ECLI:NL:RBGEL:2024:5297

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24_4375
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake rijgeschiktheid en alcoholmisbruik

Op 2 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die al acht maanden niet over een geldig rijbewijs beschikt, heeft een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij weer over een verklaring van geschiktheid zou kunnen beschikken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik heeft en dat uit een laboratoriumonderzoek op 6 april 2024 een verhoogde CDT-waarde in zijn bloed is gebleken. Dit, in combinatie met een verhoogde THC-COOH-waarde, heeft geleid tot de conclusie dat verzoeker niet rijgeschikt is. Ondanks het belang van verzoeker bij het verkrijgen van zijn rijbewijs, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat dit belang niet opweegt tegen de verkeersveiligheid.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaarschrift van verzoeker naar verwachting geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4375
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [plaats] , verzoeker

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Procesverloop

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van het CBR hebben deelgenomen aan de zitting.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Procesbelang
1. De voorzieningenrechter neemt een procesbelang aan. Een verzoek om voorlopige voorziening kan naast schorsing van een besluit ook een andere maatregel inhouden, zodat verzoeker met het verzoek kan bereiken dat hij over een verklaring van geschiktheid zou komen te beschikken. Dit is een vergaande voorziening, maar is niet geheel ondenkbaar.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker al gedurende acht maanden niet beschikt over een geldig rijbewijs. Verzoeker heeft gewezen op omstandigheden waaronder een enkelbreuk, waardoor hij enige tijd ook met een geldig rijbewijs niet zou hebben kunnen rijden. Het belang om snel weer over een geldig rijbewijs te kunnen beschikken voor de nieuwe onderneming van verzoeker en zijn vrouw is duidelijk aanwezig. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening niet af te wijzen vanwege onvoldoende spoedeisendheid.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Heeft het CBR zich op het rapport van de keuring van 6 april 2024 mogen baseren?
3. Verzoeker voert aan dat het rapport van de psychiater ondeugdelijk is en dat deze onvoldoende onderbouwing bevat voor de conclusie dat er sprake is van actueel alcoholmisbruik. Uit het dossier en op de zitting is gebleken dat verzoeker een voorgeschiedenis heeft van alcoholmisbruik en dat hij op 17 oktober 2022 voor een jaar rijgeschikt was bevonden. Op 15 december 2023 heeft verzoeker een verklaring van geschiktheid gevraagd en op 6 april 2024 heeft hij een keuring ondergaan. Uit het laboratoriumonderzoek van 6 april 2024 is gebleken dat bij verzoeker een verhoogde CDT-waarde in zijn bloed van 3% is vastgesteld. Omdat verzoeker ook een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik heeft, moet ervan worden uitgegaan dat het alcoholmisbruik de oorzaak is van de verhoogde CDT-waarde. [1] In het rapport van de psychiater [naam] is geconcludeerd dat de verhoogde CDT-waarde bij verzoeker met een hoge mate van waarschijnlijkheid impliceert dat sprake is van alcoholmisbruik. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verhoogde CDT-waarde door een andere oorzaak dan alcoholgebruik is veroorzaakt. Overigens stelt de voorzieningenrechter vast dat er in het geval van verzoeker ook een verhoogde THC-COOH-waarde van 38.0 mg is vastgesteld. In het rapport stelt de psychiater vast dat deze verhoogde waarde wijst op recent cannabisgebruik.
3.1.
Op grond van de bevindingen en conclusies van de psychiater heeft het CBR mogen concluderen dat de verhoging van de CDT-waarde het gevolg is van alcoholmisbruik en dat verzoeker niet rijgeschikt is.
Is het besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij groot belang heeft bij zijn rijbewijs en geen gevaar voor de verkeersveiligheid vormt vanwege zijn alcoholgebruik. Verzoeker heeft op de zitting toegelicht dat hij met zijn partner een eigen onderneming is gestart waarvoor hij afhankelijk is van zijn rijbewijs.
4.1.
Een beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker een groot belang heeft bij zijn rijbewijs en dat hij er hard aan werkt om zijn leven op de rit te krijgen. De rechtbank stelt echter vast dat het persoonlijke belang van verzoeker niet kan prevaleren boven het belang van de verkeersveiligheid. Het belang van de verkeersveiligheid staat er namelijk aan in de weg om een niet geschikt bevonden persoon aan het gemotoriseerd verkeer te laten deelnemen. Het risico voor andere weggebruikers is te groot.
5. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat het bezwaarschrift van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024 door mr. G.W.B. Heijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Kloppers, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:67.