ECLI:NL:RBGEL:2024:5627

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
C/05/431674 / HA ZA 24/75
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding koopovereenkomst bestelbus en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [eiser], een bestelbus van [gedaagde] gekocht voor € 41.745,00. Na de aankoop heeft eiser gebreken aan de bestelbus geconstateerd en [gedaagde] in gebreke gesteld. Eiser vordert ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding, stellende dat de bestelbus niet aan de koopovereenkomst voldoet en dat hij als consument heeft gekocht. [gedaagde] betwist dat er sprake is van consumentenkoop en dat de bestelbus non-conform is. De rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de bestelbus bij aflevering gebreken vertoonde die de eigenschappen die eiser op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, niet bezat. De vorderingen van eiser worden afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/431674 / HA ZA 24-75
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S. Yadegari,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.A.D. Oomes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 mei 2024
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 14 november 2022 een bestelbus van het merk Mercedes-Benz Vito 119 CDI met kenteken [kenteken] (hierna: de bestelbus) van [gedaagde] gekocht voor een koopsom van € 41.745,00 inclusief btw. Op de factuur van 14 november 2022 is als datum eerste toelating 10 oktober 2019 vermeld en een kilometertellerstand van 68.250 km.
2.2.
Op 27 juni 2023 heeft mr. Yadegari namens [eiser] een ingebrekestelling aan [gedaagde] gezonden met vermelding van twee gebreken aan de bestelbus. Daarbij is [gedaagde] onder meer verzocht de gebreken binnen zeven dagen te herstellen.
Bij deze brief is een ‘Wettelijke Garantie Diagnose’ formulier gevoegd van 27 juni 2023, opgesteld door [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Daarin zijn de volgende klachten van de koper vermeld:
  • slecht gemonteerde voorbumper met stickerresten,
  • slecht gerepareerde achter en zij-schade
  • roest side bars
  • loszittende stijlkappen voor.
2.3.
Bij e-mail van 3 juli 2023 heeft [gedaagde] aan mr. Yadegari meegedeeld dat zij bereid is mee te denken in een oplossing en dat zij in verband met de vakantie voorstelt dat de bestelbus in de week van 1 augustus 2023 door [eiser] naar haar locatie wordt toegebracht, zodat zij kan onderzoeken waar het probleem zit.
2.4.
Bij brief van 4 juli 2023 aan mr. Yadegari heeft mr. E.A. van de Oudeweetering van Auto-Consult namens [gedaagde] meegedeeld dat de vermeende gebreken worden betwist en dat het eerdere aanbod van [gedaagde] wordt ingetrokken. In die brief is verder vermeld dat [gedaagde] bereid is na de vakantie een onderzoek aan de bestelbus uit te voeren, waarvan de kosten op basis van ongelijk voor [eiser] dan wel [gedaagde] komen.
2.5.
Bij e-mailbericht van 13 juli 2023 heeft mr. Yadegari namens [eiser] aan Auto-Consult meegedeeld dat [eiser] de bestelbus naar [gedaagde] zal brengen.
2.6.
[eiser] heeft de bestelbus niet meer naar [gedaagde] gebracht.
2.7.
In opdracht van [eiser] heeft op 30 juni 2024 een onderzoek van de bestelbus plaatsgevonden door [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). [gedaagde] is daarbij niet aanwezig geweest. De conclusie van het rapport van [bedrijf] van 4 juli 2024 luidt:
De Mercedes Benz heeft schade gehad en is niet goed hersteld. De schades zijn nog altijd te zien. Hier is niks van gemeld tijdens de verkoop. Als de heer [eiser] dit had geweten had hij de Vito laten staan.
In dat rapport is een kilometerstand van 87.193 km vermeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij inleidende dagvaarding - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
[gedaagde] zal veroordelen:
tot terugbetaling van de koopsom van € 41.745,00 aan [eiser] bij volledige ontbinding van de koopovereenkomst of een evenredig deel daarvan bij partiële ontbinding,
de bestelbus op te halen en/of een deugdelijk vrijwaringsbewijs te verstrekken aan [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 20.000,00,
subsidiair:
indien de koopovereenkomst niet wordt ontbonden, zal bepalen dat [eiser] gerechtigd is de bestelbus te laten herstellen door een derde op kosten van [gedaagde] ,
[gedaagde] zal veroordelen tot vergoeding van de herstelkosten nader op te maken bij staat,
primair en subsidiair:
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van:
aanvullende schadeposten, bestaande uit (i) motorrijtuigenbelasting van € 200,00 per maand vanaf 14 november 2022 tot de datum van vrijwaring, herstel of schorsing, (ii) verzekeringspremies van € 191,02 per maand vanaf 14 november 2022 tot de datum van vrijwaring, herstel of schorsing, (iii) reparatiekosten en kosten KvK-uittreksel van in totaal € 2.716,24 en (iv) buitengerechtelijke kosten van € 1.442,86,
de wettelijke rente over de hoofdsom en de nevenvorderingen,
de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat hij de bestelbus als consument heeft gekocht. De bestelbus vertoonde al na korte tijd gebreken. Volgens [eiser] bezit de bestelbus niet de eigenschappen die hij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, gelet op de leeftijd van de bestelbus bij aankoop, de kilometerstand en de hoogte van de koopsom. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de gebreken verzwegen en haar mededelingsplicht geschonden. Ook na ingebrekestelling heeft [gedaagde] de gebreken aan de bestelbus niet hersteld. Zij is daarom in verzuim. [eiser] wil daarom primair dat de koopovereenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde] de koopsom aan hem terugbetaalt. Indien de koopovereenkomst niet wordt ontbonden, wenst [eiser] subsidiair dat de rechtbank hem machtigt om de bestelbus te laten herstellen door een derde op kosten van [gedaagde] . Ook maakt hij aanspraak op schadevergoeding omdat hij de kosten voor de bestelbus nodeloos heeft gemaakt. Verder heeft [eiser] zich op dwaling beroepen, onder meer omdat de bestelbus volgens hem een aanzienlijk schadeverleden blijkt te hebben.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat sprake is van consumentenkoop. Ook betwist zij dat de bestelbus niet de eigenschappen bezit die [eiser] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Zij voert aan dat zij niet in verzuim is komen te verkeren omdat [eiser] haar niet in de gelegenheid heeft gesteld de beweerdelijke gebreken te herstellen. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de bestelbus bij aflevering zodanige gebreken had dat deze niet de eigenschappen bezit die [eiser] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, zodat [gedaagde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de koopovereenkomst voorvloeiende verplichtingen. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen.
Deze beslissing wordt als volgt toegelicht.
Eiswijziging
4.2.
Ter mondelinge behandeling heeft [eiser] aangekondigd dat hij zijn eis wil wijzigen in die zin dat hij - kort gezegd - primair ontbinding van de koopovereenkomst vordert, dat hij subsidiair in plaats van herstel door een derde op kosten van [gedaagde] , vernietiging van de koopovereenkomst vordert op grond van dwaling en dat hij meer subsidiair herstel door een derde op kosten van [gedaagde] vordert. [gedaagde] heeft tegen deze eiswijziging bezwaar gemaakt.
4.3.
De rechtbank staat de eiswijziging niet toe. [eiser] heeft de eiswijziging ter zitting slechts aangekondigd en verzocht deze alsnog schriftelijk te mogen indienen.
De rechtbank ziet niet in waarom [eiser] deze eiswijziging niet eerder kon doen, aangezien hij zich in zijn akte overleggen producties, die hij op 19 juli 2024 heeft toegestuurd aan de rechtbank en de wederpartij, al op dwaling beroept. In zoverre acht de rechtbank het verzoek van [eiser] ter zitting in strijd met de goede procesorde. Om die reden en gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, ziet de rechtbank geen reden om [eiser] de gelegenheid te bieden alsnog zijn eis te wijzigen.
Consumentenkoop
4.4.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] de bestelbus al dan niet als consument heeft gekocht. In de dagvaarding stelt [eiser] nog dat hij bij de aankoop is opgetreden in de uitoefening van zijn bedrijf. Ter mondelinge behandeling heeft [eiser] echter gesteld dat de factuur van de bestelbus weliswaar op naam van zijn eenmanszaak is gesteld, maar dat hij de bestelbus ook privé gebruikt, zodat sprake is van consumentenkoop. Niet gesteld of gebleken is echter dat hij de bestelbus in overwegende mate privé gebruikt. Dat ligt ook niet voor de hand, nu het om een bestelbus gaat en [eiser] zelf heeft verklaard dat hij de bestelbus nodig heeft voor zijn tegelzetbedrijf, zodat hij deze ook niet zomaar buiten de vakantieperiode naar [gedaagde] kon brengen voor nader onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat sprake is van consumentenkoop. De rechtbank gaat daarom aan die stelling voorbij. De regels die voor consumentenkoop gelden zijn daarom niet van toepassing.
Non-conformiteit
4.5.
Op grond van artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt de afgeleverde zaak niet aan de koopovereenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Op grond van artikel 7:17 lid 3 BW kan de koper zich er niet op beroepen dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt wanneer hem dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs kon zijn.
4.6.
[eiser] heeft in de dagvaarding de volgende gebreken van de bestelbus opgesomd:
de bestelbus is aan het roesten
raamschakelaar is los/provisorisch aan elkaar gelijmd
meerdere storingen, navigatie/radio valt uit, achteruitrijcamera werkt dan niet meer
haperen en uitvallen motor
slecht gemonteerde voorbumper met stickerresten, oude oranje kleur schijnt door
slecht gerepareerde achter- en zijschade
sidebars roesten
loszittende stijlkappen voor
achterklep binnenzijde zit vol met plamuur en duidelijke plekken van het uitdeuken
banden niet opgepompt bij aankoop noch uitgelijnd/gebalanceerd, waardoor banden schuin zijn afgesleten
parkeersensor achter in bumper niet vast en in bumper gevallen
rechterbuitenspiegel verwarmd niet
ventilator slaat aan bij warm weer en kan niet stopgezet worden
bij koud weer melding dat schuifdeur openstaat
Verder stelt [eiser] dat de bestelbus een zogenaamde ‘schadeauto’ is en dat [gedaagde] dat niet aan hem heeft meegedeeld.
4.7.
[gedaagde] betwist de gestelde gebreken. Zij betwist verder dat deze gebreken reeds bij de aankoop van de bus aanwezig waren, dan wel dat deze gebreken maken dat de bestelbus niet aan de koopovereenkomst beantwoordt.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat het om een gebruikte bestelbus gaat, die ten tijde van de aankoop door [eiser] ongeveer drie jaar oud was en bijna 70.000 km had gereden.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] mocht verwachten dat hij met die bestelbus op veilige wijze aan het verkeer zou kunnen deelnemen. Een groot deel van de gestelde gebreken zijn ‘cosmetisch’ van aard. Voor zover die gebreken zichtbaar waren bij de aankoop, geldt dat de aanwezigheid daarvan geen non-conformiteit oplevert, gelet op het bepaalde in artikel 7:17 lid 3 BW. Voor zover die gebreken wel aanwezig waren bij de aankoop maar niet zichtbaar, is het de vraag of die gebreken een normaal gebruik van de bestelbus belemmeren.
4.9.
Niet gebleken is dat [eiser] [gedaagde] eerder dan bij brief van 27 juni 2023 heeft geïnformeerd over de gebreken. Weliswaar is er in mei 2023 kennelijk e-mailcontact geweest tussen [eiser] en [gedaagde] , maar die e-mailcorrespondentie is door [eiser] niet in het geding gebracht, zodat de rechtbank niet bekend is met de inhoud daarvan. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat er twee vrijwel gelijkluidende brieven bestaan gedateerd op 27 juni 2023, waarbij [gedaagde] door mr. Yadegari in gebreke is gesteld. De versie van die brief, die door [eiser] bij de dagvaarding is overgelegd als productie 3, vermeldt de gebreken: (i) ‘schadeauto’ en (ii) ‘auto heeft veel storingen, radio valt uit en motor valt uit’ (hierna: versie 1). De versie van die brief, waaraan door [gedaagde] in de conclusie van antwoord wordt gerefereerd en die door [gedaagde] ter mondelinge behandeling is getoond, vermeldt echter de gebreken: (i) ‘werkbus is aan het roesten’ en (ii) ‘schakelaar van het raam is los’ (hierna: versie 2).
[eiser] heeft desgevraagd ter mondelinge behandeling verklaard dat zowel versie 1 als versie 2 aan [gedaagde] is gezonden. [gedaagde] heeft in reactie daarop verklaard dat zij bij haar weten alleen versie 2 heeft ontvangen, maar ook in het geval beide versies aan haar zouden zijn verzonden, zij mogelijk daarop geen acht heeft geslagen omdat de lay-out van de brieven gelijk is en mr. Yadegari ook niet erop heeft gewezen dat er in versie 1 en versie 2 verschillende gebreken worden genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat versie 1 van de brief van 27 juni 2023 daadwerkelijk aan [gedaagde] is toegezonden. [eiser] heeft geen verklaring gegeven waarom op dezelfde datum twee verschillende versies van die brief zouden zijn verzonden en heeft deze stelling pas voor het eerst betrokken op de mondelinge behandeling, toen bleek dat [gedaagde] over een andere versie van deze brief beschikte dan die was overgelegd bij de inleidende dagvaarding, terwijl het [eiser] op grond van de conclusie van antwoord al duidelijk kon zijn dat versie 1 van de brief niet bekend was bij [gedaagde] . [eiser] heeft ook geen verklaring gegeven waarom zij maar één versie van de brief bij de dagvaarding heeft overgelegd.
Dat betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat [gedaagde] voorafgaand aan de dagvaarding alleen op de hoogte is gesteld van de gebreken, vermeld onder a en b, en de gebreken vermeld in het Wettelijk Diagnose Formulier (e, f, g en h).
Gebreken a, e, f, g, h en i.
4.10.
Dit betreft, als niet betwist, ‘cosmetische’ gebreken. Niet is komen vast te staan dat deze gebreken reeds bestonden bij de aankoop van de bestelbus door [eiser] op 14 november 2022. [eiser] heeft dat ook niet onderbouwd. Uit het rapport van [bedrijf] volgt immers dat [eiser] sinds 11 mei 2023 problemen ervaart met de bestelbus, waaronder “roestplekken op meerdere carrosserie delen”. Dat was dus zes maanden na de aankoop. Ook is in dat rapport vermeld dat het [eiser] zes maanden na de aankoop is opgevallen dat de voorbumper niet goed aansluit en dat er roestplekken zijn op de achterklep. Tevens is in dat rapport onder het kopje ‘4.1 Expertise’ vermeld dat de sidebars een maand na aankoop zijn begonnen met roesten. De rechtbank gaat ervan uit dat ook deze vermelding berust op een mededeling van [eiser] zelf omdat niet valt in te zien hoe [bedrijf] dat zelf heeft kunnen constateren. In het Wettelijk Diagnose Formulier van 27 juni 2023 heeft [bedrijf] vier gebreken geconstateerd, te weten: een slecht gemonteerde voorbumper met stickerresten, slecht gerepareerde achter en zij-schade, roest side bars en loszittende stijlkappen voor. Dat formulier dateert echter van zeven maanden na de aankoop van de bestelbus. Dat deze gebreken reeds ten tijde van de aankoop aanwezig waren of moeten zijn geweest, valt uit de rapporten van [bedrijf] en [bedrijf] niet af te leiden. Als dat zo zou zijn geweest is bovendien opmerkelijk dat [eiser] die gebreken niet eerder heeft gemeld aan [gedaagde] . Alleen al hierom kan ten aanzien van deze gebreken niet geoordeeld worden dat de bestelbus ten tijde van de aflevering non-conform was.
4.11.
Voor zover zou komen vast te staan dat deze gebreken al bij aankoop bestonden, geldt bovendien het volgende. In het Wettelijk Diagnose Formulier is op de voorgedrukte vraag: “Had de koper deze problemen op de dag van de koop makkelijk kunnen zien met het blote oog?” door [bedrijf] geantwoord: “
ja en nee, want: niet alles: met poets kun je een hoop verdoezelen. Als je de auto goed gaat bekijken, zie je de gebreken”.Op de voorgedrukte vraag: “Is de auto zonder reparatie normaal te gebruiken”, is geantwoord:
“ja”.
Niet in geschil is dat [eiser] de bestelbus voorafgaand aan de aankoop heeft bekeken en dat hij daarmee een proefrit heeft gemaakt. Uit voormeld formulier volgt dat hij, als hij de bestelbus goed had bekeken, de gebreken (e, f, g en h) had kunnen zien en ook dat die gebreken een normaal gebruik van de bestelbus niet in de weg staan. Uit de mededeling van [bedrijf] op het formulier dat “met poets een hoop kan worden verdoezeld”, volgt niet dat de gebreken niet zichtbaar waren. Deze mededeling is onvoldoende concreet om aan te nemen dat [gedaagde] (de) gebreken heeft verdoezeld. Het gebrek onder i is niet met zoveel woorden genoemd door [bedrijf] . Gelet op de aard van dat gebrek - “achterklep binnenzijde zit vol met plamuur en duidelijke plekken van het uitdeuken” - moet dit, indien dat gebrek al bestond bij aankoop, toen ook voor [eiser] al zichtbaar zijn geweest. Overigens is ook ten aanzien van dit gebrek niet gesteld of gebleken dat dit een belemmering vormt voor het normaal gebruik van de bestelbus.
4.12.
Ten aanzien van het onder a genoemde gebrek geldt verder nog dat dit gebrek onvoldoende is geconcretiseerd. Indien dit roesten al bestond bij aankoop van de bestelbus, geldt hetgeen hiervoor in 4.11 is overwogen. Dat van zodanige roest sprake was dat dat mogelijk een risico vormde voor de verkeersveiligheid is ook niet gesteld of gebleken.
Gebreken b, j, k, l, m en n.
4.13.
De gebreken vermeld onder k, l en n zijn kennelijk niet geconstateerd door [bedrijf] en [bedrijf] , want die gebreken zijn in hun rapporten niet vermeld. Dat die gebreken daadwerkelijk bestaan is dan ook onvoldoende onderbouwd. Voor zover zou komen vast te staan dat deze gebreken wel bestaan is niet gesteld of gebleken is dat deze gebreken reeds bestonden bij de aankoop van de bestelbus door [eiser] . [eiser] heeft dat niet onderbouwd. Dat geldt ook voor de gebreken vermeld onder b, j en m.
4.14.
Gebrek b is pas aan [gedaagde] gemeld in de ingebrekestelling van 27 juni 2023 (versie 2). Toen was dat gebrek al hersteld, zoals blijkt uit de door [eiser] overgelegde factuur van garage [bedrijf] van 30 maart 2023. [eiser] heeft dit ter mondelinge behandeling ook erkend. De gebreken onder j, k, l, m, en n zijn vermeld in een e-mailbericht van [eiser] aan mr. Yadegari van 14 januari 2024. Niet gesteld of gebleken is dat deze gebreken eerder dan in de dagvaarding kenbaar zijn gemaakt aan [gedaagde] . Overigens zijn de gebreken j en k eveneens al hersteld door [eiser] . Dat blijkt uit de door [eiser] overgelegde factuur van garage [bedrijf] van 13 december 2022 (gebrek j) en uit voormeld e-mailbericht van 14 januari 2024 (gebrek j en k).
4.15.
Overigens is ten aanzien van al deze gebreken niet, althans onvoldoende toegelicht dat de bestelbus met die gebreken niet normaal te gebruiken was. [eiser] had in dat verband dan tenminste moeten stellen en onderbouwen dat hij met de bestelbus met deze gebreken niet op veilige wijze aan het verkeer kon deelnemen. Dat heeft hij niet gedaan. Ook deze gebreken leiden dus niet tot het oordeel dat de bestelbus ten tijde van de aflevering non-conform was.
Gebreken c en d
4.16.
Ook van deze gebreken is niet gebleken dat deze al bij aankoop van de bestelbus bestonden. [eiser] heeft dat niet onderbouwd. [eiser] heeft een proefrit met de bestelbus gemaakt en kennelijk heeft hij toen deze gebreken niet geconstateerd. In het formulier ‘Wettelijke Garantie Diagnose’ worden deze gebreken ook niet genoemd en in de door [gedaagde] ontvangen ingebrekestelling van 27 juni 2023 (versie 2) evenmin. In het rapport van [bedrijf] van 4 juli 2024, dat eenzijdig in opdracht van [eiser] is opgesteld, is vermeld dat [eiser] de problemen, waaronder de uitval van de motor en het soms niet starten daarvan, ervaart sinds 11 mei 2023. [eiser] heeft dat ter mondelinge behandeling ook erkend. De problemen met de motor hebben zich dus pas circa zes maanden na de aankoop voorgedaan. Zoals blijkt uit de factuur van garage [bedrijf] van 30 maart 2023 was de kilometerstand van de bestelbus op dat moment 73.658 km. [eiser] had toen dus reeds ruim 5.400 km met de bestelbus gereden, kennelijk zonder problemen. Ter mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij in verband met de motorstoring de bestelbus heeft laten onderzoeken door garage [bedrijf] , maar dat die garage niets kon vinden. Ook heeft hij verklaard dat hij de bestelbus nog steeds gebruikt en inmiddels heeft hij daarmee circa 19.000 km gereden. Verder is onvoldoende gesteld of gebleken dat [eiser] de bestelbus met deze gebreken niet op veilige wijze aan het verkeer kan deelnemen, nog daargelaten dat uit het e-mailbericht van 14 januari 2024 van [eiser] aan mr. Yadegari kan worden opgemaakt dat het haperen van de motor na het starten en wegrijden zich niet meer voordoet. Deze gebreken leiden dus evenmin tot het oordeel dat de bestelbus ten tijde van de aflevering non-conform was.
Schadeauto
4.17.
[eiser] stelt dat [gedaagde] een zogenaamde ‘schadeauto’ aan hem heeft verkocht, zonder dat aan hem mee te delen. Indien hij had geweten dat het een schadeauto was, zou hij hem niet hebben gekocht, aldus [eiser] . In zoverre beroept hij zich tevens op dwaling. [gedaagde] betwist dat de bestelbus een schadeauto is.
4.18.
Ter onderbouwing van dit gebrek heeft [eiser] het rapport van [bedrijf] overgelegd en rapporten van [bedrijf] , [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] .
4.19.
Het rapport van [bedrijf] is in opdracht van [eiser] opgesteld. [eiser] stelt dat [bedrijf] [gedaagde] heeft uitgenodigd voor dit onderzoek op 30 juni 2024, maar dat zij niet is verschenen. De advocaat van [gedaagde] heeft ter mondelinge behandeling echter verklaard dat hij bij e-mailbericht van donderdag 27 juni 2024 om 23:01 uur een uitnodiging van [bedrijf] heeft ontvangen voor het onderzoek dat op zondag 30 juni 2024 zou plaatsvinden, dat hij en [gedaagde] op een dergelijke korte termijn niet bij dat onderzoek aanwezig konden zijn en dat hij dat ook direct heeft kenbaar gemaakt aan [bedrijf] . [eiser] heeft deze gang van zaken niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] met deze uitnodiging aan zijn advocaat niet in staat is gesteld om daadwerkelijk aanwezig te zijn bij het onderzoek van [bedrijf] . Het had op de weg van [bedrijf] , althans [eiser] gelegen een nieuwe datum voor het onderzoek te agenderen. Dat betekent dat alleen om die reden al niet zonder meer kan worden uitgegaan van het rapport van [bedrijf] . Bovendien geldt dat uit het rapport van [bedrijf] niet kan worden opgemaakt wat zijn expertise is en waarom hij als deskundige zou kunnen optreden. Ook kan uit dat rapport onvoldoende worden opgemaakt wat de mening van [eiser] is en wat [bedrijf] zelf heeft geconstateerd. Evenmin blijkt uit het rapport op welke wijze [bedrijf] de bestelbus heeft onderzocht en of [bedrijf] zelf met de bestelbus heeft gereden. Uit de foto’s bij het rapport van [bedrijf] blijkt ook niet zonder meer dat sprake is van een schadeauto.
4.20.
[eiser] heeft de rapporten van [bedrijf] , [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] slechts summier toegelicht in zijn akte overlegging producties. Uit de rapporten van [bedrijf] en [bedrijf] volgt volgens [eiser] dat de bestelbus in mei 2021 schade heeft gehad en daarna in Nederland is geïmporteerd. Hij stelt dat uit de rapporten van [bedrijf] en [bedrijf] geen schadeverleden blijkt en dat daaruit volgt dat de schade niet bij een verzekeraar of schade-expert is gemeld en dat dat verklaart waarom de schade slecht en onderhands is hersteld.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat uit deze rapporten blijkt dat de bestelbus een zodanig schadeverleden heeft dat van een ‘schadeauto’ kan worden gesproken.
4.21.
Uit het rapport van [bedrijf] volgt slechts dat de bestelbus op 21 mei 2021 schade heeft gehad, maar daaruit volgt niet welke schade en in welke mate. Op de bijgevoegde foto’s van 22 mei 2021 is slechts wat lakschade zichtbaar. Ook uit het rapport [bedrijf] en de daarbij gevoegde foto’s blijkt geen schade van enige omvang. Uit de omstandigheid dat er geen schadeverleden blijkt uit de rapporten van [bedrijf] en [bedrijf] , kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat er schade is geweest aan de auto die onderhands is hersteld.
4.22.
[eiser] heeft zijn stelling dat de bestelbus een ‘schadeauto’ is, gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde] onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. Voor nadere bewijslevering is dan geen plaats.
Proceskosten
4.23.
[eiser] zal gelet op het voorgaande in het ongelijk gesteld worden en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om [eiser] te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Van misbruik van procesrecht van [eiser] is onvoldoende gebleken. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot conform het liquidatietarief op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.495,00
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na datum van dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang van veertien dagen na datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op
28 augustus 2024.
592