ECLI:NL:RBGEL:2024:5517

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
C/05/436781 / JE RK 24-602
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na perspectiefonderzoek

Op 19 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er bij beide kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de noodzaak tot uithuisplaatsing van de kinderen gerechtvaardigd is. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om de maatregelen te verlengen voor de duur van een jaar toegewezen. De kinderrechter heeft daarbij het perspectief van de kinderen in het pleeggezin als positief beoordeeld, terwijl de risico's van terugplaatsing bij de ouders als te groot zijn ingeschat. De ouders, zowel de moeder als de vader, zijn ontevreden over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uitkomsten van het perspectiefonderzoek. De moeder heeft aangegeven dat zij onvoldoende kans heeft gekregen om haar mogelijkheden te tonen, terwijl de vader zich benadeeld voelt in zijn mogelijkheden om voor de kinderen te zorgen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de kinderen in hun huidige pleeggezin de veiligheid, geborgenheid en stabiliteit krijgen die zij nodig hebben, en dat de pleegouders in staat zijn om de kinderen te ondersteunen in hun ontwikkeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/436781 / JE RK 24-602
Datum uitspraak: 19 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader], hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
Familie [naam familie pleegouders], hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 juni 2024;
  • het adviesverslag perspectief onderzoekende gezinsbegeleiding van Entrea Lindenhout, gericht op vader, ontvangen op 15 juli 2024;
  • rapportage overzicht Youth Turn, ontvangen op 15 juli 2024;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren vond plaats op 15 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de pleegvader.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven in een perspectief biedend pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 juli 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengd tot 29 juli 2024. Bij dezelfde beschikking heeft de kinderrechter van deze rechtbank ook de machtiging verlengd om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 29 juli 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de beide maatregelen te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht om een advies te geven over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, omdat de maatregelen in geval van verlenging langer duren dan twee jaar.
3.3.
De GI heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het gaat goed met de kinderen in het pleeggezin en de GI vindt dat het perspectief van de kinderen in het pleeggezin ligt. Deze kinderen hebben bovengemiddelde opvoedingsvragen. Dit vraagt van de opvoeders het geven van veel nabijheid en duidelijkheid en dat kunnen de ouders niet bieden. Dat blijkt ook uit het adviesverslag POG (Perspectief Onderzoekende Gezinsbegeleiding). De afronding van dit onderzoek heeft helaas heel lang geduurd. Deels omdat twee onderzoekers uitgevallen zijn en het onderzoek stil kwam te staan. Ook was het lastig om tot afspraken te komen met onder meer de nieuwe partner van de moeder. Het onderzoek is wel afgerond en het advies is om de kinderen niet terug te plaatsen.
De moeder maakt niet altijd keuzes in het belang van de kinderen, kan daarop ook niet goed reflecteren, er is de afgelopen jaren te weinig vooruitgang hierin geboekt door de moeder en zij is niet altijd open. Zo is niet duidelijk of zij traumabehandeling/EMDR heeft gehad. Een daadwerkelijk traject om opvoedvaardigheden in beeld te krijgen of te versterken is niet van de grond gekomen, omdat er ambivalent contact is met de hulpverlening. Het lukt de moeder niet om afspraken na te komen of vast te houden.
Dat er op dit moment geen echte zorgen zijn over de opvoedsituatie van de andere dochter van moeder maakt het niet anders. Dit is een ander kind met een andere voorgeschiedenis en (dus) een andere opvoedvraag. Daarnaast gaat het opvoeden van drie kinderen teveel vragen van de moeder. Ook is de partner van de moeder onvoldoende in beeld gekomen, ondanks pogingen van de onderzoekers hiertoe.
Het perspectief van de kinderen ligt ook niet bij de vader. Hij had bereid moeten zijn om gesprekken te voeren met de hulpverlening. Dat gaat lastig. De vader gaat al snel in de weerstand en ziet zijn eigen aandeel niet.
Tot slot is de verhouding tussen ouders ernstig verstoord. Dat is al jaren zo. Dat het de afgelopen weken beter zou gaan, is op zich positief maar dit hoort de GI voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling.
De GI vindt dat het POG goed is uitgevoerd. Er zijn meerdere bezoeken bij de moeder en de vader geweest en ook is in het voorjaar 2024 nog gebeld om te kijken of er nog veranderingen waren opgetreden ten opzichte van het najaar 2023.
Op vragen van de kinderrechter geeft de GI aan niet te weten waarom het POG van vader zich niet bij de stukken bevindt en zegt toe dit dezelfde dag nog toe te sturen. Dat geldt ook voor de omgangsverslagen van Youth Turn. Deze stukken zijn bij de ouders wel bekend.
De GI geeft aan dat het jaartal 2023 in het Plan van aanpak bij de ‘zorgen en krachten’ van vader een typefout is. Dit moet 2024 zijn.
Toetsing door de Raad voor de kinderbescherming
Bij de stukken bevindt zich de ‘Toetsing voorgenomen besluit ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na 2 jaar’ van de Raad, gedateerd 14 juni 2024. De Raad stemt in met verlenging van de beide maatregelen en benoemt in het bijzonder het volgende.
“De GI heeft veel geïnvesteerd in het contact met ouders en het uitleggen van de besluiten en het waarom van de afspraken (zoals t.a.v. het contact tussen de kinderen en ouders). Dit lijkt bij ouders onvoldoende te beklijven. Zo zien de jeugdbeschermers dat het moeder het afgelopen jaar meermaals niet is gelukt de huidige afspraken na te komen en het haar ook niet lukt om de gemaakte afspraken over inzet van eigen hulpverlening na te komen. Binnen de ondertoezichtstelling moeten de jeugdbeschermers duidelijk regie voeren op de afspraken. De eigen problematiek van ouders zorgt ervoor dat zij regelmatig niet goed begrijpen wat er is afgesproken of waarom, wat leidt tot onvrede. Hier is binnen de ondertoezichtstelling op geïnvesteerd. (…) Vader heeft in contact met de GI regelmatig een negatieve en dreigende toon. Hij lijkt snel te ervaren dat er sprake is van een complot en dit bemoeilijkt de samenwerking en zorgt ervoor dat regievoering van de jeugdbeschermers nodig blijft.”

4.De standpunten

Moeder
4.1.
Uit de stukken blijk dat de moeder zeer ontevreden is over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uitkomst van het perspectiefonderzoek. Zij vindt dat het onderzoek gebaseerd is op te weinig informatie en zij geen kans heeft gekregen. Er zijn te weinig gesprekken gevoerd en de bezoeken zijn nog steeds zeer minimaal in tijd, waardoor zij daar ook niet de kans krijgt om te laten zien wat haar mogelijkheden zijn. Volgens moeder blijft er foutieve informatie terugkomen in de rapportages. Moeder stelt een stabiele thuissituatie te hebben en voor de kinderen te kunnen zorgen. Zij vindt dat het perspectief nog niet kan worden vastgesteld. Moeder vindt dat ze te weinig betrokken wordt bij het leven van de kinderen. Zij is dankbaar voor de inzet van pleegouders, maar vindt dat zij als moeder weinig ruimte krijgt om de kinderen te steunen rondom schoolreisjes, vakanties en ontwikkelingen op school, ook doordat zij onvoldoende informatie ontvangt. Daarbij is het voor moeder niet helder waar er naartoe wordt gewerkt wat betreft de bezoeken. De bezoeken zijn al lange tijd kort en begeleid, terwijl moeder graag meer bezoek zou willen hebben. Zij wil de kinderen graag laten zien waar zij woont, dit kan hen ook helpen. Moeder heeft er enorm veel voor over om de kinderen terug te krijgen en wil een kans krijgen om te laten zien dat ze het kan. Zij zal hier niet in opgeven, benadrukt ze.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder bovenstaande benadrukt. Zij is het bovendien niet eens met de stelling van de GI dat de kinderen een bovengemiddelde opvoedvraag hebben. Op school doet [de minderjarige 1] het perfect. School merkt ook niets aan [de minderjarige 1] een dag na het bezoek. Dat de kinderen veel last zouden hebben na de omgang is te verklaren door de vele wisseling van omgangbegeleiders.
De moeder heeft uitgesproken dat zij de zorg voor de kinderen absoluut weer aankan. Zij is de pleegouders dankbaar voor de zorg voor haar kinderen maar voor de moeder voelt het alsof zij al drie jaar gevangenisstraf heeft. Zij heeft niet het gevoel dat er echt interesse in haar is getoond als moeder en bovendien hebben zij te maken met al de 8e gezinsvoogd. Het perspectiefonderzoek is niet volledig geweest. Zo is niet gesproken met het consultatiebureau en de opvangorganisatie voor haar jongste dochter. Er is niet goed gekeken hoe het bij haar thuis gaat, terwijl naast haar eigen dochter ook de 11 jaar oude dochter van haar huidige partner bij hen thuis komt. Haar huidige partner is niet goed betrokken bij het onderzoek.
De moeder vertelt op vragen van de kinderrechter dat zij in behandeling is bij Max Ernst. Daar is uit startersonderzoek gekomen dat zij een vorm van imaginaire therapie nodig heeft. Ook heeft zij 2x per week bezoek van [naam] die komt praten met haar over hoe het gaat.
Vader
4.2.
Uit de stukken blijkt dat ook de vader zeer ontevreden is over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uitkomst van het perspectiefonderzoek. Vader benadrukt dat de kinderen bij pleegouders op een goede plek zitten. Hij is het niet met moeder eens dat het goed zou zijn als de kinderen bij haar zouden gaan wonen. Wel vindt hij dat hij zelf te weinig kans heeft gekregen om te laten zien dat de kinderen bij hem kunnen wonen. Hij stelt een stabiele thuissituatie te hebben, de bezoeken met de kinderen verlopen altijd positief, hij heeft een ondersteunend netwerk en de kinderen geven tegen vader aan graag met hem mee te willen. Het maakt vader wanhopig dat de bezoeken nog steeds begeleid en zo kort zijn en hij ervaart dat er onvoldoende naar zijn mogelijkheden gekeken wordt. Vader weet niet waar er naartoe wordt gewerkt met de bezoeken en waarom de afspraken zijn zoals ze zijn. De kinderen hadden allang bij hem kunnen wonen. Vader heeft stabiel werk wat hij locatieonafhankelijk kan doen, maar hij krijgt geen kans. Vader snapt niet hoe de GI en Entréa Lindenhout uitspraken over het perspectiefonderzoek kunnen doen op de informatie die er ligt. Er had op z’n minst uitgebreid moeten worden in tijd wat betreft de bezoeken.
De vader benoemt tijdens de mondelinge behandeling dat hij de pleegouders enorm waardeert en hij vindt dat zijn kinderen daar goed zitten. Maar hij wil graag zelf voor de kinderen zorgen. Hij heeft nooit wat verkeerds gedaan en de omgangsbezoeken gaan uitstekend. De begeleider laat hem zelf de omgang vormgeven. Dat de kinderen last hebben van de omgang kan hij niet plaatsen en bovendien is er nooit een gedragswetenschapper wezen kijken bij de kinderen na een omgangsmoment.
De vader vindt dat hij onterecht wordt behandeld door de GI en ook dat het perspectiefonderzoek niet goed is gedaan. De onderzoekers hadden geen zin om langs te komen bij hem vanwege de reistijd. Daarnaast komt de GI pas in actie vlak voor de zitting. Hij wilde regelmatig om tafel met de GI, maar dat is nooit gebeurd. Hij heeft de gezinsvoogd afgelopen jaar niet meer dan 5 keer per app gesproken.
De vader heeft de afgelopen weken weer contact met de moeder, omdat de GI op jacht is naar het gezag van de vader. Dat er nog sprake zou zijn bij hem van verslavingsproblematiek is pure waanzin. Dit speelde 13 tot 14 jaar geleden.
Pleegvader
4.3.
De pleegvader benoemt in de eerste plaats dat hij bij moeder en vader de liefde voor de kinderen hoort en ziet. Ook heeft de pleegvader een goede verstandhouding met beide ouders en hij vindt dat belangrijk. Hij vindt het echter ook belangrijk om te delen wat zijn ervaringen zijn.
De pleegvader geeft aan dat zeker in het begin van de plaatsing de reactie van de kinderen heel pittig was. De kinderen sliepen niet of niet goed. Dit alles is na drie jaar minder geworden maar wat pleegouders nog steeds zien is dat de kinderen na ieder bezoek overprikkeld, drukker en recalcitrant zijn en ook slechter slapen. Ze komen er soms ‘s nachts uit om te checken of pleegouders er zijn.
Het is niet de eerste keer dat de kinderen uit huis geplaatst zijn. De problematiek van ouders is nog steeds niet verholpen en twee uurtjes bezoek is echt heel iets anders dan wanneer de kinderen er full time en ook ’s nachts zijn.
Het huidige POG is niet het enige onderzoek. Er is in ieder geval ook door Horizon onderzoek gedaan. Er is in al die tijd niet daadwerkelijk iets veranderd bij de ouders. De pleegvader mist ook informatie van de moeder over wat voor stappen er nu echt worden gezet door moeder. Zijn persoonlijke ervaring in de afgelopen drie jaar is dat de manier hoe de moeder met waarheid omgaat niet altijd de gemeenschappelijke waarheid is. Over de vader kan de pleegvader zich minder goed uitlaten, omdat hij zich dan alleen kan baseren op de stukken. De pleegvader ziet wel de emoties bij de vader. Er is een bezoek geweest waar de vader verbaal agressief is geweest in bijzijn van de kinderen. Het bezoek is daarom eerder gestopt, de kinderen zijn bij de pleegvader ingestapt in de auto. De medewerker van de omgang was dermate emotioneel dat pleegvader haar heeft moeten begeleiden met weggaan. Het temperament van de vader maakt dat de emoties zo hoog oplopen dat pleegvader blij is dat hij niet altijd de omgang hoeft te begeleiden. Zo kan hij neutraal blijven en een goede verstandhouding met de ouders hebben.
De pleegvader benoemt verder dat hij elke zondagavond een uitgebreide update stuurt over de kinderen met foto’s en video’s. Hij herkent zich er dan ook echt niet in dat de moeder nu zegt niet goed op de hoogte te worden gehouden. Alles wordt met ouders gedeeld. Tot slot is de pleegvader verbaast nu te horen dat de vader contact heeft met de moeder, aangezien dat de laatste 3 jaren in geen enkele vorm mogelijk was. Op zich is pleegvader hier blij mee maar het laatste bericht van vader was dat als de kinderen naar de moeder gaan, hij weg is en je hem nooit meer ziet.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat er bij beide kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat er een noodzaak is tot uithuisplaatsing van de kinderen. Daarom wijst de kinderrechter de beide verzoeken toe en verlengt zij de maatregelen met een jaar (artikel 1:255 BW, artikel 1:260, eerste lid BW en artikel 1:265c, tweede lid BW). Daarbij benoemt de kinderrechter ook dat zij het eens is met de GI dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt.
Wat vooraf ging.
5.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben in hun eerste levensjaren veel negatieve ervaringen gehad en moesten leven met veel onvoorspelbaarheid. De relatie tussen de ouders ging aan en uit en kenmerkte zich door geweld. De moeder verbleef daarom met [de minderjarige 1] langere tijd op wisselende (opvang)plekken. Zij raakte zwanger van [de minderjarige 2] en komt opnieuw in een gewelddadige relatie. Moeder verbleef daarom (augustus 2020) bij Cardea met [de minderjarige 1] terwijl zij nog zwanger was. Moeder was wisselend in contact met de hulpverlening en het was niet altijd duidelijk waar zij verbleef. Zij stelde zich onvoldoende begeleidbaar op. Er volgt dan een spoed uithuisplaatsing begin mei 2021. De kinderen worden na enkele dagen weer teruggeplaatst, omdat zij voldoende veilig zijn zolang moeder bij het Jong Ouderschapsproject van Cardea verblijft, moeder zich begeleidbaar opstelt en aan de afspraken houdt. Enkele dagen later vertrekt de moeder met de kinderen en houdt zij zich niet aan de veiligheidsafspraken. Zij komt niet terug bij het project en komt ook niet op de geplande afspraak bij de Raad. Dit leidt tot een nieuw verzoek tot uithuisplaatsing. De kinderen worden 9 juni 2021 opgehaald in het huis van de vader in verwaarloosde omstandigheden en de moeder was onbereikbaar. De kinderen zijn naar een crisispleeggezin gegaan en 13 augustus 2021 overgeplaatst naar het huidige, perspectiefbiedende, pleeggezin waar zij tot op heden verblijven
(bron: Tijdlijn in plan van aanpak).
In het pleeggezin liet [de minderjarige 1] in eerste instantie forse verlatingsangst zien. Bij het slapen gaan was er veel paniek en gillen. Als pleegouders bij hem waren werd hij weer rustig en was het goed. Het gaat nu goed met [de minderjarige 1] maar hij heeft nog steeds veel nabijheid en voorspelbaarheid nodig
(bron: gespreksverslag pleegouders in POG).Op het kinderdagverblijf werd gezien dat [de minderjarige 1] erg onveilig en onzeker was en veel houvast en geborgenheid zocht (
bron: gespreksverslag mw Van [naam 2] , KDV Cheeky’s, in POG).
In het pleeggezin was te zien dat [de minderjarige 2] de eerste maanden gereserveerd was en veel aan het observeren was. Zij liet vaak een hele hoge gil horen. Zij had 7 maanden nodig voordat zij een vrolijk, zelfstandig kindje werd. Zij heeft een opvoeder nodig die duidelijke grenzen stelt en beschikbaar is op alle momenten van de dag en nacht.
(bron: gespreksverslag pleegouders in POG).Op het kinderdagverblijf werd gezien dat [de minderjarige 2] lijfelijk onrustig was en veel aanwezigheid en geborgenheid nodig had. Fysiek contact accepteerde ze echter pas na een aantal maanden (
bron: gespreksverslag mw [naam 2] , KDV Cheeky’s, in POG).
Aanvaardbare termijn
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de kinderen gezien hun nog jonge leeftijd en de al langer durende uithuisplaatsing duidelijkheid nodig hebben over hun perspectief. De aanvaardbare termijn is verstreken. Dat betekent dat er een knoop moet worden doorgehakt over waar de kinderen gaan opgroeien.
Risico’s bij terugplaatsing
5.4.
Terugplaatsing van deze nog jonge kinderen met een belaste voorgeschiedenis is alleen mogelijk als die plaatsing een grote slagingskans heeft. De kinderrechter vindt deze grote slagingskans een harde voorwaarde. De kinderen hebben namelijk al veel verblijfplaatsen gehad, zijn nu goed gehecht aan pleegouders en een terugplaatsing die niet goed gaat, zal grote schade toebrengen aan de ontwikkeling van de kinderen.
Vader
5.5.
De kinderrechter vindt het risico dat terugplaatsing bij de vader niet goed gaat zeer reëel. De kinderrechter ziet meerdere omstandigheden waaruit valt af te leiden dat de vader de kinderen onvoldoende emotionele veiligheid kan bieden en onvoldoende kan begeleiden bij hun ontwikkeling. De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
De vader heeft een sterke overtuiging van wat goed is voor de kinderen. Hij is daarin niet goed te sturen en komt niet goed in gesprek over dat zijn overtuigingen mogelijk niet reëel zijn. Hij snapt niet goed dat kinderen zich niet altijd voegen naar wat ouders van ze verwachten
(bron: resultaten vragenlijsten in POG en gespreksverslag met vader in POG).De vader is zeer wantrouwend naar hulpverlening en gaat er vanuit dat jeugdzorg zich niet richt op terugplaatsing van de kinderen. Ook legt hij sommige informatie van hulpverlening (zoals de toetsing door de Raad) niet goed uit en meent hij dat het gezag hem ontnomen gaat worden.
De stellige houding van de vader maakt de verwachting gerechtvaardigd dat de benodigde hulp voor vader bij de opvoeding van zijn kinderen niet voldoende en niet tijdig van de grond komt.
(bron: onderdeel 4 in POG).
Ook is het voor de kinderrechter duidelijk geworden dat bij de vader in ieder geval in enige mate sprake is van emotie-regulatie problemen. Hiervan wordt melding gemaakt door mw. [naam 3]
.Vader kan zich verbaal agressief opstellen, denigrerend praten tijdens overleggen, moeder werd met de grond gelijk gemaakt. Vader lijkt zich hierin te verliezen.
(bron: gespreksverslag mevrouw [naam 3] in POG).De kinderrechter heeft deze kant van de vader ook tijdens de mondelinge behandeling zelf ervaren. De vader spreekt op dwingende toon en in een aanééngesloten betoog dat in feite een aanklacht is tegen alles waarover hij het niet eens is. Hij laat zich daarbij zeer negatief en op een ongepaste toon uit over met name de jeugdzorg. Hij laat zich niet onderbreken maar onderbreekt wel anderen, waaronder de kinderrechter. De kinderrechter heeft de vader geprobeerd uit te leggen wat het effect is van zijn (verbaal) zeer grensoverschrijdende gedrag op de ander en dat hij zo het tegenovergestelde bereikt van wat hij hoopt. Een constructief gesprek is zo niet mogelijk. Deze reflectie van de kinderrechter leek echter olie op het vuur te zijn en versterkte de vader in zijn verbale agressie.
Deze ingewikkelde dynamiek met de vader maakt dat de kinderrechter geen vertrouwen heeft in constructief contact van de vader met de hulpverlening, met de moeder en ook niet met de kinderen op het moment dat de kinderen niet doen wat de vader voor ogen heeft.
Tot slot is voor het plaatsen van de kinderen bij de vader nodig dat tussen de ouders voldoende constructief overleg mogelijk is. Zonder dit overleg is te voorzien dat het onderhouden van onbelaste omgang met de moeder en het komen tot gezamenlijke ouderschapsafspraken niet gaat lukken. De kinderrechter heeft er echter geen vertrouwen in dat dit constructieve contact tussen de ouders er gaat komen. De kinderrechter baseert zich daarbij op het feit dat er jarenlang tussen de vader en de moeder een problematische relatie was en tussen de ouders geen enkel contact mogelijk was. De vader zag hiertoe ook niet de noodzaak zolang de kinderen nog in een pleeggezin wonen. Het enkele feit dat er sinds kort contact is tussen de ouders dat wat positiever verloopt, is daartoe in ieder geval veel te weinig garantie, zeker in combinatie met het feit dat de vader verbaal dreigend kan zijn (zoals hierboven omschreven) en hij eerst moet leren om hierin te veranderen.
Moeder
5.6.
De kinderrechter vindt het risico dat terugplaatsing bij de moeder niet goed gaat ook zeer reëel. Dat is gelegen in de verwachting dat de moeder de kinderen onvoldoende kan begeleiden in hun bovengemiddelde opvoedvraag en hierin niet voldoende - binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn - leerbaar is. De kinderrechter overweegt het volgende.
De persoonlijkheid van de moeder maakt dat zij niet altijd kan overzien wat zij moet regelen en dat zij moeite heeft met praktische zaken zoals een zorgovereenkomst terugsturen of relevante verslagen die zij zelf belangrijk vindt, aanleveren. Dit past bij de in 2019 gestelde diagnose over de moeder door Rivierduinen GGZ (laagbegaafdheid en ontwijkende persoonlijkheidsproblematiek). De moeder is het niet eens met de uitkomsten van het onderzoek, maar heeft geen ander onderzoek laten afnemen terwijl de voorbeelden in het POG over regelen van praktische zaken en het niet nakomen van afspraken wel passen bij de diagnose. De moeder is zowel in het verleden als recent meerdere afspraken met hulpverleners niet nagekomen. Zij is niet altijd eerlijk over waar zij is en wat zij doet
(bron: onderdeel 1.4 en onderdeel 3 van het POG).De kinderrechter heeft daarom geen redenen te twijfelen aan de diagnose en ook niet aan de in het POG gedane conclusie dat de moeder niet altijd overziet wat nodig is, of dit wel ziet maar niet tot praktisch handelen komt.
De moeder maakt niet altijd de keuzes die in het belang zijn van de kinderen. Zo is zij een aantal omgangsmomenten niet nagekomen. De moeder ziet dan niet in wat de impact hiervan is op de kinderen.
(bron: contactnotities in POG).
Ook is de moeder wisselend over de noodzaak van hulpverlening en de noodzaak om aan zichzelf te werken en is zij niet open in wat zij heeft ondernomen.
(bron: onderdeel 7 van het POG).Ook tijdens de mondelinge behandeling bleek dit, omdat de moeder niet is gestart met de gewenste EMDR. Wel is zij gestart bij Max Ernst maar deze informatie had zij blijkbaar nog niet gedeeld met de GI en ook is niet duidelijk welke behandeling en waarom zij die gaat volgen bij Max Ernst.
Hoewel er op dit moment geen zorgen zijn over de opvoeding van de jongste dochter van de moeder, is het de verwachting dat de moeder overvraagd gaat worden in de zorg voor drie kinderen. Deels omdat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden vragen en deels omdat de moeder onvoldoende in staat is om met de invloed van factoren van buitenaf om te gaan, deze goed in te schatten en hier naar te handelen. Zij legt de schuld dan al snel bij de ander neer
(bron: onderdeel 7 van het POG).
Voor een terugplaatsing bij de moeder is ook nodig dat de ouders onderling enige vorm van constructieve communicatie hebben zodat zij kunnen afstemmen over de kinderen. Deze communicatie is nu (zeker) niet goed genoeg. Dit heeft de kinderrechter al gemotiveerd in de bovenstaande overwegingen over de vader.
Tot slot is er weinig zicht gekregen op de relatie van moeder met haar nieuwe partner. De gesprekken met de partner en de onderzoekers kwamen niet goed van de grond. Voor een goed beeld van de dynamiek tussen de moeder en haar nieuwe partner en ook voor de opvoedvaardigheden van hen beiden en hun mogelijkheden hierin onderling af te stemmen is meer openheid en betrouwbaarheid in afspraken nodig.
De kinderrechter overweegt dat de liefde en de overgave van de moeder voor haar kinderen zichtbaar is en ook dat de moeder goede stappen heeft gezet. Op dit moment zijn die stappen echter onvoldoende om een terugplaatsing van de kinderen tot een succes te maken. Zoals gezegd, vindt de kinderrechter ook dat er voor de kinderen geen tijd meer is om nogmaals te onderzoeken of de moeder de benodigde stappen alsnog kan zetten.
Over het perspectiefonderzoek
5.8.
De kinderrechter ziet ook dat het verloop van het perspectiefonderzoek niet optimaal is geweest. Het heeft te lang geduurd en om verschillende redenen kwamen niet alle benodigde gesprekken niet van de grond. De kinderrechter merkt verder op dat zij het adviesverslag als onoverzichtelijk ervaart. Dit alles maakt echter niet dat het adviesverslag onbruikbaar is en ook niet dat het onderzoek overnieuw moet. Het adviesverslag als geheel, de toelichting van de GI en de lange voorgeschiedenis van de ouders die is weergegeven in de stukken bevat voldoende informatie om te kunnen constateren dat er een reëel risico is dat terugplaatsing van de kinderen bij één van de ouders niet slaagt.
Risico’s bij opgroeien in het pleeggezin?
5.7.
De kinderrechter constateert dat de kinderen zich na de zeer heftige en onveilige start in hun leven goed hebben ontwikkeld. De kinderrechter constateert ook dat kinderen met deze voorgeschiedenis blijvend betrouwbare opvoeders nodig hebben die nabijheid en stabiliteit kunnen bieden.
(bron: POG van Entréa Lindenhout en verzoekschrift GI).De pleegouders kunnen de kinderen dit bieden. De kinderen krijgen in het huidige pleeggezin de veiligheid, geborgenheid en sensitiviteit die zij nodig hebben. Zij laten hechting zien met pleegouders en ze ontwikkelen zich leeftijdsadequaat. Ook zijn de pleegouders in staat de kinderen fijn en regelmatig contact te laten onderhouden met de biologische ouders. Dat betekent dat de kinderen ook de band met hun ouders kunnen houden en deze verder kunnen ontwikkelen in de toekomst. Dat komt hun identiteitsontwikkeling ten goede.
De kinderrechter ziet dan ook geen risico’s voor de kinderen als zij opgroeien in het huidige pleeggezin. Dat betekent niet dat de kinderrechter het verdriet van de ouders niet ziet. Uiteindelijk is een blijvende uithuisplaatsing nooit wat ouders voor ogen hebben als zij kinderen krijgen en is de blijvende uithuisplaatsing het uiterste middel. In dit geval vindt de kinderrechter dat gerechtvaardigd, omdat het risico dat de terugplaatsing mislukt heel reëel is terwijl en het opgroeien in het pleeggezin voor de kinderen de stabiliteit biedt die zijn nodig hebben.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , en
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
tot 29 juli 2025;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 29 juli 2025;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024 door mr. M.G.J. Post, kinderrechter, in aanwezigheid van I. Hodzic als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.