ECLI:NL:RBGEL:2024:5465

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
178835-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering machtiging gijzeling in verband met ontnemingsmaatregel en kostenverhaal

Op 14 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een vordering tot machtiging gijzeling. De vordering was ingediend door het openbaar ministerie in het kader van een ontnemingsmaatregel en een maatregel kostenverhaal, beide opgelegd aan de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, die inmiddels naar Brazilië was uitgezet en een inreisverbod had gekregen, niet op de hoogte was van de vordering en niet in de gelegenheid was om deel te nemen aan de behandeling. Dit werd door de rechtbank gekwalificeerd als onbehoorlijk overheidshandelen.

De veroordeelde was eerder op 20 april 2023 veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor feiten als bedoeld in de Opiumwet. Bij dat vonnis was hem een ontnemingsmaatregel opgelegd, evenals een maatregel kostenverhaal, met een totale betalingsverplichting van € 13.000,-. De rechtbank constateerde dat de veroordeelde slechts € 40,- had betaald en dat er geen substantiële afbetalingen waren gedaan. De advocaat van de veroordeelde voerde aan dat het niet opportuun was om de vordering te handhaven, gezien de uitzetting van de veroordeelde naar Brazilië.

De rechtbank concludeerde dat het niet aanvaardbaar was om enerzijds de veroordeelde het land uit te zetten en anderzijds een machtiging tot gijzeling te vorderen, terwijl hij niet op de hoogte was van de situatie. De rechtbank wees de vordering tot gijzeling af, waarbij zij opmerkte dat het CJIB en het openbaar ministerie niet op de hoogte waren van de uitzetting, wat de situatie verder compliceerde. De beslissing werd genomen door mr. F.J.H. Hovens, politierechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 05/178835-22
raadkamernummer : 24-016159
datum : 14 augustus 2024
Beslissing op vordering tot machtiging gijzeling ex artikel 6:6:25 lid 1 onder b Wetboek van Strafvordering

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de veroordeelde dan wel betrokkene

Feiten

Bij vonnis van 20 april 2023 heeft de rechtbank Gelderland betrokkene veroordeeld wegens het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor feiten als bedoeld in artikel 10 Opiumwet, medeplegen van handelen in strijd met artikel 2 onder B en 2 onder C Opiumwet.
Bij dat vonnis is veroordeelde de maatregel kostenverhaal als bedoeld in artikel 13d Opiumwet opgelegd en is hij veroordeeld tot betaling aan de Staat van € 10.000,0, met bepaling van de maximale duur van de gijzeling op 200 dagen. Het vonnis is onherroepelijk.
De rechtbank heeft aan de veroordeelde bij uitspraak van 20 april 2023 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van € 3.000,-. Daarbij is bepaald dat de maximale duur van de gijzeling ten hoogste 60 dagen bedraagt. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
De veroordeelde heeft tot 28 juni 2024 een bedrag van € 40,- betaald.

Procedure

De vordering is op 28 juni 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het openbaar ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 31 juli 2024 de vordering ter terechtzitting behandeld, waarbij zijn gehoord de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. T.J.F. Wassenaar en de officier van justitie. Van veroordeelde is hier te lande geen adres bekend, zodat hij ook niet is opgeroepen.

Vordering van het openbaar ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 60 dagen in verband met de ontnemingsmaatregel en 100 dagen in verband met de maatregel kostenverhaal.

Standpunt van de veroordeelde

Namens de veroordeelde is bepleit de vordering af te wijzen. Veroordeelde is uitgezet naar Brazilië en mag niet meer terugkeren naar Nederland. Het CJIB is hiervan kennelijk niet op de hoogte. Het is niet noodzakelijk dan wel opportuun om de vordering te handhaven.

Beoordeling

De rechtbank zal beide vorderingen tezamen bespreken.
Vast staat dat veroordeelde een bedrag van € 13.000,- verschuldigd is. De opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk (met aftrek), is aansluitend aan het vonnis geëxecuteerd. Tijdens de detentie zijn er besprekingen gevoerd over een afbetalingsregeling, die echter niet tot een substantiële betaling hebben geleid omdat veroordeelde steeds aanvoerde niet over geld te beschikken om meer dan € 25,- per maand te kunnen voldoen. Uiteindelijk heeft veroordeelde € 40,- betaald, zodat in totaal € 12.960,- nog openstaat.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de advocaat een brief van DJI van 18 oktober 2023 overgelegd waaruit blijkt dat de IND de verblijfsstatus van veroordeelde heeft ingetrokken en hem een inreisverbod van twee jaar heeft opgelegd. De minister heeft hem op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting een strafonderbreking verleend, ingaande op het moment dat hij daadwerkelijk het land verlaat, onder de voorwaarde dat hij niet terug keert. Het strafrestant van circa vier maanden zal hij alsnog moeten uitzitten als hij terugkeert naar Nederland.
Volgens de advocaat is veroordeelde inderdaad het land uitgezet en verblijft hij weer in Brazilië. De vordering machtiging gijzeling vermeldt dat uit de geraadpleegde bestanden is gebleken dat veroordeelde per 15 november 2023 met bestemming onbekend uit detentie vertrokken is.
Het is opmerkelijk dat het CJIB kennelijk niet de op hoogte is van deze strafonderbreking en uitzetting. Daar gaat de rechtbank in ieder geval van uit, anders zou het zeer kwalijk zijn dat het CJIB hiervan geen melding maakt in de vordering machtiging gijzeling. In de brief van de DJI wordt ook melding gemaakt van onderhavige betalingsverplichtingen en het lopende incassotraject, dus men was hiermee bekend. De ene uitvoerende dienst van het ministerie vindt het kennelijk niet nodig de andere uitvoerende dienst van hetzelfde ministerie te informeren over deze gang van zaken. Ook het openbaar ministerie was niet op de hoogte van de uitzetting.
In deze gang van zaken ziet de rechtbank reden de vorderingen af te wijzen. Het gaat niet aan om enerzijds veroordeelde het land uit te zetten en te dreigen met executie van het strafrestant bij terugkeer, en anderzijds een machtiging tot gijzeling te vorderen ter voortzetting van het incassotraject, terwijl betrokkene waarschijnlijk niet op de hoogte is van een en ander en niet in de gelegenheid is deel te nemen aan de behandeling. Dat is onbehoorlijk overheidshandelen (overigens niet aan het openbaar ministerie te wijten, nu ook de officier van justitie niet op de hoogte was).

Beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. S.F.A. Vrede, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.