ECLI:NL:RBGEL:2024:5391

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
05-034481-24, 15-136111-19 (ttz gev), 15-042494-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met levensgevaar en bezit van harddrugs en munitie

Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie strafbare feiten: brandstichting, het aanwezig hebben van harddrugs en het voorhanden hebben van munitie. De verdachte heeft bij vergissing brand gesticht in een woning in een woonwijk, waarbij hij levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden heeft veroorzaakt. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. De verdachte wordt vrijgesproken van een tweede brandstichting wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelt dat de verdachte impulsief heeft gehandeld, maar ook berekenend te werk is gegaan door benzine aan te schaffen voor de brandstichting. De impact van de brand op de slachtoffers is groot, wat de rechtbank zwaar weegt in de strafmaat. Daarnaast is de verdachte in het bezit van GHB en munitie, wat ook strafbaar is. De rechtbank houdt rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. De vorderingen van benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor de brandstichting is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05.034481.24, 15.136111.19 (ttz gev) en 15.042494.23 (tul)
Datum uitspraak : 7 augustus 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 3] 1990 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [verblijfplaats] .
raadsman: mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05.034481.24
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te [plaats 1] , opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/op een
woning en/of perceel en/of schuur aan de [adres 1] te [plaats 1] , althans in Nederland,
door open vuur (aansteker) in aanraking te brengen met (een) vluchtige stof(fen) en/of
(vloei)stof(fen), althans met één of meerdere brandbare stof(fen) ten gevolge waarvan de pui en/of container(s) en/of (een) (schuur)deur en/of kozijn(en) en/of tuinmeubel(s) en/of
fietsophangsysteem en/of (achter)poort en/of een hekwerk en/of overkapping en/of schuur en/of
bestrating en/of beplanting en/of overige op het perceel aanwezige goed(eren) en/of het perceel
zelf geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daardoor
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoner(s) en/of omwonenden
en/of aanwezige(n) in/nabij de aangrenzende/omliggende panden/percelen, in elk geval
levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was en/of
- gemeen gevaar voor de op het perceel aanwezige goederen en/of het perceel en/of pand zelf
en/of de aangrenzende/omliggende panden/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te [plaats 1] , althans in Nederland, opzettelijk en
wederrechtelijk een pui en/of container(s) en/of (een) (schuur)deur en/of kozijn(en) en/of
tuinmeubel(s) en/of een fietsophangsysteem en/of (achter)poort en/of een hekwerk en/of
overkapping en/of schuur en/of bestrating en/of beplanting in/aan/op een woning en/of perceel
aan de [adres 1] te [plaats 1] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of de woningbouwvereniging [plaats 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 1] , althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid/hoeveelheden, te weten ongeveer 33 ml van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur), een middel als bedoeld als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 1] , althans in Nederland,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een knalpatroon van het kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 15.136111.19
hij in of omstreeks de van periode 3 januari 2019 tot en met 4 januari 2019 te [plaats 3] , gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/op een personenauto/voertuig ( [kenteken] ), door open vuur (aansteker) in aanraking te brengen met (een) vluchtige stof(fen) en/of (vloei)stof(fen), althans met één of meerdere brandbare stof(fen) ten gevolge waarvan de personenauto/voertuig ( [kenteken] ) en/of het interieur van dit voertuig en/of autopapieren en/of een pand aan de [adres 2] te [plaats 3] , gemeente [gemeente 2] en/of een of meerdere muur/muren en/of deur en/of brievenbus en/of ruit(en) van dit voornoemde pand en/of container(s) en/of bestrating en/of (een rvs rookafvoer van een) palletkachel en/of overige op en rondom dit voornoemde voertuig en pand aanwezige goed(eren) en/of het pand zelf geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de personenauto/het voertuig ( [kenteken] ) en/of het interieur van dit voertuig en/of autopapieren en/of een pand aan de [adres 2] te [plaats 3] , gemeente [gemeente 2] en/of een of meerdere muur/muren en/of deur en/of brievenbus en/of ruit(en) van dit voornoemde pand en/of container(s) en/of bestrating en/of (een rvs rookafvoer van een) palletkachel en/of overige op en rondom het voornoemde voertuig en pand aanwezige goed(eren) en/of het pand zelf, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 3 januari 2019 tot en met 4 januari 2019 te [plaats 3] , gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto/voertuig ( [kenteken] ) en/of bestrating en/of een pand aan de [adres 2] te [plaats 3] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Parketnummer 05.034481.24
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , PL0600-2023493646, p. 47 en 48;
- proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] , PL0600-2023493646, p. 63 en 64;
- proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, PL0600-2023493646, p. 86 t/m 90;
- verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juli 2024.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen bestanddelen ‘levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen’ heeft de verdediging verweer gevoerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bij de brand dat sprake is geweest van zowel levensgevaar als gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Het ging om een brand in de tuin en schuur van een rijtjeswoning waarbij de brandstichting in de middag heeft plaatsgevonden en de bewoners van die woning thuis waren. De brand had over kunnen slaan en zich kunnen verspreiden. Zowel de bewoners van de getroffen woning als de bewoners van de nabij gelegen woningen hebben door de brand aanzienlijk gevaar gelopen om zwaar gewond te raken of zelfs het leven te laten.
Verweer van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak van de bestanddelen bepleit. De opzet van verdachte was enkel gericht op het in brand steken van de stenen schuur, niet de woning. De schuur stond op ruime afstand van de woning. Er bestond geen gevaar dat het vuur zou overslaan. De raadsman stelt dat het forensisch onderzoek naar de plaats delict slechts algemeenheden bevat over de gevaarzetting en daarmee onvoldoende onderbouwd is dat levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Verdachte heeft zelfs nog in de schuur gekeken en zich vergewist dat zich daar geen personen bevonden voordat hij brand stichtte. Hij wilde niemand in gevaar brengen.
Overweging van de rechtbank
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij samen met zijn vrouw op de bank in de woonkamer zat toen hij een man met een jerrycan de tuin in zag lopen. Die man besproeide vervolgens de hele tuin met de inhoud van de jerrycan en liep achteruit naar de poortdeur. [getuige 1] is naar buiten gegaan om aan de man te vragen wat hij aan het doen was. De man keek hem recht in de ogen, pakte een aansteker, stak de boel in brand en is onmiddellijk via de poort vertrokken. De vlammen waren direct meters hoog. Hij heeft het vuur het gangpad in gewaterd met de tuinslang en de inmiddels vlam gevatte schuurdeur en poort geblust. [2] Uit het onderzoek op de plaats delict blijkt dat op het kozijn van de woning en het tuinmeubilair bij de woning brandschade zichtbaar was. Op de bestrating van de achtertuin waren diverse kenmerken van vloeistoffenbranden waarneembaar. De houten schuurdeur was zwaar aangetast door vuur. Verder was de gevel van de schuur aangetast door vuur en waren de dakconstructie en de houten overkapping aangetast door vuur en of beroeting. De schuurdeur had de zwaarste vuurbelasting ondergaan. De brand vond in de middag plaats. Het brandbeeld gaf de indicatie dat een van de branden aan de schuurdeur was ontstaan, welke door de aanwezigheid van brandbaar materiaal en zuurstof zich goed kon (door) ontwikkelen en of makkelijk over had kunnen slaan op de naburige panden. [3]
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is voor de beoordeling of er sprake is van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel niet vereist dat het opzet van verdachte hierop gericht is. Voor het aannemen van levensgevaar voor een ander of zwaar lichamelijk letsel voor een ander is vereist dat kan worden bewezen dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat de brand is gesticht aan de dichte schuurdeur in de middag in een woonwijk van rijtjeshuizen waarbij vaststaat dat in ieder geval de twee bewoners thuis waren. De brand kon zich gelet op de condities zoals die blijken uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek goed door ontwikkelen en overslaan naar naburige panden. Gelet op het tijdstip is het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat er zich iemand in de (dichte) schuur had kunnen bevinden en staat daarnaast vast dat er twee personen in de nabije woning aanwezig waren waarvan er een de tuin in liep terwijl verdachte de brand met behulp van een brand versnellend middel, namelijk benzine, bij de schuurdeur aanstak en direct vertrok. Gelet op deze vaststellingen is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat er sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij een ander. Dat verdachte zoals hij heeft verklaard door de ruit van de schuurdeur zou hebben gekeken voordat hij de benzine heeft aangestoken, wordt op geen enkele manier ondersteund door de verklaringen van de getuigen die hem de tuin hebben zien binnen lopen. Zij verklaren juist dat hij de tuin binnen kwam en gelijk de tuin besprenkelde en het vuur aanstak. Niemand heeft hem in de schuur zien kijken terwijl ze goed zicht hadden en verder gedetailleerd hebben verklaard. [4] De rechtbank gaat daarom aan dit verweer van verdachte voorbij.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van zowel levensgevaar als gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners, omwonenden en andere personen aanwezig in of nabij de omliggende panden.
Feiten 2 en 3
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen feit 2:
- proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, PL0600-2024048081, p. 312 t/m 316;
- verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juli 2024.
Bewijsmiddelen feit 3:
- proces-verbaal van bevindingen, PL0600-2024047899, p. 317 en 318;
- verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juli 2024.
Parketnummer 15.136111.19
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde brandstichting.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 31 januari 2024 vonden verbalisanten een briefje met notities. De notities konden gelinkt worden aan de autobrand in januari 2019 en leveren het aanvullende bewijs van verdachtes betrokkenheid dat er eerder niet was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de brandstichting. In 2019 werd de zaak geseponeerd. Alleen de handgeschreven brief heeft ertoe geleid dat het sepot is opengebroken. Verdachte heeft de brief niet geschreven. Het briefje bevat Engelse en Poolse terminologie en daar is verdachte niet bekend mee. Afgezien daarvan kent verdachte aangever goed. Hij weet hoe aangever eruitziet en waar hij verblijft. Verdachte had daarvoor geen aantekeningen nodig. [naam] , de toenmalige vriendin van aangever, verbleef enige tijd in verdachtes woning. Zij kan de brief hebben geschreven en in zijn woning hebben achtergelaten. Verdachte ontkent ook een schuldbekentenis te hebben ondertekend of kopieën van zijn paspoort ter beschikking te hebben gesteld. Verdachte wilde [naam] ondersteunen en heeft daarom
€ 1.000,00 op haar bankrekening gestort als lening. Dat hield geen verband met de brandstichting.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie in 2019 over bewijs in de vorm van aangiften, getuigenverklaringen en de bevindingen van het politieonderzoek beschikte, maar destijds van vervolging heeft afgezien. Verdachte kwam opnieuw in beeld omdat bij de doorzoeking van zijn woning in januari 2024 een briefje werd gevonden dat aan twee kanten lijkt te zijn beschreven. Aan de ene kant een opsomming van gegevens van aangever wat zou kunnen worden geïnterpreteerd als instructies en aan de andere kant iets dat als een liefdesverklaring kan worden opgevat in de Engelse taal met in de aanhef een Pools woord.
Verdachte heeft ter terechtzitting stellig ontkend dat hij de auto van aangever in brand heeft gestoken.
Volgens de rechtbank leidt de optelsom van de bewijsmiddelen er toe dat verdachte in ieder geval de schijn tegen heeft. Er ligt een getekende schuldbekentenis, er is een groot geldbedrag overgemaakt naar de vriendin van aangever kort na de brand en een soortgelijke auto als waarin hij reed is in de buurt gezien rondom het vermoedelijke tijdstip van de brand. Dat was allemaal al bekend en daar is nu het bovenomschreven briefje bijgekomen. Wie dat briefje nu precies heeft of hebben geschreven blijft echter onduidelijk en ook wordt niet duidelijk waar de beide teksten nu precies naar verwijzen. De ene tekst lijkt er wel op te duiden dat het iets met de auto van aangever heeft te maken. Dat dit briefje bij verdachte wordt aangetroffen maakt wel dat de schijn niet minder wordt. De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van verdachtes ontkenning geen nader (handschrift)onderzoek is gedaan naar bijvoorbeeld de schuldbekentenis en het aangetroffen briefje. Evenmin is bijvoorbeeld de moeder van verdachte gehoord die bij het maken van die schuldbekentenis aanwezig zou zijn geweest. Zoals de bewijsmiddelen er nu voor staan past daarin zowel het scenario van de aangever dat verdachte de auto in brand heeft gestoken als het scenario van verdachte dat hij er door aangever en zijn vriendin in wordt geluisd. Nu verdachtes alternatieve scenario door de rechtbank daarom niet kan worden uitgesloten en dit ook niet geheel onaannemelijk is, komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling van verdachte voor de brandstichting over te gaan en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05.034481.24 feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks24 oktober 2023 te [plaats 1] , opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan
/opeen
woning en/ofperceel en
/ofschuur aan de [adres 1] te [plaats 1]
, althans in Nederland,
door open vuur (aansteker) in aanraking te brengen met
(een
)vluchtige stof
(fen) en/of
(vloei)stof(fen), althans met één of meerdere brandbare stof(fen)ten gevolge waarvan de pui en
/ofcontainer
(s
)en
/of (een
) (schuur
)deur en
/ofkozijn
(en)en
/oftuinmeubel
(s)en
/offietsophangsysteem en
/of(achter)poort en
/ofeen hekwerk en
/ofoverkapping en
/ofschuur en
/of
bestrating en
/ofbeplanting
en/of overige op het perceel aanwezige goed(eren)en
/ofhet perceel
zelf geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand
, in elk geval brand is ontstaan,en daardoor
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoner
(s
)en
/ofomwonenden
en
/ofaanwezige
(n
)in/nabij de aangrenzende/omliggende panden/percelen
, in elk geval
levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was en
/of
- gemeen gevaar voor de op het perceel aanwezige goederen en
/ofhet perceel en
/ofpand zelf
en
/ofde aangrenzende/omliggende panden/percelen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen
te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks31 januari 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 1]
, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid
/hoeveelheden, te weten ongeveer 33 ml van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur), een middel als bedoeld als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks31 januari 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 1]
, althans in Nederland,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een knalpatroon van het kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 05.034481.24
feit 1 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • opname in een zorginstelling;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • contactverbod;
  • locatieverbod (zonder elektronische monitoring).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat rekening moet worden gehouden met de uitkomst van het psychologisch onderzoek, waardoor de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Derhalve doet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten met een voorwaardelijk deel en de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, recht aan de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten, te weten brandstichting en het aanwezig hebben van harddrugs en munitie. Brandstichting is een zeer ernstig feit en zorgt voor veel onrust in de maatschappij. Verdachte heeft zich vergist bij de brandstichting. Hij wilde wraak te nemen op de buurman van de slachtoffers, maar heeft zijn doel gemist en heeft brand gesticht bij twee voor hem onbekende mensen. Verdachte heeft impulsief gehandeld en op de koop toe genomen dat hij door zijn wraakactie mensen in gevaar bracht. Tegelijkertijd ging hij berekenend te werk door zijn actie voor te bereiden en vooraf benzine te kopen. Hij heeft, gelet op de lange rit van zijn woonplaats naar de plaats van brandstichting, ook alle tijd gehad om zich te bezinnen op zijn daad maar daar niet voor gekozen. Verdachte wist niet of zich mensen bevonden in het schuurtje dat hij aanstak. De brand werd midden in een woonwijk gesticht en had makkelijk over kunnen slaan naar de woning van de slachtoffers of van omwonenden. Naast de materiële schade heeft de brand grote impact gehad op de slachtoffers zo blijkt uit hun verklaringen. De poort van de tuin was altijd open en visite welkom. Dit is sinds het incident anders. De slachtoffers voelen zich onveilig in hun eigen woning en slapen slecht. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan. Verdachte had zijn boosheid niet op deze wijze mogen ventileren.
Bij de doorzoeking van de woning is bij verdachte GHB, een middel van lijst I van de Opiumwet, aangetroffen. Het ongereguleerd aanwezig hebben van deze middelen, vormt een gevaar voor de volksgezondheid. Daarom is het aanwezig hebben ervan verboden. Dat drugshandel- en gebruik ook gepaard gaat met andere criminele activiteiten blijkt uit het feit dat verdovende middelen de aanleiding zijn geweest voor de mislukte vergeldingsactie van verdachte.
Proceshouding
Verdachte heeft tijdens de zitting berouw getoond. Hij wil zijn excuses aan de slachtoffers aanbieden, omdat het niet zijn bedoeling was om brand te stichten aan hun schuur. Verdachte accepteert dat hem een straf wordt opgelegd. Hij wil nu serieus aan de slag met de punten die uit de onderzoeken over hem naar voren zijn gekomen en zich focussen op de toekomstperspectieven.
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van 14 juni 2024 blijkt dat verdachte (naast andere feiten) eerder veroordeeld is voor vuurwapenbezit en het aanwezig hebben van harddrugs. Artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing.
Pro Justitia rapport
Uit het Pro Justitia-rapport van 14 mei 2024, opgesteld door N. van der Weegen, GZ-psycholoog, volgt dat verdachte aan ADHD, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van GHB lijdt. Zijn empathievermogen en de gewetensfunctie zijn beperkt. Door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis is verdachte in een milieu terechtgekomen waar hij omgaat met mensen die zich bezighouden met criminele activiteiten. Hij heeft een afkeer van politie en justitie en is weinig geneigd zich aan regels te houden of een pro-sociale oplossing voor zijn problemen te zoeken. De onderliggende problematiek was ook tijdens het plegen van het onderhavige feit van invloed op zijn keuzes en gedragingen. De psycholoog adviseert verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het is van belang dat verdachte leert om anders om te gaan met zijn stoornissen en vaardigheden ontwikkelt ten aanzien van emotieregulatie en probleemoplossing. Terugvalpreventie ten aanzien van het GHB-gebruik is essentieel om het recidiverisico terug te dringen. De psycholoog adviseert langdurige, klinische behandeling in een Forensische Verslavings Kliniek in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Reclasseringsadvies Fivoor
Fivoor beaamt in haar rapport van 10 juli 2024 de bevindingen van de psycholoog. Voordat verdachte gedetineerd raakte was er sprake van instabiliteit op het gebied van dagbesteding, sociaal netwerk, financiën en middelengebruik. Verdachte gebruikte dagelijks (overmatig) GHB en ging voornamelijk om met mensen uit het gebruikerscircuit. Het drugsgebruik en het negatieve sociale netwerk blijken delictgerelateerd. In het kader van een nazorgtraject adviseert Fivoor om aansluitend aan de klinische opname een begeleid woontraject te starten en de verdere behandeling in een ambulant kader met middelencontrole. Daarnaast zou aan verdachte een contact- en locatieverbod kunnen worden opgelegd.
Conclusie
De rechtbank heeft kennis genomen van bovengenoemde rapportages en standpunten van de deskundigen en neemt de conclusies over. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook rekening houden met de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 24
maanden opleggen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vorderingen van benadeelde partij [slachtoffer 3] en [benadeelde] (parketnummer 15/136111-19)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met de brandstichting een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.500,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met de brandstichting een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.683,31 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering [slachtoffer 3] ten aanzien het smartengeld volledig kan worden toegewezen. De materiële schade kan gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 640,00, beide bedragen met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De vordering van [benadeelde] kan wat de officier van justitie betreft tot een bedrag van € 1.233,31 worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak.
Overweging van de rechtbank
Verdachte is voor dit feit vrijgesproken. Daarom zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.

9.De beoordeling van het beslag

Onder verdachte zijn flacons met voedingsmiddel ten behoeve van hennepkweek, twee bivakmutsen, administratie en een Samsung telefoon in beslag genomen.
De officier heeft verbeurdverklaring van alle in beslag genomen goederen gevorderd. De goederen voor de hennepkweek zijn al vernietigd.
De raadsman heeft bepleit dat het beslag van de flacons voor de hennepkweek geen verband houdt met de ten laste gelegde feiten. Derhalve komen deze in aanmerking voor teruggave.
De rechtbank zal de bivakmutsen, die bestemd waren tot het begaan van het ten laste gelegde misdrijf dan wel andere misdrijven, verbeurdverklaren.
De flacons met voedingsmiddel ten behoeve van hennepkweek zijn inmiddels vernietigd. De rechtbank stelt vast dat deze flacons niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring gelet op het bepaalde in artikel 33a Sr. De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen flacons.
Ingevolge artikel 119 lid, tweede lid, Sv moet de bewaarder, indien het inbeslaggenomen goed niet meer teruggegeven kan worden omdat dit goed al is verkocht of vernietigd, de prijs vergoeden die het goed bij verkoop heeft opgebracht of redelijkerwijs zou hebben opgebracht. Het is echter niet aan de rechtbank om de in voornoemd artikel genoemde prijs te bepalen. Dat is aan de bewaarder.
De rechtbank zal de teruggave van de administratie en de Samsung telefoon aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 15.042494.23)

De politierechter heeft verdachte op 11 september 2023 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf. Verdachte was een gewaarschuwd man en is desondanks binnen 6 weken na de veroordelingen weer bij politie en justitie in beeld gekomen vanwege het plegen van strafbare feiten. Hij heeft de kans die hij van de politierechter heeft gekregen niet benut.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 15.136111.19 tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
  • verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus Verslavingszorg op het adres Randstad 22183 te Almere. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte zich laat opnemen in FVK Basalt of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verdachte zich na de klinische opname laat behandelen door een nader te noemen zorginstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • verdachte verblijft na de klinische opname in een nader te noemen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1964, en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1955, heeft of zoekt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • verdachte zich niet in de gemeente [plaats 1] bevindt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
Beslissing ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
Beslissing ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde]
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
Beslissing ten aanzien van het beslag
 verklaart verbeurd de bivakmutsen;
 gelast de teruggave van de (waarde van) de flacons, de administratie en de Samsung telefoon aan verdachte.
Beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 15.042494.23)
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 11 september 2023 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. L.F. Bögemann en mr. P.M. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 augustus 2024.
Mr. L.F. Bögemann is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in de in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummers PL0600-2023493646, PL0600-2024047899 en PL0600-2024048081, gesloten op 10 april 2024, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] , PL0600-2023493646, p. 63 t/m 65.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, PL0600-2023493646, p. 86 t/m 90.
4.Proces-verbaal aangifte, p. 47; proces-verbaal verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] , p. 63; proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 80.