100.000,00 ineens, alsmede een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat hij niet voldoet aan de eerdere veroordelingen, tot een maximum van € 300.000,00. Daarnaast is de gedaagde in het ongelijk gesteld en moet hij de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.716,97. Het vonnis is uitgesproken op 21 augustus 2024.