In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, hebben eisers, buren van gedaagden, een vordering ingesteld met betrekking tot een geschil over de erfgrens en de plaatsing van een schutting. De eisers stellen dat de schutting van gedaagden gedeeltelijk op hun perceel staat, wat een inbreuk op hun eigendomsrecht zou vormen. De procedure begon met een tussenvonnis op 3 april 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 27 juni 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen al geruime tijd buren zijn, waarbij eisers sinds oktober 2020 en gedaagden sinds mei 2004 op hun respectieve percelen wonen.
De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eisers hebben aangevoerd dat de schutting, die oorspronkelijk recht op de erfgrens stond, in de loop der jaren is verschoven en nu deels op hun perceel staat. Gedaagden hebben echter betwist dat er sprake is van onrechtmatig handelen en beroepen zich op verkrijgende verjaring, aangezien de schutting al meer dan 40 jaar als erfafscheiding wordt beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden te goeder trouw zijn geweest en dat de verjaringstermijn is verstreken, waardoor de vorderingen van eisers zijn afgewezen.
De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat eisers onvoldoende belang hebben bij hun vorderingen en dat de schutting door gedaagden rechtmatig is geplaatst. De eisers zijn in het ongelijk gesteld en zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagden, die in totaal € 2.731,00 bedragen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. W.E. van Spanje op 24 juli 2024.