ECLI:NL:RBGEL:2024:5588

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
61671.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met dood

Op 16 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De feiten vonden plaats op 21 februari 2024 in Zutphen, waar de verdachte, na een conflict in een juwelierszaak, de eigenaar en een klant heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de eigenaar meermalen in het gezicht heeft geslagen en dreigende woorden heeft geuit naar zowel de eigenaar als een klant. De officier van justitie heeft gevorderd tot een gevangenisstraf van drie dagen en een voorwaardelijke geldboete, terwijl de verdediging pleitte voor een minder zware straf gezien de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien dagen, waarvan zeven dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, maar heeft wel rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die eerder in aanraking is gekomen met justitie voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een gevangenisstraf passend acht, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.061671.24
Datum uitspraak : 16 augustus 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [plaats] .
Raadsvrouw: mr. N.R. Pronk, advocaat in Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 21 februari 2024 in de gemeente Zutphen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
zij op of omstreeks 21 februari 2024 in de gemeente Zutphen [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af, ik kom terug" en/of "Ik maak je kapot, ik weet je te vinden, ik zoek je op, ik doe je wat aan", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
zij op of omstreeks 21 februari 2024 in de gemeente Zutphen [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af, ik kom terug" en/of "Jij weet niet waar ik vandaan kom, ik zoek je op en ik maak je af" en/of "Ik schiet je dood. Ik steek je dood. Je weet niet wie ik ben. Ik zorg dat ik je opzoek. Je bent een junk en ik zorg dat ik mensen op je af stuur", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de onderlinge samenhang zal de rechtbank de feiten 1 tot en met 3 gezamenlijk bespreken, waarbij elk bewijsmiddel – ook in zijn onderdelen – wordt gebruikt voor het feit waarop het gezien de inhoud kennelijk betrekking heeft.
Aangever [slachtoffer 1] heeft het volgende verklaard. Op 21 februari 2024 hoorde hij in zijn juwelierszaak in Zutphen dat een vrouwelijke klant, verdachte, in discussie ging met medewerkster [getuige] . Even later zag hij dat verdachte achter de toonbank was gestapt en aan de kassalade voelde. Hierop gebood hij verdachte de winkel te verlaten. Eenmaal buiten, begon verdachte hard tegen de deur en ramen van de winkel te bonken. Aangever ging naar buiten en sprak verdachte aan. Hij zag dat zij uithaalde en hem met vlakke hand op de wang sloeg. Hij voelde pijn op zijn wang. Toen hij tegen haar zei dit niet nog eens te doen, sloeg zij hem nogmaals hard op de wang. Zij riep daarbij: “ik maak je af, ik kom terug”. Op dat moment pakte een voor aangever onbekende klant, de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] , verdachte vast. Aangever hoorde dat verdachte tegen deze man eveneens riep: “ik maak je af, ik kom terug”. [2]
Medewerkster [getuige] hoorde dat verdachte bij het verlaten van de winkel tegen [slachtoffer 1] riep: “ik maak je kapot, ik weet je te vinden, ik zoek je op, ik doe je wat aan”. [3] Ook zag [getuige] dat verdachte [slachtoffer 1] twee keer in het gezicht sloeg.
Aangever [slachtoffer 2] hoorde een vrouw, verdachte, personeel van de juwelierszaak uitschelden. Even later zag hij dat verdachte buiten twee maal met de hand uithaalde naar een mannelijke medewerker, de rechtbank begrijpt aangever [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] pakte verdachte hierop vast en zei tegen haar dat zij was aangehouden. Hij zag dat verdachte naar hem wilde uithalen en hoorde dat zij dreigend tegen hem riep: “Ik schiet je dood, ik steek je dood, je weet niet wie ik ben, ik zorg dat ik je opzoek, je bent een junk, ik zorg dat ik mensen op je afstuur”. [4]
Gemeentelijke handhavers [handhaver 1] en [handhaver 2] zagen dat een vrouw, verdachte, ter hoogte van juwelier [slachtoffer 1] in bedwang werd gehouden door een man, de rechtbank begrijpt aangever [slachtoffer 2] . Zij hoorden dat verdachte tegen de man riep: “jij weet niet waar ik vandaan kom, ik zoek je op en ik maak je af”. [5]
Verdachte heeft verklaard dat zij heel boos werd op personeel in de juwelierszaak en overheerst werd door stem Karin in haar hoofd die zei dat zij wat tegen hen moest doen. Zij heeft de juwelier vervolgens in het gezicht geslagen. Toen zij werd vastgepakt door een grote man, werd zij woest. [6]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , ondersteund door [slachtoffer 2] getuige, dat verdachte hem twee maal in het gezicht heeft geslagen en niet eenmaal, zoals verdachte heeft verklaard. Door haar handelswijze heeft verdachte opzettelijk pijn toegebracht aan [slachtoffer 1] . De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling.
Voorts stelt de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte tegen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de dreigende woorden heeft geroepen, zoals opgenomen onder feit 2 respectievelijk feit 3. Verdachte heeft deze uitlatingen gedaan uit boosheid in combinatie met (aanhoudend) agressief gedrag. Gelet hierop is de rechtbank is van oordeel dat deze uitlatingen naar objectieve maatstaven bij aangevers de redelijke vrees konden doen ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden en dat het opzet van verdachte hierop ook was gericht. De rechtbank acht de onder feit 2 en 3 ten laste gelegde bedreigingen dan ook bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
of omstreeks21 februari 2024 in de gemeente Zutphen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] meermalen
, althans eenmaal,in/op/tegen het gezicht
, althans op/tegen het lichaamte slaan
en/of te stompen;
2.
zij op
of omstreeks21 februari 2024 in de gemeente Zutphen [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af, ik kom terug" en
/of"Ik maak je kapot, ik weet je te vinden, ik zoek je op, ik doe je wat aan",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
zij op
of omstreeks21 februari 2024 in de gemeente Zutphen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af, ik kom terug" en
/of"Jij weet niet waar ik vandaan kom, ik zoek je op en ik maak je af" en
/of"Ik schiet je dood. Ik steek je dood. Je weet niet wie ik ben. Ik zorg dat ik je opzoek. Je bent een junk en ik zorg dat ik mensen op je af stuur",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Mishandeling
feit 2 en feit 3 telkens:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 3 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke geldboete van € 750,- met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij heeft de officier van justitie verzocht om reclasseringstoezicht en ambulante behandeling op te leggen en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De klinische opname die aanvankelijk werd geadviseerd, hoeft geen bijzondere voorwaarde te worden, omdat deze volgens de reclasseringsmedewerker toch niet uitvoerbaar is gebleken. In strafmatigende zin heeft de officier van justitie bij zijn eis betrokken dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en een (voorwaardelijke) taakstraf te belastend voor verdachte en moeilijk uitvoerbaar. Zij verzet zich niet tegen een voorwaardelijke geldboete met daaraan gekoppeld een ambulante behandeling en reclasseringstoezicht. Verdachte moet als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt en heeft hulp nodig. De zaak heeft een grote impact gehad op verdachte en de samenwerking met de reclassering verloopt goed.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Toen verdachte na een conflict met personeel in een juwelierszaak door de eigenaar werd gesommeerd de winkel te verlaten, werd zij overspoeld door hevige emoties en woede. Hierop heeft zij de eigenaar van de winkel in het gezicht geslagen en pijn toegebracht. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan mishandeling. Ook heeft zij de eigenaar en een klant die hem te hulp kwam, mondeling bedreigd met de dood. Zij heeft hen hiermee angst aangejaagd. Daarnaast heeft haar gedrag gezorgd voor onrust en gevoelens van onveiligheid bij andere medewerkers van de winkel.
Uit een rapport van de reclassering betreffende verdachte van 18 juli 2024 komt naar voren dat sprake is van een verstandelijke beperking en diverse psychische problematiek waaronder een persoonlijkheidsstoornis en emotieregulatieproblematiek. Beschreven is dat verdachte een lage frustratietolerantie heeft en snel kan doorslaan in (buitenproportionele) agressie. Verdachte is hiervoor in het verleden jarenlang op vrijwillige basis ambulant behandeld. In december 2023 is de woonbegeleiding afgebroken vanwege een agressie-incident met verdachte tegen een medewerker. Verdachte krijgt nu geen begeleiding meer. Tijdens het schorsingstoezicht heeft de reclassering geconstateerd dat verdachte door haar stemmingswisselingen een ambivalente houding heeft ten aanzien van begeleidende instanties. De reclassering schat de recidivekans in als hoog en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden bestaande uit een meldplicht, een klinische behandeling van maximaal een jaar, gevolgd door ambulante behandeling.
Kijkend naar de omstandigheden waaronder verdachte is gekomen tot het plegen van het bewezenverklaarde, zoals beschreven in het dossier, acht de rechtbank het aannemelijk dat de hierboven genoemde psychische problematiek in enige mate heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat van een verminderde toerekeningsvatbaarheid op een driepuntschaal kan worden uitgegaan. De rechtbank zal hiermee in strafverminderde zin rekening houden.
Verdachte is de afgelopen twee jaar vaker in aanraking gekomen met justitie voor soortgelijke feiten. De eerste zaak is voorwaardelijk geseponeerd omdat strafrechtelijk ingrijpen niet passend werd geacht, de tweede zaak is afgedaan zonder straf of maatregel en in de derde zaak is aan verdachte een geldboete opgelegd. Nu verdachte in korte tijd opnieuw in de fout is gegaan en daarbij tevens fysiek geweld heeft gebruikt, acht de rechtbank naast de 3 dagen voorarrest een voorwaardelijke straf op zijn plaats.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke sanctiemodaliteit hiervoor passend is. Nu eerder al een geldboete is opgelegd aan verdachte wegens mishandeling en gelet op haar financiële situatie, acht de rechtbank deze sanctie niet opportuun. Een taakstraf zou in beginsel passend zijn maar deze modaliteit wordt door de reclassering afgeraden wegens een verhoogde kans op conflictsituaties in een werkomgeving, voortkomend uit de problematiek van verdachte. Dit maakt dat de rechtbank ernstige twijfels heeft bij de uitvoerbaarheid van deze sanctie en deze daarom niet als een reële optie ziet. Resteert alleen een gevangenisstraf.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de reclassering dat intensieve behandeling van langere duur aangewezen is om de kans op herhaling terug te dringen. Ter zitting heeft de reclasseringswerker nader toegelicht dat een klinische opname niet te regelen is binnen een forensisch kader en dat een ambulante behandeling zonder klinische opname niet haalbaar wordt geacht. Gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank het geadviseerde behandeltraject waaronder een klinische opname van langere duur niet proportioneel, daargelaten de bereidheid van verdachte hieraan mee te werken. De rechtbank zal dan ook geen behandeling opleggen aan verdachte. In een kaal reclasseringstoezicht ziet de rechtbank bij de gegeven stand van zaken geen meerwaarde.
Alles afwegend, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen met aftrek, waarvan 7 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal geen bijzondere voorwaarden opleggen en volstaan met de algemene voorwaarde geen strafbare feiten te plegen. Tevens zal de rechtbank bepalen dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 7 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke, voorzitter, mr. M.C. van der Mei en
mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 augustus 2024.
Mr. Van den Bosch is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024082611, gesloten op 21 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte p. 5-6.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 13.
4.Proces-verbaal van aangifte p. 22.
5.Proces-verbaal van bevindingen p. 46.
6.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 2 augustus 2024 en proces-verbaal van verhoor verdachte p. 39.