ECLI:NL:RBGEL:2024:5490

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
05.122046.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor diefstal met braak en poging tot zware mishandeling van een politieagent

Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met braak en poging tot zware mishandeling van een politieagent. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest, voor het twee keer plegen van diefstal uit een auto, waarbij navigatiesystemen, een radio en een harde schijf werden gestolen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van poging tot zware mishandeling door met een auto op een politieagent in te rijden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling van een andere politieagent, omdat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door middel van braak, waarbij hij samen met anderen handelde. De feiten vonden plaats op 9 april 2024 in Harderwijk. De verdachte had eerder bekend dat hij betrokken was bij de diefstallen, wat leidde tot een bekennende verdachte. De rechtbank nam ook de verklaringen van getuigen en verbalisanten in overweging, evenals camerabeelden van het incident.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van acht maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €282,84 aan [slachtoffer 2] en €630,- aan [slachtoffer 3]. De vordering van [slachtoffer 4] werd afgewezen, omdat de verdachte vrijgesproken werd van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/122046.24; 15/107093-23 (tul)
Datum uitspraak : 7 augustus 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [plaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. W.E.R. Geurts, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
24 juli 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Harderwijk,
uit een personenauto VW Golf (gekentekend [kenteken 1] ) welke stond geparkeerd
op/aan de [adres 2] aldaar,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een navigatiesysteem en/of radio,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen navigatiesysteem en/of radio onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Harderwijk, uit een personenauto VW E-Golf
(gekentekend [kenteken 2] ) welke stond geparkeerd op/aan de kruising van de
[adres 3] en/of [adres 4] aldaar,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een navigatiesysteem en/of harde schijf,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen navigatiesysteem en/of harde schijf onder zijn/hun bereik heeft/hebben
gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Harderwijk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door met een hard optrekkende personenauto heeft ingereden op die [slachtoffer 3] ,
terwijl die [slachtoffer 3] met een politievoertuig als blokkade voor de in- en uitgang stond
opgesteld
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Harderwijk
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met
enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of
goederen en/of zware mishandeling door met een personenauto
- ( hard) te accelereren en/of op te trekken en/of
- een of meerdere malen te steken en/of
- ( vervolgens) in de richting van die [slachtoffer 3] te rijden;
4.
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Harderwijk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door
- met een hardoptrekkende personenauto een stuurbeweging naar links heeft
gemaakt, terwijl die [slachtoffer 4] de (bestuurders)portier nog vasthield en/of de hand
van die [slachtoffer 4] werd meegetrokken en/of waardoor die [slachtoffer 4] los moest laten om
niet ten val te komen en/of
- met voornoemde auto die [slachtoffer 4] heeft aangereden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Harderwijk
een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] ,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld
door met een personenauto tegen die [slachtoffer 4] aan te rijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het 1 onder tenlastegelegde nu verdachte dit feit heeft bekend en heeft bepleit dat verdachte vrij dient te worden gesproken van het onder 2, 3 primair en subsidiair en onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de auto-inbraak heeft gepleegd of dat hij daaraan enige bijdrage heeft geleverd. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld wanneer de inbraak heeft plaatsgevonden, omdat aangever ‘ [slachtoffer 2] in zijn aangifte niet heeft verklaard wanneer hij voor het laatst bij zijn auto is geweest.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij goed zicht had op de omgeving toen hij wegreed, dat hij niet hard reed, dat hij niemand heeft geraakt, dat er niemand voor de auto stond tijdens het wegrijden en dat hij niet in de richting van de verbalisanten heeft gestuurd. Dit standpunt wordt volgens de raadsvrouw ondersteund door de bodycambeelden van de verbalisanten [slachtoffer 4] en [verbalisant 1] .
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging in het bijzonder opgemerkt dat niet is geverbaliseerd of [slachtoffer 3] aan de kant moest springen en wat de snelheid van verdachte zou zijn geweest. Verder verklaart getuige [getuige 1] dat verdachte niet hard reed. Ook had het voertuig waarin verdachte reed slechts lichte krasschade en blijkt niet uit het dossier dat er schade zou zijn aan het voertuig van verbalisant. Als verdachte met hoge snelheid had gereden en daarbij het voertuig van de verbalisanten had geraakt, was een grotere schade te verwachten. Omdat verdachte niet hard reed, is er geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] , laat staan dat - als deze kans al bestond - verdachte gelet op het korte tijdsbestek de gelegenheid heeft gehad deze kans bewust te aanvaarden. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde bedreiging ontbreekt ook het (voorwaardelijk) opzet.
Verder heeft de verdediging ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde ook aangevoerd dat er voor het primair tenlastegelegde geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 4] bestond en verdachte als deze kans al bestond deze niet bewust heeft aanvaard. Verder
is opgemerkt dat geen bewijsmiddel de verklaring van [slachtoffer 4] ondersteunt dat hij zou zijn geraakt door de auto. Daarom dient ook vrijspraak voor de subsidiair tenlastegelegde mishandeling te volgen.
Ten slotte heeft de verdediging uitvoerig bepleit dat er voorzichtig dient te worden omgegaan met processen-verbaal / verklaringen van verbalisanten die tevens slachtoffer zijn.
Beoordeling door de rechtbank
Het onder 1 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 24-30;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juli 2024.
Het onder 2 tenlastegelegde
[slachtoffer 2] heeft op 9 april 2024 aangifte gedaan van diefstal van een navigatiesysteem en een harde schijf uit zijn auto. Hij werd via de buurtapp gewaarschuwd en kwam erachter dat het achterste raam van het linker achterportier was ingeslagen en dat de goederen weggenomen waren. [2] De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de aangifte niet blijkt wanneer de goederen zijn gestolen, maar uit de aangifte blijkt dat de pleegdatum/tijd tussen maandag 8 april 2024 22:00 uur en dinsdag 9 april 2024 07:00 uur is. Dit verweer van de verdediging wordt verworpen.
De getuige [getuige 2] werd op 9 april 2024 in de nacht wakker van een autoalarm en zag dat een zwarte auto met gedoofde verlichting met kenteken [kenteken 3] parkeerde. Hij zag twee personen uitstappen en zag hen naar de Volkswagen Golf (van feit 1) lopen. De personen stonden korte tijd stil bij de auto. Hij zag dat één van de personen de achterdeur aan de bijrijderszijde opende en later stapte de andere persoon ook in de auto. Daarna stapten zij weer uit de auto en had een van hen een box bij zich. [3] Ze liepen vervolgens weer naar de auto met kenteken [kenteken 3] en stapten in. De getuige heeft om 01:42 uur gebeld naar 112. [4] Naar aanleiding van de 112-melding zijn onder andere verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op zoek gegaan naar de verdachten. Zij zagen de verdachte auto rijden, parkeerden hun dienstauto en stapten uit om de twee personen aan te houden. [5] De medeverdachte werd ter plekke aangehouden, maar verdachte reed weg met de auto toen de verbalisanten hem wilden aanhouden. [6] Verdachte werd korte tijd later op de [adres 5] te Harderwijk aangehouden, namelijk om 02:02 uur. [7]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op camerabeelden van de [adres 5] gezien dat verdachte uit de auto met kenteken [kenteken 3] stapte, dat hij naar een groenstrook liep met iets in zijn handen en dat hij terugkwam zonder (uit de zich bij het dossier bevindende beelden blijkt dat een en ander plaatsvindt omstreeks 01:55:08 en 01:55:48). De verbalisant is naar die locatie gegaan en vond daar twee radio’s, twee navigatiesystemen, een schaar en een schroevendraaier. [8] Bij die goederen bevond zich ook de gestolen navigatiemodule van [slachtoffer 2] . [9] Verdachte heeft bekend dat hij deze goederen daar heeft neergelegd. [10] Verdachte heeft dus (onder meer) de buit van de inbraak in de auto van aangever [slachtoffer 2] bij zich gehad en weggegooid.
Verdachte heeft als alternatief scenario aangevoerd dat hij de goederen niet heeft gestolen en dat een ander de goederen in de auto heeft gelegd. [11] Volgens verdachte heeft hij enkel de spullen in de sloot gegooid. Wil een alternatief scenario kans van slagen hebben, dan moet het concreet, verifieerbaar en niet op het eerste oog ongeloofwaardig zijn. Verdachte heeft niet willen verklaren
wiedie ander is en
wanneerdie persoon het navigatiesysteem en de harde schijf in de auto heeft gelegd. Verder bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt voor het door verdachte geschetste scenario. De rechtbank acht hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd daarom niet concreet en verifieerbaar. Het alternatieve scenario wordt daarom door de rechtbank niet aannemelijk geacht.
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , het aantreffen van het navigatiesysteem en de harde schijf in de groenstrook door de verbalisant [verbalisant 2] en het korte tijdsbestek tussen de melding van getuige [getuige 2] , het incident waarbij verdachte wegreed terwijl de verbalisanten hem wilden aanhouden en de aanhouding van verdachte. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte als medepleger diezelfde nacht betrokken was bij een andere auto-inbraak in de nabijheid (onder feit 1), die op dezelfde wijze heeft plaatsgevonden (ook bij die VW auto is (onder meer) een navigatiesysteem gestolen, waarbij een raam aan de linker achterzijde is ingeslagen) en dat verdachte de huurder en naar eigen zeggen de gehele avond de bestuurder van de auto met kenteken [kenteken 3] was. [12]
Algemene opmerkingen ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde
De rechtbank dient te beoordelen (telkens) met betrekking tot het primair tenlastegelegde of verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en overweegt daartoe het volgende. Vol opzet volgt niet uit het dossier. Volgens vaste jurisprudentie is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg als een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat die aanmerkelijke kans in het leven is geroepen en verdachte die aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank merkt op dat de processen-verbaal van de verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met enige behoedzaamheid dienen te worden gelezen nu zij naast hun rol als verbalisant ook zelf betrokken zijn geweest bij dit incident. Daarnaast merkt de rechtbank op dat zij, met instemming van partijen, de (ook op zitting bekeken) camerabeelden in raadkamer heeft teruggekeken en die waarnemingen bij de beraadslagingen heeft betrokken.
Het onder 3 tenlastegelegde
Op de camerabeelden is het incident met [slachtoffer 3] niet te zien, waardoor de rechtbank oordeelt dat de camerabeelden niet bruikbaar zijn voor de beantwoording van de vraag of verdachte met het voertuig op [slachtoffer 3] is ingereden. [13]
De verbalisanten [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [verbalisant 1] hebben meerdere keren luid geroepen dat verdachte moest uitstappen, maar verdachte luisterde daar niet naar en probeerde weg te rijden. [14] [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij tussen het dienstvoertuig en een geparkeerde auto stond; hij zag dat het voertuig van verdachte in zijn richting kwam, stapte opzij en schoot met zijn vuurwapen twee keer ter waarschuwing in de lucht. Het voertuig versnelde en passeerde de plek waar [slachtoffer 3] kort daarvoor nog had gestaan. Hij beschrijft dat het voertuig hem zou hebben geraakt als hij was blijven staan. [15] Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij zag dat het voertuig accelereerde en op [slachtoffer 3] afreed. Hij hoorde hoe er veel gas werd gegeven, hoorde een hoog toerental en zag hoe het voertuig steeds meer vaart maakte. De snelheid van het voertuig schatte hij 25 tot 30 kilometer per uur toen hij zag dat collega [slachtoffer 3] op het allerlaatste moment ternauwernood aan de kant kon springen. [16] Verbalisant [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij zag dat verbalisant [slachtoffer 3] voor de auto stond in de rijrichting van de auto. Hij zag dat de auto met hoge snelheid in de richting van [slachtoffer 3] afreed en bleef accelereren. [17] De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisanten.
Door het roepen van de verbalisanten te negeren, zijn snelheid te verhogen en niet uit te wijken om een aanrijding met [slachtoffer 3] te voorkomen die in zijn rijrichting stond, is er een aannemelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door deze gedraging. Gelet op de aard van de gedragingen, in het bijzonder het verhogen van de snelheid en het niet uitwijken voor een persoon heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard ook bewust aanvaard. Dat een en ander erg snel zou zijn gegaan zoals de verdediging heeft betoogd doet hier niet aan af. De rechtbank acht het onder 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 4 tenlastegelegde
[slachtoffer 4] heeft in zijn proces-verbaal (onder meer) het volgende beschreven. [slachtoffer 4] had het handvat van het portier van de auto vast toen de auto wegreed. De auto raakte hem aan de binnenkant van zijn linkerbeen, hij werd uit balans werd gebracht en deed een stap naar achteren. [slachtoffer 4] had het gevoel dat het voertuig hem zou aanrijden of overrijden als hij het portier niet los had gelaten.
Het proces-verbaal van [slachtoffer 4] wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op grond van de waarneming van de rechtbank van de camerabeelden kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 4] . Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 4] aan de linkerkant van de auto stond, dat hij naar de auto toe liep, het bestuurdersportier probeerde te openen en een korte afstand meebeweegt met het voertuig en hij kort zijn balans lijkt te verliezen. [slachtoffer 4] is niet ten val gekomen. Daarnaast is op de beelden te zien dat de auto naar achteren reed om te keren en dat de auto daarna weer in voorwaartse richting reed. Het rijden met de auto terwijl [slachtoffer 4] aan de zijkant van de auto stond, is onvoldoende om te kunnen spreken van de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wordt verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Op grond van de waarneming van de rechtbank van de camerabeelden oordeelt de rechtbank dat op de beelden niet ondubbelzinnig vast te stellen is dat verbalisant [slachtoffer 4] wordt geraakt door de auto. Daarnaast is verbalisant [slachtoffer 4] de enige van de aanwezigen die heeft verklaard dat hij wordt geraakt door het voertuig. Dit is naar oordeel van de rechtbank in deze specifieke situatie onvoldoende voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde mishandeling.
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank begrijpt dat de situatie voor [slachtoffer 4] en zijn collega’s buitengewoon beangstigend moet zijn geweest en dat dit veel indruk heeft gemaakt op alle betrokkenen. Dit staat echter los van het juridische oordeel dat de rechtbank moet geven ten aanzien van het tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks9 april 2024 te Harderwijk,
uit een personenauto VW Golf (gekentekend [kenteken 1] ) welke stond geparkeerd
op/aan de [adres 2] aldaar,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
een navigatiesysteem en
/ofradio,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1]
, in elk geval
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te
nemen navigatiesysteem en/of radio onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak
en/of verbreking;
2.
hij op
of omstreeks9 april 2024 te Harderwijk, uit een personenauto VW E-Golf
(gekentekend [kenteken 2] ) welke stond geparkeerd op
/aande kruising van de
[adres 3] en
/of[adres 4] aldaar,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
een navigatiesysteem en
/ofharde schijf,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2]
, in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te
nemen navigatiesysteem en/of harde schijf onder zijn/hun bereik heeft/hebben
gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking;
3.
hij op
of omstreeks9 april 2024 te Harderwijk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] ,
gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door met een
hardoptrekkende personenauto heeft ingereden op die [slachtoffer 3] ,
terwijl die [slachtoffer 3] met een politievoertuig als blokkade voor de in- en uitgang stond
opgesteld
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2, telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
feit 3 primair:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd 2 jaar met aftrek.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank in strafmatigende zin rekening dient te houden met de jonge leeftijd van verdachte, ondanks dat toepassing van het adolescentenstrafrecht niet is geadviseerd door de reclassering. De LOVS-oriëntatiepunten met betrekking tot diefstal uit een auto met recidive schrijven 6 weken gevangenisstraf voor. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Eventueel zou de rechtbank ook een taakstraf kunnen opleggen naast een gevangenisstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De verdachte heeft zich medeschuldig gemaakt aan twee brutale auto-inbraken door midden in de nacht ruiten van de auto’s in te tikken en twee navigatiesystemen, een radio en een harde schijf uit de auto te halen en mee te nemen. Dergelijke misdrijven zijn bijzonder ergerlijk voor de direct betrokkenen en brengen naast hinder ook financiële schade voor de gedupeerden met zich mee.
Verder heeft verdachte geprobeerd een politieagent zwaar te mishandelen door met een personenauto op hem in te rijden. Verdachte verklaart dat hij wist dat de verbalisanten hem wilden aanhouden, maar daar heeft hij op een berekende wijze lak aan gehad. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich op deze manier heeft willen onttrekken aan zijn aanhouding en enkel oog heeft gehad voor zijn eigen welzijn. Door het handelen van verdachte had de verbalisant [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. Dat de politieagent geen letsel heeft opgelopen, is niet aan het handelen van verdachte te danken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij dit feit heeft gepleegd tegen een agent tijdens de uitoefening van zijn dienst, nu het beroep van deze agent er juist op gericht is om de veiligheid in de maatschappij te waarborgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De reclassering heeft een rapport opgesteld d.d. 20 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte zich bij een vorige veroordeling heeft onttrokken aan de opgelegde bijzondere voorwaarden. Daarnaast is volgens de reclassering een toename te zien in het aantal justitiecontacten en heeft verdachte een negatieve houding ten opzichte van de reclassering. De negatieve houding van verdachte ziet de reclassering ook terug in de informatie over zijn functioneren binnen detentie. Er zijn namelijk drie disciplinaire straffen opgelegd. Verdachte weigert mee te werken aan reclasseringstoezicht en daarom adviseert de reclassering geen bijzondere voorwaarden.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf naar oordeel van de rechtbank geen enkel doel dient. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ook acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en wat in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het onder 2 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 282,84 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met het onder 3 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 630,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in verband met het onder 4 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 750,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] voor een bedrag van € 276,96 dient te worden afgewezen, omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] primair niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat ten aanzien van [slachtoffer 3] onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een aantasting in de persoon zoals genoemd in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek en omdat ten aanzien van [slachtoffer 4] onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van letsel.
Overweging van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 9 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank overweegt dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de hiervoor toegewezen schade heeft vergoed. Dit geldt zowel voor het toegewezen bedrag als voor de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 3]
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Van [slachtoffer 3] wordt in de uitoefening van zijn functie verwacht dat hij naar voren stapt als anderen dat niet kunnen. Om dan te worden geconfronteerd met een situatie die dusdanig gevaarzettend en bedreigend is geweest dat meerdere verbalisanten hun dienstwapen hebben getrokken en gebruikt maakt dat er in het geval van [slachtoffer 3] sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 630,- vaststellen.
Verdachte is vanaf 9 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[slachtoffer 4]
Verdachte is vrijgesproken. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 15-107093-23)

De politierechter heeft verdachte op 20 juli 2023 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 34 dagen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen omdat de voorwaardelijke straf al ten uitvoer wordt gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 302, 304, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 282,84 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 282,84 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 630,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van € 630,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 12 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] en verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
 wijst de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 20 juli 2023 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf af (parketnummer 15-107093-23).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Ouweneel (voorzitter), mr. L.F. Bögemann en mr. P.M. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. G.C. van de Fliert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 augustus 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Eenheid Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024160745, gesloten op 27 mei 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 31.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 112.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 113.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 87-88.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 79.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 453.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 81.
9.Aanvullend proces-verbaal, p. 2 (vin-nummer) i.s.m. proces-verbaal van aangifte, p. 32.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 juli 2024.
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 juli 2024.
12.Het schriftelijke bescheiden, namelijk Contract Autoverhuur, p. 184 en verklaring van verdachte ten terechtzitting van 24 juli 2024.
13.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 88.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 89.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 65.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 93.