ECLI:NL:RBGEL:2024:5468

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
ARN 24/4274
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslistermijn verlengd met toepassing van artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe. Eiser stelt dat het college niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaren tegen een besluit van 15 december 2023, waarbij een last onder dwangsom is opgelegd voor de beëindiging van boomteelt op bepaalde percelen. De rechtbank constateert dat het college de beslistermijn heeft verlengd, maar dat deze verlenging niet rechtsgeldig is, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb is voldaan. Eiser heeft geen bezwaar ingediend, maar is de aanvrager van het handhavingsbesluit, en de rechtbank oordeelt dat de verlenging van de beslistermijn leidt tot vertraging in de handhaving. De rechtbank stelt vast dat het college in gebreke is gebleven en dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt het college een nieuwe beslistermijn op van uiterlijk 26 september 2024 en bepaalt dat het college een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Heuker of Hoek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe

(gemachtigde: mr. M.J. Tunnissen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op de bezwaren tegen het besluit van 15 december 2023. Met dit besluit heeft het college na een verzoek daartoe van eiser en van de [stichting] een last onder dwangsom opgelegd tot beëindiging van boomteelt op de percelen kadastraal bekend [plaats] , sectie F, nummers [nummer 1] en [nummer 2] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een (aanvullend) verweerschrift.
1.2.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Het college moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [3] Uit de brief van het college van 17 april 2024 blijkt dat het college de termijn met zes weken heeft verlengd tot 3 juni 2024. Het college heeft vervolgens op 30 mei 2024 deze beslistermijn verder verlengd tot 1 september 2024.
3.1.
Het college noemt noch in de verlengingsbrief van 30 mei 2024 noch in het (aanvullend) verweerschrift de grondslag van die verlenging. Het college lijkt echter gelet op de formulering van de brief van 30 mei 2024 artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb toe te passen. In die bepaling staat dat verder uitstel (van de beslistermijn) mogelijk is voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
3.2.
Uitstel als bedoeld in die bepaling kan dus alleen worden verleend indien de bezwaarmakers daarmee instemmen èn eiser niet in zijn belangen kan worden geschaad. De rechtbank beoordeelt daarom of aan beide voorwaarden is voldaan.
3.2.1.
De rechtbank leest in de uitstelbrief dat omdat de begunstigingstermijn van het handhavingsbesluit is verlengd tot zes weken na de verzenddatum van het besluit op bezwaar er voor eiser geen nadelen verbonden zijn aan deze verlenging op het door eiser ingediende bezwaar. Deze redenering van het college is onnavolgbaar: eiser heeft geen bezwaar ingediend maar is de aanvrager van het handhavingsbesluit. Juist doordat de begunstigingstermijn is verlengd tot zes weken na de verzenddatum van het besluit, leidt dit tot vertraging in de door eiser verzochte handhaving. De enkele niet-onderbouwde stelling dat eiser daardoor niet in zijn belangen kan worden geschaad is daarvoor onvoldoende. Waarom eiser door verdere verlenging dan niet in zijn belangen kan worden geschaad, wordt door het college noch in de verlengingsbrief noch in het (aanvullend) verweerschrift toegelicht. Aan de voorwaarde dat eiser niet in zijn belangen kan worden geschaad is dus niet voldaan.
3.2.2.
Het valt de rechtbank op dat de uitstelbrief die aan bezwaarmakers is verstuurd dezelfde inhoud heeft als de brief aan eiser. Uit de door het college ingediende stukken blijkt niet dat aan bezwaarmakers op enige wijze is gevraagd of zij instemmen met de verlenging van de beslistermijn. Ook aan deze voorwaarde is dus niet voldaan.
3.2.3.
Er is dus geen sprake van een rechtsgeldige verlenging van de beslistermijn tot 1 september 2024. Het college had uiterlijk op 3 juni 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij.
3.3.
Na afloop van de beslistermijn, op 6 juni 2024, is het college in gebreke gesteld. Het beroepschrift is meer dan twee weken daarna door de rechtbank ontvangen. Omdat het college niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op de bezwaren heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit bekendgemaakt is, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [4] Die termijn mag niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort zijn.
4.1.
Het college heeft in het verweerschrift van 24 juli 2024 en de aanvulling daarop van 29 juli 2024 aangegeven dat de hoorzitting door de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Overbetuwe zal plaatsvinden op 15 augustus 2024. Daarna zal de commissie advies uitbrengen aan het college. Met inachtneming van het advies zal het college vervolgens een beslissing op de bezwaren nemen. Het college verwacht dit uiterlijk 1 november 2024 te doen.
4.2.
Aan eiser is het verweerschrift gezonden, maar hij heeft niet gereageerd op de daarin genoemde termijn. De rechtbank gaat echter op basis van de eerder door eiser ingediende stukken er van uit dat eiser dit een te lange termijn vindt. Dat vindt de rechtbank ook. Een termijn van elf weken voor het uitbrengen van advies en het vervolgens nemen en bekendmaken van een besluit is te lang, zeker gelet op de termijn die al verstreken is. Met een termijn van zes weken na de hoorzitting kan het college op zorgvuldige wijze een besluit nemen. Die termijn vindt de rechtbank daarom niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort. Zij bepaalt daarom dat het college uiterlijk op 26 september 2024 een besluit op de bezwaren bekendmaakt.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000. Deze dwangsom is in overeenstemming met het landelijk beleid. [5]
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [6] Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog. [7] De termijn van 42 dagen gaat twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling op 6 juni 2024 lopen. Dat betekent in dit geval dat het college de maximale dwangsom van € 1.442 verschuldigd is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 4.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6 berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op uiterlijk 26 september 2024 alsnog een besluit op de bezwaren bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
5.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-
6.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
7.Dit doet de rechtbank op grond van artikel 8:55c van de Awb.