Op 12 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen en in bezit hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, met bijzondere voorwaarden vanwege zijn zwaarwegende persoonlijke omstandigheden. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 2.480,00, zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat.
Tijdens de openbare terechtzitting op 29 juli 2024 heeft de officier van justitie zijn vordering toegelicht, terwijl de verdediging betoogde dat de vordering afgewezen moest worden of op een lager bedrag vastgesteld moest worden. De verdediging voerde aan dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende onderbouwd was, enkel gebaseerd op getuigenverklaringen van afnemers van cocaïne. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen als voldoende betrouwbaar beoordeeld en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.960,00, waarbij rekening is gehouden met een winstmarge van 50% voor de inkoop van de cocaïne.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 2.480,00 en heeft hem veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld die door de officier van justitie kan worden gevorderd op 34 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.