ECLI:NL:RBGEL:2024:543

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
421588
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen wegens niet voldoen aan klachtplicht in contractsovereenkomst voor voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] over een geschil dat voortkwam uit een koopovereenkomst voor een Fiat Ducato. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.F.W. Bijloo, vorderde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Vos, het voertuig zou repareren of vervangen, omdat het luchtveersysteem niet goed functioneerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig heeft gereclameerd, zoals vereist door de BOVAG-voorwaarden, en dat de klachtplicht niet is nageleefd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij niet binnen de gestelde termijn van acht dagen na ontdekking van het gebrek had gereclameerd. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eiser integraal moesten worden afgewezen, en dat de eiser in de proceskosten moest worden veroordeeld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gedaagde niet aansprakelijk was voor het gestelde gebrek, omdat dit een producteigenschap betrof en geen defect. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de klachtplicht in contractuele relaties, vooral in het kader van de BOVAG-voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/421588 / HZ ZA 23-207
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. T.F.W. Bijloo te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M. Vos te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2023
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 28 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 oktober 2019 is een koopovereenkomst gesloten tussen [eiser] en [gedaagde] met betrekking tot de verkoop en levering van een Fiat Ducato (hierna: het voertuig) voor een koopprijs van € 28.450,00 exclusief btw. In de koopovereenkomst is voor de optie ‘luchtvering’ een bedrag van € 1.850,00 opgenomen. Verder is in de koopovereenkomst opgenomen dat de BOVAG-voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst (productie 2 bij de dagvaarding). In de BOVAG-voorwaarden is onder meer opgenomen (productie 3 bij de conclusie van antwoord):
“(…)
Artikel 14 – Aansprakelijkheid
(…)
3.
In artikel 15 staan garantievoorwaarden en dat is de basis om verkoper/reparateur aan te kunnen spreken. Na en naast deze garantievoorwaarden heeft de koper/opdrachtgever niet die rechten die de wet geeft aan kopers (en opdrachtgevers) die handelen voor doeleinden die buiten hun bedrijf- of beroepsactiviteit vallen. Een voorbeeld van een dergelijk recht dat de koper/opdrachtgever dus niet heeft, is het recht uit boek 7 BW dat een zaak bij aflevering aan de koopovereenkomst beantwoordt.
(…)
Artikel 15 – Garantie en recall
(…)
4.
Verkoper/reparateur kan -als hij een garantieclaim honoreert- de gekochte zaak vervangen, aanvullen of repareren. De keuze is aan hem en iets anders dan dat hoeft hij niet te doen. (…) In deze gevallen hoeft er geen garantiewerk te worden gedaan:
-bij een te verwachten producteigenschap;
(…)
(…)
Artikel 16 – Reclame
1.
Koper/opdrachtgever moet op tijd reclameren. Dit moet op zijn laatst gebeurt zijn binnen acht dagen nadat de grond voor het uitoefenen van de reclame is ontdekt, of redelijkerwijs ontdekt had kunnen zijn. Deze termijn gaat lopen als de gekochte of gerepareerde zaak is afgeleverd. Is koper/opdrachtgever te laat, dan vervallen alle aanspraken.
(…)
4.
Bij tijdig reclameren zal koper verkoper in de gelegenheid moeten stellen de klacht te controleren. Indien de klacht door verkoper juist wordt bevonden, zal hem de nodige tijd gegeven moeten worden om het verkochte te vervangen c.q. de vereiste maatregelen te treffen. (…)
(…)”.
2.2.
Bij e-mailbericht van 15 juli 2020 (productie 29) heeft [eiser] aan [gedaagde] gevraagd of de factuur en de tenaamstelling van het voertuig op [eiser] gezet kan worden. Hier is op dezelfde dag door [gedaagde] op gereageerd, met de vraag of een uittreksel van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) kan worden overgelegd, alsmede van de voor- en achterzijde van het rijbewijs (productie 29).
2.3.
Op 24 juli 2020 is het voertuig door [gedaagde] aan [eiser] geleverd. [eiser] heeft een afleverdocument getekend, waarin staat dat het voertuig in de juiste staat en volgens de juiste specificaties conform de opdrachtbevestiging is geleverd (productie 3 bij de dagvaarding).
2.4.
Op 7 september 2021 is het voertuig door [eiser] aan [gedaagde] ter reparatie aangeboden, omdat de luchtvering volgens [eiser] niet goed functioneert. [gedaagde] heeft het luchtveersysteem op deze datum gecontroleerd.
2.5.
Op advies van de leverancier van het voertuig heeft [gedaagde] op 22 september 2021 een software-update van het luchtveersysteem uitgevoerd.
2.6.
Op 7 oktober 2021 is de luchtveringsunit met daarin de compressor en de regelunit vervangen door een nieuw exemplaar.
2.7.
Op 5 november 2021 is de werking van het luchtveersysteem inclusief temperatuurbeveiliging van het voertuig vergeleken met dat van een ander voertuig dat over hetzelfde type luchtveersysteem beschikt. Partijen hebben geconstateerd dat de werking van de luchtvering hetzelfde was.
2.8.
Door de leverancier van het voertuig is bij bericht van 10 november 2021 aan [gedaagde] geschreven (productie 9 bij de dagvaarding):
“(…)
Je geeft aan dat het voertuig niet zwaar beladen is. En dat als de klant de luchtvering drie keer achter elkaar beweegt, de pomp dan in oververhitting springt.
Dit is een beveiliging van het systeem. Daar is geen oplossing voor. Dit is een producteigenschap.
Je hebt dit ook aangetoond door met een ander voertuig drie keer de pomp te bedienen.
(…)”.
2.9.
Op 6 januari 2022 (productie 13 bij de dagvaarding) heeft de leverancier onder meer aan [eiser] bericht:
“(…)
(…) Wij willen benadrukken dat dit een producteigenschap betreft welke inherent is aan het product en behoort tot de eigenschappen en het karakter van het voertuig.
Uw voertuig is conform de fabrieksspecificaties en er bestaat geen mogelijkheid om deze binnen de fabrieksnormen aan te passen.
(…)”.
2.10.
Bij bericht van 21 januari 2022 (productie 15 bij de dagvaarding) heeft de leverancier onder meer aan [eiser] geschreven:
“(…)
(…)
Daar er geen tekortkomingen zijn aan het voertuig bestaat er geen mogelijkheid om deze aan te passen binnen de fabrieksnormen.
(…)”.
2.11.
In de zomer van 2022 heeft [eiser] het voertuig opnieuw bij [gedaagde] aangeboden ter reparatie. Bij aankomst bij de werkplaats van [gedaagde] functioneerde het luchtveersysteem. In het foutgeheugen van het voertuig was zichtbaar dat de temperatuurbeveiliging actief was geweest (productie 2 bij de conclusie van antwoord).
2.12.
Bij brief van 25 juli 2022 (productie 5 bij de dagvaarding) heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van een defect aan het voertuig.
2.13.
In de brief van 29 november 2022 (productie 28 bij de dagvaarding) van [gedaagde] aan [eiser] is onder meer opgenomen dat de werking van de temperatuurbeveiliging een producteigenschap is en dat van een defect of onvolkomenheid geen sprake is.
2.14.
Bij brief van 31 december 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] een termijn gesteld om de klacht te verhelpen dan wel haar schadeloos te stellen.
2.15.
Bij brief van 20 januari 2023 (productie 23 bij de dagvaarding) is namens [gedaagde] bericht dat [eiser] niet heeft voldaan aan de klachtplicht, dat een beroep op non-conformiteit in de voorwaarden is uitgesloten, dat uit de onderbouwing van [eiser] geen schade in de zin van de wet blijkt en dat er geen sprake is van een gebrek of defect.
2.16.
In een reactie van 21 januari 2023 (productie 24 bij de dagvaarding) handhaaft [eiser] haar stellingen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na akte eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal veroordelen om het voertuig van [eiser] te repareren of te vervangen zoals omschreven bij ‘C. Specificatie Vordering’;
de wettelijke rente over de hoofdsom tot de dag van algehele voldoening;
de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag aan salaris en noodzakelijke voorschotten zulks met bepaling dat [gedaagde] over het bedrag van deze proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn na betekening van dit vonnis.
3.2.
[eiser] stelt dat het luchtveersysteem niet goed functioneert in die zin dat het meet- en regelsysteem aangeeft dat de compressor oververhit is geraakt terwijl dat niet het geval is. Het luchtveersysteem wordt dan ten onrechte uitgeschakeld waardoor de hoog-laag instelling niet meer goed functioneert, storingen optreden waardoor verder rijden onmogelijk is en scheefstand ontstaat. [eiser] heeft tijdens de zitting gesteld dat de grondslag voor haar vordering artikel 15 van de BOVAG-voorwaarden is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert primair aan dat [eiser] in haar vordering niet-ontvankelijk is omdat zij geen contractspartij bij de koopovereenkomst is en subsidiair voert zij aan dat niet is voldaan aan de klachtplicht ex artikel 16 lid 1 van de BOVAG-voorwaarden dan wel ex artikel 6:89 en 7:23 BW. Ook voert [gedaagde] aan dat geen sprake is van een defect, maar van een producteigenschap, en dat artikel 15 lid 4 van de BOVAG-voorwaarden een garantieclaim uitsluit indien sprake is van een producteigenschap. [gedaagde] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] en subsidiair tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De rechtbank zal allereerst ingaan op het primaire verweer van [gedaagde] inhoudende dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat [eiser] geen contractspartij is bij de overeenkomst waarop de vorderingen worden gebaseerd. De koopovereenkomst is gesloten met [eiser] en niet met [eiser] .
4.2.
[eiser] voert aan – met verwijzing naar productie 29 – dat zij in een aantal e-mailberichten heeft gevraagd of [eiser] de nieuwe partij bij de overeenkomst mag zijn, waarop [gedaagde] heeft gereageerd dat dit akkoord is. Vervolgens heeft [gedaagde] zelf gevraagd om een uittreksel van de KvK en het KvK-nummer, hetgeen is doorgestuurd, en is het voertuig op naam van [eiser] gezet. Ook is de factuur naar haar verzonden en heeft zij deze factuur voldaan.
4.3.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat zij zich beroept op contractsoverneming. Op grond van artikel 6:159 lid 1 BW moet de contractsoverneming zijn vastgelegd in een tussen [eiser] en [eiser] opgemaakte akte en moet [gedaagde] haar medewerking hebben verleend aan de contractsoverneming. [eiser] heeft niet gesteld dat zo’n akte is opgemaakt, maar in de onderhavige zaak kan het
e-mailbericht van [eiser] van 15 juli 2020 (zie r.o. 2.2) gelden als zo’n akte. Nu vaststaat dat [gedaagde] dit e-mailbericht heeft ontvangen en vervolgens heeft gevraagd om een uittreksel van de KvK en de voor- en achterzijde van het rijbewijs om het voertuig op naam te kunnen zetten (productie 29), blijkt dat [gedaagde] haar medewerking, als bedoeld in artikel 6:159 lid 1 BW, heeft verleend. Dat de factuur – die op naam van [eiser] is gezet – ook door [eiser] is voldaan en dat [gedaagde] in een werkopdracht van 18 juli 2022 (productie 2 bij de conclusie van antwoord) [eiser] (en niet [eiser] ) heeft genoteerd als klant, wijst er ook op dat het contract is overgenomen door [eiser] en dat [gedaagde] hieraan haar medewerking heeft verleend. Dit betekent dat het primaire verweer van [gedaagde] strekkende tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] niet slaagt.
Klachtplicht
4.4.
[gedaagde] stelt dat [eiser] ingevolge artikel 16 lid 1 van de BOVAG-voorwaarden binnen acht dagen had moeten reclameren nadat zij bekend was of had kunnen zijn met hetgeen waarop haar klacht ziet. De klacht van [eiser] ziet op de (technische eigenschappen) van de luchtvering en die werking had al vanaf de aflevering op
24 juli 2020 ontdekt kunnen en behoren te worden. Bovendien is door [eiser] een afleverdocument getekend waarmee zij het voertuig volledig akkoord heeft bevonden. De klachttermijn is op 24 juli 2020 aangevangen, terwijl [eiser] haar klacht pas op
7 september 2021 bij [gedaagde] heeft gemeld. Alle aanspraken van [eiser] vervallen reeds daarom, aldus [gedaagde] .
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de BOVAG-voorwaarden van toepassing zijn en dat de koper ingevolge artikel 16 lid 1 van de BOVAG-voorwaarden binnen acht dagen nadat het gebrek is ontdekt of ontdekt had kunnen zijn, moet reclameren. De vraag die dus als eerste beantwoord moet worden, is wanneer het gestelde gebrek ontdekt is, of had kunnen zijn. In dat kader heeft [eiser] het volgende aangevoerd. In haar brief van 25 juli 2022 (r.o. 2.12) heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat circa één jaar na aflevering, dus circa 24 juli 2021, het luchtveringssysteem technische problemen begon te vertonen. In het chronologische overzicht dat door [eiser] is opgesteld (productie 1 van de dagvaarding) staat achter “eerste constatering problemen” de datum 1 juni 2021 vermeld. Ter zitting heeft [eiser] aangevoerd dat het voertuig is geleverd in de coronatijd in juli 2020, waardoor in het begin niet veel werd gereden met het voertuig. Pas gaandeweg werd duidelijk dat er een probleem was met het luchtveringssysteem. Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting nader toegelicht dat zij na een half jaar doorhad dat de luchtvering niet naar behoren functioneerde.
4.6.
Met inachtneming van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [eiser] drie verschillende momenten benoemt waarop zij met het gestelde gebrek bekend was geraakt. Gesteld al dat de rechtbank [eiser] volgt in haar stelling dat eerst rond
24 juli 2021 het systeem de gestelde problemen vertoonde, dan nóg geldt dat zij niet binnen acht dagen bij [gedaagde] heeft geklaagd. Zij heeft immers op 7 september 2021 het voertuig bij [gedaagde] aangeboden. Voor zover [eiser] ter zitting heeft gesteld dat zij al vóór september heeft gebeld, te weten ergens in augustus, geldt dat zij deze – door [gedaagde] betwiste – stelling niet nader heeft onderbouwd. Gelet op de stelling van [gedaagde] dat [eiser] haar klacht over de werking van het luchtveersysteem pas in september 2021 aan haar heeft medegedeeld, alsmede de eigen stelling van [eiser] in de dagvaarding dat zij het voertuig op 7 september aan [gedaagde] heeft aangeboden, had dit wel op haar weg gelegen. Het had in ieder geval op haar weg gelegen om te specificeren op welke dag in augustus zij met [gedaagde] zou hebben gebeld. Immers, uitsluitend indien zij op
1 augustus 2021 met [gedaagde] zou hebben gebeld, is dit binnen de termijn van acht dagen van artikel 16 lid 1 van de BOVAG-voorwaarden. De rechtbank gaat er in deze procedure dan ook van uit dat [eiser] op 7 september 2021 voor het eerst bij [gedaagde] heeft geklaagd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan haar klachtplicht ex artikel 16 lid 1 van de BOVAG-voorwaarden. Voor zover [eiser] nog heeft aangevoerd dat [gedaagde] ingevolge artikel 16 lid 4 van de BOVAG-voorwaarden in de gelegenheid is gesteld de klacht te onderzoeken en dat de klacht dus is geaccepteerd door [gedaagde] , volgt de rechtbank deze stelling niet. Dat [gedaagde] eerst onderzoek pleegt als een klacht binnenkomt, maakt niet dat daarmee vaststaat dat aan de klachtplicht is voldaan dan wel dat een juridische aanspraak vaststaat. Immers eerst na onderzoek kan blijken of er sprake is van een gebrek waar al dan niet eerder over geklaagd had moeten worden. Het feit dat [gedaagde] samen met [eiser] naar oplossingen voor het gestelde probleem heeft gekeken, maakt evenmin dat [gedaagde] zich niet meer in rechte op de klachtplicht mag beroepen.
4.7.
Nu [eiser] niet aan haar klachtplicht heeft voldaan, vervallen ingevolge artikel 16 lid 1 van de BOVAG-voorwaarden al haar aanspraken. Dat betekent dat haar vorderingen zullen worden afgewezen.
Ten overvloede
4.8.
De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende. [eiser] stelt dat sprake is van een defect en doet een beroep op de garantievoorwaarden uit artikel 15 van de BOVAG-voorwaarden. In artikel 14 lid 4 van de BOVAG-voorwaarden staat dat deze garantievoorwaarden de basis zijn om de verkoper aan te kunnen spreken. [gedaagde] voert aan dat sprake is van een producteigenschap en verwijst naar artikel 15 lid 4 van de BOVAG-voorwaarden waarin staat dat geen garantiewerk hoeft te worden gedaan bij een te verwachten producteigenschap.
4.9.
Voor zover [eiser] stelt dat uit productie 27 van de dagvaarding blijkt dat sprake is van een defect, geldt dat deze productie alleen een schematische weergave bevat van hoe het systeem zou moeten werken. Ter zitting stelt [eiser] dat uit (het rapport van) de eigen meting die zij heeft uitgevoerd (productie 26 bij de dagvaarding), volgt dat bijna onmogelijk sprake kan zijn van een producteigenschap. Zij heeft ter zitting verklaard dat uit een vergelijking van de gegevens van de tabel op pagina 2 van het rapport met de gegevens die uit de computer komen, blijkt dat hier een groot verschil in zit (85 °C tegenover 170 °C). De rechtbank heeft echter geconstateerd dat geen rapport of gegevens beschikbaar zijn waarin staat dat een temperatuur van 170 °C wordt bereikt, terwijl het wel op de weg van [eiser] ligt – op haar rust de bewijslast dat sprake is van een gebrek – om met een deugdelijk rapport te komen. [gedaagde] heeft er bovendien op gewezen dat [eiser] de buitenzijde van de compressor heeft gemeten, terwijl de sensor in de compressor meet. [eiser] stelt dat de compressor is gemaakt van aluminium waardoor warmte aan de binnenkant heel snel wordt afgevoerd naar de buitenkant, zodat het bijna geen verschil maakt of je aan de binnen- of buitenkant van de compressor meet, zodat zij “denkt” dat het ook iets zegt over de sensor die meet. [gedaagde] heeft de juistheid van het rapport gemotiveerd betwist (onder meer met een verwijzing naar productie 5 bij de conclusie van antwoord). In deze procedure kan niet worden vastgesteld dat de door het systeem gemeten gegevens niet overeenkomen met de werkelijkheid.
4.10.
Bovendien heeft [gedaagde] aangevoerd dat uit twee feiten blijkt dat het geen defect, maar een producteigenschap betreft. Ten eerste is de luchtveringsunit met daarin de compressor en de regelunit vervangen, waarna het gestelde defect niet is veranderd (r.o. 2.6). Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat een ander voertuig met hetzelfde type luchtveersysteem precies dezelfde werking heeft (r.o. 2.7). Verder heeft [gedaagde] nog gewezen op het bericht van 10 november 2021 (r.o. 2.8) van de leverancier van het voertuig, waarin is aangegeven dat het een producteigenschap betreft.
4.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een defect, en moet er op basis van het voorgaande van worden uitgegaan dat sprake is van een producteigenschap. In artikel 15 lid 4 van de BOVAG-voorwaarden staat dat geen garantiewerk hoeft te worden gedaan als het gaat om een te verwachten producteigenschap. Ook indien de vorderingen van [eiser] inhoudelijk worden beoordeeld, liggen deze voor afwijzing gereed.
Vorderingen integraal afgewezen
4.12.
Aangezien de vorderingen van [eiser] integraal zullen worden afgewezen, blijft hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
4.13.
Nouwad is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Nu door [gedaagde] geen proceshandelingen voorafgaand aan de verwijzing zijn verricht, zal het liquidatietarief van de handelskamer worden gebruikt voor alle proceshandelingen. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.872,00
4.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op
10 januari 2024.
fp/aw