ECLI:NL:RBGEL:2024:5427

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
05.025162.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen en bezit van cocaïne met bijzondere voorwaarden

Op 12 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen en in bezit hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, met bijzondere voorwaarden vanwege zijn zwaarwegende persoonlijke omstandigheden. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 2.480,00, zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat.

Tijdens de openbare terechtzitting op 29 juli 2024 heeft de officier van justitie zijn vordering toegelicht, terwijl de verdediging betoogde dat de vordering afgewezen moest worden of op een lager bedrag vastgesteld moest worden. De verdediging voerde aan dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende onderbouwd was, enkel gebaseerd op getuigenverklaringen van afnemers van cocaïne. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen als voldoende betrouwbaar beoordeeld en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.960,00, waarbij rekening is gehouden met een winstmarge van 50% voor de inkoop van de cocaïne.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 2.480,00 en heeft hem veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld die door de officier van justitie kan worden gevorderd op 34 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer: 05.025162.24
Datum uitspraak : 12 augustus 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats], wonende aan de [adres] in ([postcode]) in [woonplaats].
Raadsman: mr. K. Karakaya, advocaat in Apeldoorn, ter zitting waargenomen door mr. M. van den Hoonaard, advocaat in Apeldoorn.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 2.480,00.

2.De procedure

De zaak is op de openbare terechtzitting van 29 juli 2024 onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel op een lager bedrag moet worden vastgesteld.
Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts is gebaseerd op de verklaringen van vier getuigen, allen afnemers van cocaïne bij veroordeelde. Deze verklaringen zijn onvoldoende aannemelijk om als grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen dienen.
Daarnaast heeft veroordeelde meer kosten gemaakt dan waarmee nu rekening gehouden wordt in de berekening. Zo heeft hij ook nog telefoonkosten, brandstofkosten en verpakkingskosten gemaakt. De verdediging verzoekt de rechtbank van deze kosten een schatting te maken en deze af te trekken van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 12 augustus 2024 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbodis veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
De verklaring van [getuige 1] dat hij in een periode van 14 maanden wekelijks een grote wikkel cocaïne ad € 50,- kocht. [2]
De verklaring van [getuige 2] dat hij sinds de zomer van 2022 tot begin september 2023 gemiddeld een keer per maand een gram cocaïne ad € 50,- kocht. [3]
De verklaring van [getuige 3] dat hij in de periode juni 2022 tot augustus 2023 gemiddeld 1 tot 3 keer per week een halve ponypack cocaïne kocht voor in totaal ongeveer € 1.000,00. [4]
De verklaring van [getuige 4] dat hij cocaïne van verdachte heeft afgenomen en de chatgesprekken tussen verdachte en [getuige 4], waaruit volgt dat hij in totaal acht keer cocaïne afnam. [5]
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen over hoeveel cocaïne zij hebben afgenomen van veroordeelde en de prijzen die zij hiervoor hebben betaald. Dit geldt te meer nu hier door veroordeelde geen verklaring over is afgelegd die hierover meer duidelijkheid zou kunnen geven. Ten aanzien van getuige [getuige 4] gaat de rechtbank uit van de door veroordeelde gehanteerde tarieven van € 50,00 voor 1 gram en € 30,00 voor 0,5 gram cocaïne, zoals volgt uit de overige getuigenverklaringen
Dit leidt tot de volgende berekening:
Afnemer [getuige 1] : (60 x 1 gram) á € 50,00 = € 3.000,00
Afnemer [getuige 2] : (14 x 1 gram) á € 50,00 = € 700,00
Afnemer [getuige 3] : wisselende afnames totaal = € 1.000,00
Afnemer [getuige 4] : (7 x 2 x 0,5) á € 30,00 en (1 x 3 x 0,5) á € 50,00 = € 260,00
Totaal genoten wederrechtelijk verkregen voordeel : € 4.960,00.
Kosten
Door veroordeelde is niet inzichtelijk gemaakt welke kosten zijn gemaakt. De rechtbank maakt daarom een schatting. De rechtbank acht het aannemelijk dat voor de inkoop van de cocaïne per gram een winstmarge van 50% van de opbrengst geldt. De rechtbank zal de helft van het totaal genoten wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook in mindering brengen
De verdediging stelt dat er – naast de inkoopprijs van de cocaïne – nog een aantal kostenposten moeten worden meegewogen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals telefoonkosten en brandstofkosten. Deze kostenposten worden niet nader gespecificeerd maar enkel genoemd. Het ligt echter op de weg van veroordeelde om verder inzichtelijk te maken welke kosten hij exact heeft gemaakt. Nu hij dit niet heeft gedaan, zal de rechtbank in haar berekening geen rekening houden met de kostenposten zoals door de verdediging aangevoerd.
Conclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 2.480,00 en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 2.480,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 34 dagen.
Aldus gegeven door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe en M. van Beneden griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2024.
De voorzitter en de griffiers zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023425461, gesloten op 15 november 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van getuige [getuige 1], p. 135.
3.De verklaring van getuige [getuige 2], p. 158.
4.De verklaring van getuige [getuige 3], p. 152.
5.De verklaring van getuige [getuige 4], p. 143 en de chatgesprekken, p. 114 – p. 118.