In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen CZ Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde partij met betrekking tot achterstallige premiebetalingen voor een zorgverzekering. De gedaagde had een zorgverzekeringsovereenkomst met CZ, die per 31 december 2022 was beëindigd. De gedaagde was in 2022 maandelijks een premie van € 134,50 verschuldigd, maar heeft een achterstand in de betalingen laten ontstaan. CZ vorderde een totaalbedrag van € 227,73, bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten, en verzocht de gedaagde in de proceskosten te veroordelen.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gedaagde een aanvulling op zijn conclusie van antwoord in het Engels had ingediend, wat in principe niet is toegestaan, maar in dit geval door de kantonrechter was toegestaan. De gedaagde voerde aan dat hij een klacht had ingediend bij CZ over een onterecht in rekening gebracht eigen risico, maar de kantonrechter oordeelde dat deze klacht niet relevant was voor de huidige zaak. De gedaagde had de verschuldigdheid van de premies niet betwist, en de kantonrechter oordeelde dat de gevorderde hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten moesten worden toegewezen. De gedaagde werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten dragen.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van CZ vastgesteld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.