ECLI:NL:RBGEL:2024:5248

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
C/05/428327 / HA ZA 23/508
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot medewerking aan vestiging mandeligheid van toegangsweg

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], dat de rechtbank TCE Holding B.V. zou veroordelen tot medewerking aan de vestiging van mandeligheid van een toegangsweg. De eisers zijn eigenaren van bedrijfspanden op een bedrijventerrein en stelden dat de toegangsweg mandelig zou moeten zijn, zodat deze door alle eigenaren van de bedrijfsunits gebruikt kan worden. TCE, de gedaagde partij, betwistte de vordering en stelde dat er geen rechtsgrond was voor de eis van de eisers. De rechtbank heeft de vordering van de eisers afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat TCE verplicht was om mee te werken aan de vestiging van mandeligheid. De rechtbank oordeelde dat de akte van inbreng van TCE geen volmacht bevatte voor de aankoop van een deel van de toegangsweg en dat de feiten en omstandigheden die door de eisers waren gesteld onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de eisers in het ongelijk waren gesteld en hen werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.082,00 werden begroot. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/428327 / HA ZA 23-508
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen [eisers] en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. D.S. Muller,
tegen
TCE HOLDING B.V.,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde partij,
hierna te noemen TCE,
advocaat: mr. J.J.H. Post.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 februari 2024
- de mondelinge behandeling van 7 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] en TCE zijn ieder eigenaar van afzonderlijke bedrijfspanden, die deel uitmaken van het bedrijventerrein aan [adres bedrijventerrein] .
2.2.
De bedrijfspanden op die locatie zijn in 2016 in het kader van een nieuwbouwproject ontwikkeld door [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). De grond waarop het project is gerealiseerd was eigendom van de [gemeente] . Op kavel 13 zijn meerdere bedrijfspanden gerealiseerd en op kavel 12 meerdere opslagboxen. Tussen kavel 12 en 13 loopt de toegangsweg vanaf de openbare weg ( [adres bedrijventerrein] ). Een en ander is weergegeven op de hierna afgebeelde situatietekening.
2.3.
[eiser sub 2] is sinds 30 maart 2017 eigenaar van het bedrijfspand met nummer 51 E op perceel 6508. [eiser sub 1] is sinds 20 november 2017 eigenaar van het bedrijfspand met nummer 51 D op perceel 6507 en van 1/10e deel van de toegangsweg op perceel 6512. TCE is sinds 24 december 2018 eigenaar van het bedrijfspand met nummer 51 B op perceel 6513. De [gemeente] is eigenaar van 9/10e deel van de toegangsweg op perceel 6512. De ligging van de bedrijfspanden en de toegangsweg is weergegeven op de hierna afgebeelde kadastrale kaart.
2.4.
De toegangsweg op perceel 6512 is niet mandelig.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis TCE zal veroordelen tot medewerking aan de vestiging van mandeligheid van de toegangsweg binnen één maand na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, met veroordeling van TCE in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. Bij de realisatie van het bedrijventerrein was het de bedoeling dat de toegangsweg van perceel 6512 mandelig zou worden en in gebruik zou zijn bij de eigenaren/gebruikers van de bedrijfsunits van kavel 13. Ieder van de kopers van die bedrijfsunits zou 1/10e deel van het perceel 6512 van de gemeente kopen en in de koopovereenkomsten was daartoe een volmacht van de koper opgenomen om dat deel aan te kopen. Dat is uiteindelijk niet gebeurd. Alleen [eiser sub 1] is eigenaar geworden van 1/10e deel van perceel 6512. Het overige 9/10e deel daarvan is eigendom gebleven van de gemeente
Van de beoogde eigenaren van perceel 6512 hebben naast [eisers] zelf, zes eigenaren van de bedrijfspanden (nrs. 51, 51 A, 51 C, 51 G, 51 H en 51 I) ingestemd met het meewerken aan het vestigen van mandeligheid van perceel 6512. De gemeente is ook bereid mee te werken aan de overdracht van 9/10e deel van perceel 6512 aan die eigenaren. Alleen TCE wenst niet mee te werken.
[eisers] ondervinden hinder van het gebruik van de toegangsweg op perceel 6512 door TCE. TCE gebruikt de naast haar bedrijfspand gelegen parkeerplaatsen voor langdurig parkeren en daardoor blokkeert en hindert zij het gebruik van [eisers] van de toegangsweg. [eisers] hebben daarom belang erbij dat de mandeligheid zoals was beoogd wordt gevestigd en dat daarmee de beheersregeling gelding krijgt, zodat zij TCE kan houden aan de daarin opgenomen regels over het vrij houden van de doorgang.
3.3.
TCE voert verweer. Zij betwist dat in de op haar perceel betrekking hebbende leveringsakte een volmacht tot aankoop van 1/10e deel van het perceel van de gemeente is opgenomen. Zij voert aan dat er geen rechtsgrond is voor de vordering van [eisers] Volgens TCE heeft de eigenaar van de bedrijfsunit met nummer 49 D (perceel 6500) niet ingestemd met het meewerken aan de mandeligheid van de toegangsweg en is hij ook niet van plan dat te gaan doen. TCE voert verder aan dat zij eigenaar is van de parkeervakken, die naast haar bedrijfspand op de toegangsweg liggen. Daarover bestaat een erfgrensgeschil. TCE betwist verder dat zij de doorgang voor [eisers] blokkeert. Ook indien zij parkeert in de parkeervakken naast haar bedrijfspand, is er voldoende ruimte voor doorgang van de vrachtwagens van [eisers] , aldus TCE. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [eisers] niet toewijsbaar is en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
4.2.
[eisers] menen dat TCE gehouden is haar medewerking te verlenen aan het vestigen van mandeligheid van het perceel 6512, omdat dat volgt uit de akte van inbreng van 24 december 2018, waarbij het bedrijfspand aan TCE is geleverd. Daarin is vermeld dat ook 1/10e onverdeeld aandeel in een perceel weg wordt ingebracht. TCE wist dus dat zij een mandelig terrein verwierf, althans zou gaan verwerven en heeft daarmee aanvaard dat zij ook die verplichting dient na te komen, aldus [eisers]
In de akte van inbreng van 24 december 2018 is echter geen volmacht opgenomen tot aankoop van een deel van het perceel van de gemeente, zoals in de leveringsakte van 30 maart 2017, waarbij het bedrijfspand aan [eiser sub 2] is geleverd. In de akte van inbreng van 24 december 2018 wordt weliswaar verwezen naar een akte van levering van 30 maart 2017, maar in het daaronder opgenomen citaat van die akte is de volmacht niet opgenomen. Uit de akte van inbreng kan dus niet zonder meer een verplichting van TCE worden afgeleid om mee te werken aan het vestigen van mandeligheid van de toegangsweg. Niet gesteld of gebleken is dat TCE zich op enig moment contractueel heeft verbonden om mee te werken aan het vestigen van de mandeligheid.
4.3.
Bovendien zijn de feiten en omstandigheden die [eisers] aan hun vorderingen ten grondslag leggen, niet komen vast te staan.
4.4.
Zo is niet komen vast te staan dat alle ‘beoogde eigenaren’ van perceel 6512 hebben ingestemd met het vestigen van de mandeligheid, aangezien van de eigenaar van bedrijfsunit 49 D niet duidelijk is of hij wel of niet heeft ingestemd, nu partijen daar ieder anders over verklaren. Het had op de weg gelegen van [eisers] hun stelling dat ook deze eigenaar heeft ingestemd nader te onderbouwen, nu TCE in haar conclusie van antwoord van 17 januari 2024 al heeft vermeld dat zijn instemming ontbrak en de mondelinge behandeling pas op 7 mei 2024 heeft plaatsgevonden. [eisers] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan het niet mogelijk was om vóór de mondelinge behandeling een schriftelijke verklaring van de eigenaar van bedrijfspand 49 D te verkrijgen. De enkele verklaring van [eisers] ter mondelinge behandeling dat de eigenaar van bedrijfsunit 49 D telefonisch heeft meegedeeld dat hij akkoord was, is onvoldoende nu TCE het tegendeel beweert. Aan bewijslevering wordt dan niet toegekomen.
4.5.
Evenmin is komen vast te staan dat het gebruik van de toegangsweg door TCE wordt geblokkeerd of dat [eisers] door toedoen van TCE zodanig worden gehinderd dat zij de toegangsweg niet kunnen gebruiken. Partijen zijn het niet eens over de precieze breedte van de weg, maar niet althans onvoldoende is weersproken dat ook wanneer de parkeerplaatsen aan beide zijden van de toegangsweg worden gebruikt, er nog voldoende ruimte is (4 á 5 meter) om met een vrachtwagen over de toegangsweg te rijden. Dat er langdurig dubbel wordt geparkeerd door TCE en/of anderen is door [eisers] , tegenover de betwisting van TCE, onvoldoende onderbouwd.
4.6.
De conclusie is dat [eisers] , tegenover het gemotiveerde verweer van TCE, onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit volgt dat er een rechtsgrond voor hun vordering bestaat.
4.7.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van TCE worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.082,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 2.082,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten, met ingang van de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op
14 augustus 2024.
592