ECLI:NL:RBGEL:2024:5256

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
11234672 \ VV EXPL 24-92
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in een executiegeschil

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding dat betrekking heeft op een executiegeschil. De eiser, die sinds 9 januari 2023 een woning huurt, heeft de voorzieningenrechter verzocht om de tenuitvoerlegging van een eerder verstekvonnis te schorsen. Dit verstekvonnis, dat op 3 juli 2024 is gewezen, heeft geleid tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van de eiser tot ontruiming van het gehuurde. De ontruiming was gepland voor 31 juli 2024, wat de spoedeisendheid van de zaak verklaart.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser belang heeft bij schorsing van de executie totdat er een beslissing is genomen in de verzetprocedure die hij heeft ingesteld. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van de eiser, waaronder de mogelijkheid om op straat te komen staan en zijn psychische problemen, afgewogen tegen de belangen van de gedaagde, die heeft aangevoerd dat er sprake is van overlast en een huurachterstand.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de belangen van de eiser zwaarder wegen dan die van de gedaagde. De voorzieningenrechter heeft de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst totdat er een einduitspraak is gedaan in de verzetprocedure. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 765,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en bevat de motivering van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11234672 \ VV EXPL 24-92
Vonnis in kort geding van 30 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.J. Douwes,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: H. de Jonge.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
  • de dagvaarding van 29 juli 2024 met producties 1 t/m3;
  • de vrijwillige verschijning van [gedaagde] ;
  • de producties 1 en 2 van [gedaagde] ;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juli 2024. Daarvan is door de griffier een verslag gemaakt. In verband met de spoedeisendheid van de zaak (de ontruiming van de huurwoning van [eiser] staat gepland voor 31 juli 2024) heeft de voorzieningenrechter, zoals aangekondigd op de mondelinge behandeling, op 30 juli 2024 een zogenoemd ‘kop-staart-vonnis’ gewezen. Dat vonnis bevat wel de beslissing van de voorzieningenrechter, maar nog niet de motivering omdat daarvoor de tijd ontbrak. Dit vonnis bevat de motivering.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt sinds 9 januari 2023 de woning staande en gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Bij dagvaarding van 13 juni 2024 heeft [gedaagde] een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin zij onder meer ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft gevorderd.
2.3.
Bij verstekvonnis van 3 juli 2024 met zaak- en rolnummer 11172015 CV-EXPL 24-5168 (hierna: het verstekvonnis) is de huurovereenkomst ontbonden en is [eiser] veroordeeld tot (1) ontruiming van het gehuurde, (2) betaling van de huurachterstand van € 1.391,95 vermeerderd met de wettelijke rente, (3) de huurpenningen van € 621,89 per maand vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, (4) een gebruiksvergoeding/schadevergoeding van € 621,89 per maand vanaf de ontbinding tot aan de dag van ontruiming en (5) de proceskosten van de procedure.
2.4.
Bij exploot van 16 juli 2024 is het verstekvonnis en de aanzegging tot gedwongen ontruiming aan [eiser] betekend. De ontruiming is aangezegd tegen 31 juli 2024.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser] verklaard dat inmiddels de verzetdagvaarding ter betekening tegen de roldatum van 7 augustus 2024 naar de deurwaarder is gestuurd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zo begrijpt de voorzieningenrechter zijn vordering – schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis totdat onherroepelijk is beslist op het door [eiser] in te stellen verzet met veroordeling van [gedaagde] in een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft en met veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van zijn eigen bijdrage en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt – kort gezegd – aan zijn vordering ten grondslag dat hij belang heeft bij schorsing van de executie tot er een beslissing is in de verzetprocedure en dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de door [eiser] gevorderde voorziening.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dit kort geding betreft een executiegeschil. Het spoedeisend belang bij het gevorderde volgt uit de aard daarvan.
4.2.
[gedaagde] beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis over een executoriale titel om over te gaan tot ontruiming van het gehuurde. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of de tenuitvoerlegging van dat vonnis moet worden geschorst totdat op het door [eiser] tegen het verstekvonnis in te stellen verzet is beslist. Deze vraag zal de voorzieningenrechter beantwoorden met toepassing van de criteria die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.3.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
4.4.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Kennelijke misslag
4.5.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat sprake is van een kennelijke misslag in het verstekvonnis. [eiser] heeft gewezen op de omstandigheid dat bij de beoordeling die ten grondslag ligt aan het verstekvonnis geen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [eiser] . De voorzieningenrechter vat het standpunt van [eiser] aldus op dat hij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810). In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het aan de feitenrechter is ‘
om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden’. Ook oordeelde de Hoge Raad nog het volgende: ‘
(d)eze rechterlijke beoordeling vindt vanzelfsprekend (ook in verstekzaken) wel haar praktische begrenzing erin dat de rechter slechts rekening kan houden met de voor hem kenbare feiten en omstandigheden. [1]
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het oordeel in het verstekvonnis dat het door [gedaagde] gevorderde niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt een belangenafweging besloten ligt. Bij die belangenafweging heeft de kantonrechter slechts rekening kunnen houden met de kenbare feiten en omstandigheden. Dat [eiser] , omdat hij verstek heeft laten gaan, zijn persoonlijke omstandigheden niet kenbaar heeft kunnen maken en die omstandigheden aldus bij de beoordeling niet zijn betrokken, maakt niet dat sprake is van een kennelijke misslag in het verstekvonnis.
Belangenafweging
4.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis niet is gemotiveerd. Dat hoefde ook niet, omdat door [eiser] daartegen geen verweer is gevoerd. Aangezien de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring in het verstekvonnis niet is gemotiveerd, dient binnen de grenzen van dit executiegeschil een belangenafweging plaats te vinden. Het belang van [eiser] bij de schorsing van de tenuitvoerlegging en het belang van [gedaagde] bij uitvoering van het vonnis, moeten tegen elkaar worden afgewogen.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] een evident groot belang heeft bij het behoud van zijn woning. Het ontbreekt hem aan een concreet vangnet, waardoor hij na ontruiming letterlijk op straat komt te staan. Voorts acht de kantonrechter het voorshands aannemelijk dat [eiser] te kampen heeft met psychische problemen als gevolg van zijn verleden. Ondanks dat dit niet nader is onderbouwd met medische stukken, kan dit wel worden aangenomen gelet op de uitlatingen van zijn gemachtigde, van [gedaagde] en de inhoud van het door [eiser] overgelegde reclasseringsrapport. Tot slot heeft [eiser] aangevoerd dat hij – buiten zijn eigen schuld – niet is gehoord in de procedure die heeft geleid tot het verstekvonnis. De gemachtigde van [eiser] was in de veronderstelling dat [gedaagde] een kort geding tegen [eiser] aanhangig zou maken. In dat geval zou de gemachtigde op de hoogte zijn geweest van de zitting. [gedaagde] heeft echter de keuze gemaakt om een bodemprocedure tegen [eiser] aanhangig te maken. Daarover is de gemachtigde van [eiser] door de gemachtigde van [gedaagde] niet geïnformeerd. Vanwege zijn problematiek en het gebrek aan begeleiding heeft [eiser] de dagvaarding niet (tijdig) onder aandacht van zijn gemachtigde gebracht, waarna het verstekvonnis is gewezen.
4.9.
Tegenover de voornoemde belangen van [eiser] staat het maatschappelijk belang van [gedaagde] . Zij heeft aangevoerd dat zij groot belang heeft bij ontruiming van de woning. De buren ervaren voortdurende overlast van [eiser] en de veiligheid van de buurt is in het geding, aldus [gedaagde] . Verder wil [gedaagde] nog meer vernielingen aan en om het gehuurde voorkomen en bestaat er ook een (beperkte) huurachterstand van één maand.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van [eiser] moet uitvallen. Hoewel het belang van [gedaagde] , zorgdragen voor een veilige en plezierige woonomgeving zonder overlast, zwaar weegt, wegen de belangen van [eiser] in dit concrete geval zwaarder. Dit oordeel is ingegeven door hetgeen zich tussen partijen heeft afgespeeld direct voorafgaand aan het verstekvonnis. De keuze van [gedaagde] om in plaats van een kort geding een bodemprocedure aanhangig te maken, had tot gevolg dat de gemachtigde van [eiser] niet meer betrokken hoefde te worden bij planning van een zitting. Die omstandigheid in combinatie met de problematiek van [eiser] , waardoor hij de bodemdagvaarding niet (tijdig) aan zijn gemachtigde heeft verstrekt, heeft geleid tot een door [eiser] niet gewild verstekvonnis. Uit hetgeen door [eiser] is aangevoerd, maakt de voorzieningenrechter op dat hij wel verweer had willen voeren. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de gemachtigde van [gedaagde] en de gemachtigde van [eiser] hebben gecommuniceerd in aanloop naar een eventueel kort geding. Naar aanleiding van die correspondentie had van beide gemachtigden verwacht mogen worden dat zij actief contact met elkaar zouden opnemen. De gemachtigde van [eiser] had inhoudelijk op de door [gedaagde] gestelde tekortkomingen moeten reageren, zoals hij ook had toegezegd. De gemachtigde van [gedaagde] had moeten informeren over het uitbrengen van de bodemdagvaarding. Indien de gemachtigden aldus met elkaar hadden gecommuniceerd, was de kans op een verstekvonnis verwaarloosbaar geweest. Op basis van het voorgaande weegt de voorzieningenrechter het belang van [eiser] , om te worden gehoord op de vorderingen van [gedaagde] , zwaarder dan het belang van [gedaagde] om over te gaan tot executie van het verstekvonnis.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt verder, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gesteld, dat de verzetdagvaarding op 7 augustus 2024 zal worden aangebracht en dat de rechtbank zich zal inspannen om de verzetprocedure op voortvarende wijze te behandelen. Deze voortvarende behandeling moet resulteren in een mondelinge behandeling in de verzetprocedure die op een korte termijn kan plaatsvinden. Aldus wordt zoveel als mogelijk tegemoetgekomen aan de belangen van [gedaagde] .
Conclusie
4.12.
Alles overwegend komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de executie van het verstekvonnis geschorst moet worden totdat einduitspraak is gedaan in de verzetprocedure. De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiser] dat de schorsing moet gelden totdat onherroepelijk is beslist op de verzetprocedure afwijzen, gelet op het oordeel van Hoge Raad in zijn arrest van 20 december 2019. [2]
Dwangsom
4.13.
Nu de schorsing bij vonnis zal worden uitgesproken, bestaat geen grond voor een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een dwangsom.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De vordering om haar te veroordelen het bedrag van de eigen bijdrage voor de door de Raad van Rechtsbijstand aan [eiser] verstrekte toevoeging te vergoeden, wordt afgewezen. Aangezien [gedaagde] reeds in de proceskosten wordt veroordeeld, bestaat geen aanleiding om haar te veroordelen ook de eigen bijdrage van [eiser] te voldoen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
765,00

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht van 3 juli 2024 met zaak- en rolnummer 11172015 CV-EXPL 24-5168, totdat de kantonrechter uitspraak heeft gedaan in de door [eiser] aanhangig te maken verzetprocedure;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.
Het bovenstaande bevat de motivering van het op 30 juli 2024 uitgesproken vonnis en is op 6 augustus 2024 aldus vastgesteld en door de voorzieningenrechter ondertekend.
51588 / 32268

Voetnoten

1.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810, rov. 3.9.
2.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.6.4.