ECLI:NL:RBGEL:2024:5338

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
AWB-23_5339
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet toekennen indicatie banenafspraak ongegrond verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen het niet toekennen van een indicatie banenafspraak door het UWV. Eiser, gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis, had een aanvraag ingediend voor een indicatie banenafspraak, maar het UWV heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet behoort tot de doelgroepen die in artikel 38b van de Wet financiering sociale verzekeringen zijn opgesomd. Eiser ontving weliswaar een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, maar deze ondersteuning was gericht op het omgaan met zijn beperkingen en niet op begeleiding naar werk. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht heeft besloten om geen indicatie banenafspraak toe te kennen, omdat eiser niet voldoet aan de criteria die in de wet zijn vastgelegd. De rechtbank heeft ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel afgewezen, omdat het UWV al diverse activiteiten heeft ondernomen om eiser te ondersteunen bij het vinden van werk. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. Brouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.S. Winkel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet toekennen van een indicatie banenafspraak. Het UWV heeft daartoe besloten met zijn besluit van 23 februari 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis. Door de gemeente Ede is eiser in aanmerking gebracht voor de maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) begeleiding specialistisch individueel voor twee uur per week gedurende de periode van 16 oktober 2019 tot en met 30 september 2020. Deze voorziening is voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2022 verlengd en uitgebreid naar zeven uur per week. Hij heeft biomedische wetenschappen gestudeerd en daarin een diploma behaald. Eiser heeft voor het laatst gewerkt voor werkgever [bedrijf 1] als emballagemedewerker/magazijnmedewerker gedurende 36 uur per week in de periode van 1 maart 2022 tot en met 31 maart 2023. Vanaf 3 april 2023 ontvangt eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
2.1.
Op 21 februari 2023 heeft eiser bij het UWV een aanvraag voor het toekennen van een indicatie banenafspraak ingediend. Vervolgens is het UWV overgegaan tot de besluitvorming zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet toekennen van een indicatie banenafspraak aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt het UWV?
5. Het UWV heeft aan het besluit om aan eiser geen indicatie banenafspraak toe te kennen het volgende ten grondslag gelegd. De doelgroepen van de indicatie banenafspraak zijn aangewezen in artikel 38b, eerste en tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Eiser behoort niet tot deze doelgroepen. Om tot de doelgroep van artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfsv te behoren is allereerst vereist dat eiser onder artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet (Pw) valt en naar een dienstbetrekking is of wordt begeleid door de gemeente. In deze bepaling is opgenomen welke personen door de gemeente moeten worden ondersteund bij arbeidsinschakeling. Eiser behoort niet tot deze groepen personen. Eiser wordt gedurende de looptijd van zijn WW-uitkering door het UWV-Werkbedrijf begeleid bij het vinden van werk. Weliswaar ontvangt eiser een voorziening op grond van de Wmo 2015, maar deze ondersteuning ziet op het omgaan met zijn beperkingen en niet op de begeleiding naar werk. Omdat eiser daardoor niet voldoet aan de eerste criteria van artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv, wordt aan de beoordeling van het laatste criterium van deze bepaling, te weten het in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, niet toegekomen. Deze beoordeling op grond van artikel 3.5 van het Besluit SUWI, die door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige moet worden verricht, is daarom terecht achterwege gebleven. Ook aan de voorwaarden gesteld in de overige sub-leden van artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv voldoet eiser niet. Hij werkt namelijk niet in een WSW-dienstbetrekking, heeft geen voortgezet speciaal onderwijs gevolgd, heeft geen WIW - of ID -baan en is geen Wajong-gerechtigde met arbeidsvermogen. Eiser kan ook niet als arbeidsbeperkte op grond van artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv worden aangemerkt.
Het UWV wijst verder op het arbeidsverleden van eiser. In de periode van 9 oktober 2006 tot en met 27 februari 2022 werkte hij bij [bedrijf 2] Daar verdiende hij het wettelijk minimumloon, zonder dat daarbij sprake was van een voorziening op grond van artikel 35 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) of artikel 10 van de Pw.
Wat vindt eiser?
6. Eiser voert tegen het niet toekennen van een indicatie banenafspraak het volgende aan. Het is juist dat hij een universitaire opleiding, biomedische wetenschappen, heeft afgerond. Eiser kan zich wel theoretische leerstukken eigen maken, maar kan die vanwege zijn beperkingen niet in de praktijk brengen. Bij [bedrijf 2] werkte hij in de emballage (heftruck chauffeur). Die baan heeft eiser niet kunnen behouden in verband met zijn medische situatie. Ook heeft hij die baan niet kunnen behouden, omdat het ongeschoold werk was. Daarin werd eiser op geen enkele wijze cognitief uitgedaagd. Dat leidde tot minimale waardering, officiële waarschuwingen en het bereiken van de grens van een burn-out. Bij [bedrijf 1] werkte eiser in het laboratorium. Dat werk kon hij niet behouden, omdat hij geen productie kon maken. Daaruit blijkt dat eiser slechts heel beperkt in tijd het minimumloon kan verdienen, totdat de werkgever merkt dat eiser niet functioneert en hij vervolgens ontslagen wordt. Daarom is het onjuist en veel te kort door de bocht dat, volgens het UWV, gebleken is dat eiser in staat zou zijn om zelfstandig te werken bij een gewone werkgever en dat het voor hem mogelijk zou zijn om met zijn beperkingen ten minste het minimumloon te verdienen.
Wanneer het UWV niet op zijn standpunt terug wil komen of wanneer het beroep ongegrond wordt verklaard, dan overweegt eiser om een Wajong-aanvraag [1] in te dienen. Bovendien valt eiser onder de doelgroep genoemd in artikel 38b, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) om ingeschreven te worden in het doelgroepregister. Het UWV heeft helemaal geen onderzoek ingesteld in de zin van artikel 3.5 van het Besluit SUWI. [2] Daarom moet het beroep al gegrond verklaard worden en het bestreden besluit vernietigd worden.
Wat vindt de rechtbank?
Wettelijk kader
7. Om in aanmerking te komen voor een indicatie banenafspraak moet eiser behoren tot één van de in artikel 38b, eerste en tweede lid, van de Wfsv limitatief opgesomde categorieën personen.
8. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat eiser niet behoort tot één van de artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv opgesomde personen. Hij wordt namelijk door het UWV en niet door de gemeente begeleid bij het vinden van werk (eerste lid, onder a en e). Ook is eiser niet geïndiceerd op grond van de WSW (eerste lid, onder b). Ook staat vast dat eiser geen recht heeft of heeft gehad op arbeidsondersteuning of een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wajong (eerste lid, onder c en f). Ook is eiser niet geïndiceerd op grond van het eerste lid, onder d. Omdat eiser geen voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA en/of artikel 10 van de Pw ontvangt, moet geconcludeerd worden dat hij ook niet behoort tot de categorie personen bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking kan komen voor een indicatie banenafspraak. Het UWV heeft daarom terecht af kunnen zien van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 3.5 van het Besluit SUWI.
9. Eiser heeft tijdens de zitting een beroep gedaan op de menselijke maat. Hij is van mening dat het UWV meer moet doen om hem te helpen bij het vinden van werk. Voor zover eiser daarmee heeft willen betogen dat het niet toekennen van een indicatie banenafspraak aan hem in strijd is met de evenredigheid, is de rechtbank van oordeel dat dit beroep niet slaagt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat tijdens de zitting is gebleken dat het UWV al diverse activiteiten heeft ontplooid om eiser te begeleiden naar werk. Zo heeft hij diverse gesprekken met een werkcoach gehad, die geresulteerd hebben in een, door het UWV gefinancierde, werkplek via [bedrijf 3]. Ook heeft eiser via het UWV een certificaat Microsoft kunnen behalen. Ook vanwege deze inspanningen is, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat eiser onevenredig is getroffen door het besluit van het UWV om aan hem geen indicatie banenafspraak toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 38b, eerste lid
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder een arbeidsbeperkte verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet:
a. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid of ten behoeve van wie loonkostensubsidie wordt verstrekt op grond van artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, dan wel van wie door het college van burgemeester en wethouders in overeenstemming met de eisen gesteld aan een loonwaardevaststelling op grond van artikel 10d, eerste of tweede lid, van de Participatiewet een loonwaarde is vastgesteld die bij voltijdse arbeid minder bedraagt dan het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet,
b. die geïndiceerd is als bedoeld in de Wet sociale werkvoorziening of een nog geldende indicatiebeschikking heeft op grond van artikel 11 van die wet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2014,
c. die recht op arbeidsondersteuning of een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten heeft, tenzij deze persoon duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van die wet,
d. die voldoet aan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde indicatie,
e. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels worden gesteld, of
f. die op of na 1 januari 2013 een persoon was als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, en op 1 mei 2015 niet langer een zodanige persoon was, met uitzondering van de persoon, bedoeld in onderdeel c, die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie meer heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Artikel 38b, tweede lid
Voor de toepassing van deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder een arbeidsbeperkte mede verstaan een persoon die naar het oordeel van het UWV wegens ziekte of gebrek ontstaan voordat de leeftijd van 18 jaren is bereikt of in de tijd dat hij studerende was als bedoeld in artikel 1:4 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten een belemmering ondervindt in het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, op grond van artikel 10 van de Participatiewet of artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een voorziening ontvangt en zonder die voorziening niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
Participatiewet
Artikel 7, eerste lid
Het college:
a. ondersteunt bij arbeidsinschakeling:
1°. personen die algemene bijstand ontvangen,
2°. personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon vermenigvuldigd met de arbeidsduur welke in overeenkomstige dienstbetrekking in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend,
3°. personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid,
4°. personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
5°. personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,
6°. personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en
7°. niet-uitkeringsgerechtigden
en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, noodzakelijk acht, bepaalt en biedt deze voorziening aan;
b. verleent bijstand aan personen hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; en
c. ontwikkelt beleid ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, en voert dit uit, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 10, eerste lid
Personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon vermenigvuldigd met de arbeidsduur welke in overeenkomstige dienstbetrekking in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen bedraagt, personen met een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 35, eerste lid
Het UWV kan aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, doch niet werkzaam is of zal zijn als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, met uitzondering van de persoon die werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van de scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats.
Besluit SUWI
Artikel 3.5
1. Het UWV verricht op verzoek van het college van burgemeester en wethouders of op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a of e, van de Wfsv een beoordeling of die persoon in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, te verdienen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de vergoeding van de kosten van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het college van burgemeester en wethouders aan het UWV.
3. In het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
4. Het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
5. Onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
6. Indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren wordt de persoon niet geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
7. Indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen wordt de persoon geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
8. Met betrekking tot de beoordeling door het UWV of een persoon een arbeidsbeperkte is als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in afwijking van het zevende lid uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie met behulp van een voorziening op grond van artikel 10 van de Participatiewet of op grond van artikel 35 van de Wet WIA kan uitvoeren.
9. Op een beoordeling als bedoeld in het eerste lid waarom verzocht is voor 28 oktober 2016 is het zevende lid, zoals dat luidde op 27 oktober 2016, van toepassing.
10. Een beoordeling als bedoeld in het eerste lid is niet langer geldig indien:
a. door het college van burgemeester en wethouders in overeenstemming met de eisen gesteld aan een loonwaardevaststelling op grond van artikel 10d, eerste of tweede lid, van de Participatiewet een loonwaarde is vastgesteld die bij voltijdse arbeid ten minste het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet, bedraagt; of
b. het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking ten minste het minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet bedraagt en ten behoeve van die persoon in die periode geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verstrekt.

Voetnoten

1.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2.Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.