ECLI:NL:RBGEL:2024:5354

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
10563343
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bewijsopdracht kasopnamen en bewijswaardering in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter in Nijmegen, heeft eiser, vertegenwoordigd door J.R.J.J. Somers, een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, die gezamenlijk zijn opgetreden in de zaak. De kern van de zaak draait om de vraag of eiser vier kasopnames van in totaal € 36.000,00 heeft gedaan. De kantonrechter heeft eerder op 15 maart 2024 een tussenvonnis gewezen waarin gedaagden werd opgedragen bewijs te leveren van hun verweer. Gedaagden hebben echter besloten om af te zien van het leveren van bewijs door getuigen, wat heeft geleid tot de conclusie dat zij niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd.

De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 26 juli 2024 de vordering van eiser toegewezen en de tegenvordering van gedaagden afgewezen. Eiser heeft veroordeling van de gedaagden gevorderd tot betaling van een bedrag van € 6.340,92 per gedaagde, alsook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat aan de wettelijke eisen voor vergoeding van deze kosten is voldaan en heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.696,82.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiser direct kan overgaan tot uitvoering van de veroordelingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 26 juli 2024 door de kantonrechter G.J. Meijer.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10563343 \ CV EXPL 23-1730
Vonnis van 26 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: J.R.J.J. Somers,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2] , VENNOOT VAN DE [bedrijf 1] .,
te [plaats 1] ,
3.
[gedaagde 3],
te [plaats 1] ,
4.
[gedaagde 4],
te [plaats 2] ,
5.
[gedaagde 5],
te [plaats 1] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie
hierna samen te noemen: [gedaagden] ..
gemachtigde: Bleijerveld Juridisch Advies,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 maart 2024
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
Op 15 maart 2024 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen waarin aan [gedaagden] . is opgedragen bewijs te leveren van zijn (bevrijdend) verweer dat door [eiser] in 2022 vier bedragen van in totaal € 36.000,00 zijn opgenomen uit de kas van [bedrijf 1] . [gedaagden] . heeft in zijn akte van 11 april 2024 verklaard dit bewijs te willen leveren door middel van het horen van negen getuigen. De getuigenverhoren waren reeds gepland begin juli 2024, waarna [gedaagden] . op 20 juni 2024 aan de kantonrechter heeft laten weten om zijn moverende redenen af te willen zien van de getuigenverhoren. De gemachtigde van [eiser] heeft daarna, in zijn akte van 21 juni 2024 – kort gezegd – geconcludeerd dat [gedaagden] . niet is geslaagd in de bewijsopdracht nu hij geen bewijs heeft geleverd en daarmee de vorderingen van [eiser] voor toewijzing gereed liggen, alsmede dat daarom de tegenvordering van [gedaagden] . moet worden afgewezen.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe en de tegenvordering van [gedaagden] . af en motiveert die beslissingen als volgt. In rechtsoverweging 2.9 van het tussenvonnis van 15 maart 2024 heeft de kantonrechter overwogen:
“De kern van deze zaak komt neer op de vraag of [eiser] de vier kasopnames van in totaal € 36.000,- heeft gedaan. Indien dit niet vaststaat, zijn de vorderingen van [eiser] in beginsel toewijsbaar en die van [gedaagden] . niet. Indien dit wel vast staat, zijn de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar en die van [gedaagden] . wel.”Omdat [gedaagden] . geen gebruik heeft gemaakt van de aan hem in voornoemd tussenvonnis gegeven mogelijkheid bewijs te leveren, kan niet komen vast te staan dat [eiser] een totaalbedrag van € 36.000,00 heeft opgenomen en faalt daarmee het door [gedaagden] . gevoerde verweer.
2.3.
[eiser] heeft veroordeling van alle gedaagden gevorderd voor ieder éénvijfde van het eigen vermogen waar zij recht op heeft, omdat dit in het vennootschapscontract zo is bepaald. Zij heeft voor de termijnen 10, 11 en 12, over juni tot en met augustus 2023 afzonderlijke vorderingen ingesteld, omdat die termijnen [eiser] op het moment van de dagvaarding nog niet opeisbaar waren. Door het tijdsverloop zijn deze termijnen inmiddels verstreken en komt de totale vordering van [eiser] op een bedrag van € 6.340,92 per vennoot/gedaagde en zal dat bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente, worden toegewezen.
2.4.
[eiser] vordert daarnaast veroordeling van alle gedaagden voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 726,68 per gedaagde toegewezen.
2.5.
[gedaagden] . is zowel ten aanzien van de vordering van [eiser] (conventie) als in zijn tegenvordering (reconventie) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft deze kosten niet berekend per gedaagde. Omdat meerdere partijen in dezelfde proceskosten worden veroordeeld, zijn die partijen ieder voor het geheel aansprakelijk en dus hoofdelijk verbonden (HR 17 maart 2000, NJ 2000/353). De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
131,32
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
1.186,50
(3,50 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.696,82

3.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] om ieder afzonderlijk aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van € 6.340,69 in hoofdsom,
- een bedrag van € 53,56 aan wettelijke rente tot en met 1 juni 2023 en
- een bedrag van € 726,68 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw,
- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 5.284,10, met ingang van 2 juni 2023, over een bedrag van € 528,41 vanaf 1 juli 2023 en over een bedrag van € 528,41 vanaf 1 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
In reconventie
3.2.
wijst de vorderingen af,
In conventie en in reconventie
3.3.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk, des de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van € 1.696,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.