ECLI:NL:RBGEL:2024:5401

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
10914823
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon door bewindvoerder van werknemer tegen werkgever

In deze zaak vordert de bewindvoerder van een werknemer betaling van achterstallig loon van de werkgever. De werkgever stelt dat hij het loon contant aan de werknemer heeft betaald, maar de kantonrechter oordeelt dat de werknemer, vanwege het onder bewind stellen van zijn vermogen, niet bevoegd was om deze betalingen te ontvangen. De kantonrechter verwijst naar artikel 1:438 BW, dat bepaalt dat betalingen aan een onder bewind gestelde persoon niet bevrijdend zijn voor de schuldenaar. De werkgever had kunnen weten van het bewind, aangezien dit in het openbare register is opgenomen, en kan zich dus niet beroepen op onwetendheid. De kantonrechter wijst de vorderingen van de bewindvoerder toe, inclusief een bedrag aan achterstallig loon en vakantietoeslag, maar beperkt de wettelijke verhoging tot nihil, omdat de werkgever heeft aangevoerd dat hij contante betalingen heeft gedaan. De werkgever wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 21 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 10914823 \ CV EXPL 24-375
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres] , H.O.D.N. [bedrijf 1] ,
in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van
[belanghebbende],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J. Zeegers,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf 2] ,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 mei 2024
- de akte vermindering van eis van de kant van [eiseres]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de kantonrechter van 25 juli 2014 zijn de (toekomstige) goederen van [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ) onder bewind gesteld met benoeming van [eiseres] tot bewindvoerder. De kantonrechter heeft bepaald dat het bewind moet worden ingeschreven in het daartoe bestemde register.
2.2.
Met ingang van 1 april 2023 is [belanghebbende] bij [gedaagde] voor 15 uur per week in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden. Het uurloon van [belanghebbende] bedroeg € 11,75 bruto. De arbeidsovereenkomst is daarna voortgezet, voor de duur van een jaar, tot en met 30 september 2024. Het bruto uurloon is verhoogd naar
€ 13,19. De vakantietoeslag bedraagt 8%.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na akte vermindering van eis, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 1.904,30 netto aan achterstallig loon over de periode april 2023 tot en met mei 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% over dit bedrag;
b. [gedaagde] zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 210,09 bruto, althans het netto-equivalent van dat bedrag, aan vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% over dit bedrag;
c. [gedaagde] zal veroordelen om het loon van [belanghebbende] maandelijks op het bij [gedaagde] bekende rekeningnummer van [belanghebbende] bij [bedrijf 1] over te maken totdat het tussen partijen bestaande dienstverband rechtsgeldig is geëindigd,
d. [gedaagde] zal veroordelen tot het uiterlijk binnen een week na datum betekening van het vonnis aan [bedrijf 1] verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties betreffende het loon en de vakantietoeslag van [belanghebbende] over de periode april 2023 tot en met mei 2024 totdat het tussen partijen bestaande dienstverband rechtsgeldig is geëindigd waarbij [gedaagde] een dwangsom ad € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00 verbeurt voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft.
e. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
Op basis van de arbeidsovereenkomst moet [gedaagde] het loon aan [belanghebbende] betalen. Omdat het vermogen van [belanghebbende] onder bewind staat moest [gedaagde] het loon op de beheerrekening betalen. [gedaagde] heeft in juni 2023 € 134,49 netto, in maart 2024 € 172,26 netto en in april 2024 een bedrag van € 200,00 netto overgemaakt op de beheerrekening. Voor het overige heeft [gedaagde] het loon van [eiseres] niet betaald. [gedaagde] heeft ook de vakantietoeslag niet betaald. Omdat [gedaagde] te laat is met betalen is hij op grond van artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde loon en de vakantietoeslag verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. [gedaagde] voert aan dat hij het loon maandelijks contant aan [belanghebbende] heeft betaald, zodat de vorderingen van [eiseres] moet worden afgewezen.
Op de inhoud van het verweer wordt indien nodig hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert ten eerste aan dat hij maandelijks contant een bedrag van € 250,00 aan loon aan [belanghebbende] heeft betaald. Dat het vermogen van [belanghebbende] onder bewind is gesteld wist hij niet.
4.2.
Door het bewind was [belanghebbende] niet bevoegd de betaling van het loon in ontvangst te nemen. Dat volgt uit artikel 1:438 lid 1 BW. [gedaagde] heeft dus contant betaald aan iemand die niet bevoegd was de betalingen te ontvangen. Dat [gedaagde] - zoals hij heeft aangevoerd - niet wist dat de goederen van [belanghebbende] onder bewind stonden, kan hij niet met succes tegenover [eiseres] aanvoeren. In artikel 6:34 BW is bepaald dat [gedaagde] dat alleen kan doen als hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat hij aan [belanghebbende] mocht betalen. Omdat het bewind van [belanghebbende] in het openbare bewindsregister is opgenomen, had [gedaagde] , door het register te raadplegen, kunnen weten van het bewind. Daarom had hij geen redelijke grond om aan te nemen dat hij aan [belanghebbende] kon betalen. [gedaagde] heeft dus niet bevrijdend aan [belanghebbende] betaald. Op [gedaagde] rust daarom nog steeds de verbintenis om het loon en de vakantietoeslag aan [eiseres] te betalen.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat [gedaagde] de loonstroken over de periode april 2023 tot en met mei 2024 aan [eiseres] zal sturen, waarna [eiseres] de loonvordering kon berekenen. Nadat [gedaagde] de loonstroken heeft gestuurd, heeft [eiseres] berekend dat [belanghebbende] nog recht heeft op een bedrag aan loon van € 1.904,30 netto en op en bedrag van € 210,09 bruto aan vakantietoeslag. Ondanks dat [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om op deze berekening te reageren, heeft hij dat niet gedaan.
De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] op dit onderdeel dan ook toewijzen.
4.4.
[eiseres] heeft de wettelijke verhoging van 50% gevorderd. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor een werkgever om het loon op tijd te betalen. Omdat [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij maandelijks een bedrag van € 250,00 contant aan [belanghebbende] heeft betaald en [belanghebbende] dat ook heeft verklaard, zal de kantonrechter de wettelijke verhoging in dit geval beperken tot nihil. Dat betekent dat [gedaagde] naast het loon en de vakantietoeslag geen extra bedrag aan [eiseres] hoeft te betalen.
4.5.
De vordering dat [gedaagde] het loon maandelijks aan [belanghebbende] moet betalen door overmaking op de beheerrekening van [belanghebbende] , zal worden afgewezen. Dat [gedaagde] dit moet doen volgt uit de arbeidsovereenkomst. Er zijn geen aanwijzingen dat [gedaagde] zijn verbintenis uit de arbeidsovereenkomst niet zal nakomen, zodat [eiseres] op dit moment geen belang heeft bij deze vordering.
4.6.
[eiseres] heeft ten slotte overlegging van bruto-netto specificaties gevorderd. Voor zover die vordering gaat over de periode april 2023 tot en met mei 2024, zijn deze al door [gedaagde] overgelegd en zal de vordering van [eiseres] worden afgewezen. Voor de periode na mei 2024 volgt uit de wet dat [gedaagde] deze specificaties moet overleggen. Er zijn geen aanwijzingen dat [gedaagde] deze wettelijke plicht niet zal nakomen, zodat [eiseres] op dit moment geen belang heeft bij deze vordering. Dat betekent dat de vordering op dit onderdeel zal worden afgewezen.
4.7.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
510,00
(2,50 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
Totaal
699,00

5.De beslissing

5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.904,30 netto aan loon over de periode april 2023 tot en met mei 2024 en een bedrag van € 210,09 bruto aan vakantietoeslag;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 699,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
mt