ECLI:NL:RBGEL:2024:5114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
419947
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beneficiaire aanvaarding en beëindiging van de taak van de executeur in een erfrechtelijke procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een erfrechtelijke kwestie waarin de beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap centraal staat. De eiser, procederend voor zichzelf en als erfgenaam, heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard, wat betekent dat hij niet aansprakelijk is voor de schulden van de nalatenschap die de activa overschrijden. De executeur van de nalatenschap, die zonder bekende woon- en/of verblijfplaats is, heeft echter de stelling ingenomen dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om aan de schulden te voldoen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 8 mei 2024 al aandacht besteed aan de hoedanigheid van de gedaagde als executeur en de vraag of zijn taak al dan niet is geëindigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de taak van de executeur is geëindigd, omdat de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. Dit houdt in dat de executeur niet langer bevoegd is om de nalatenschap te beheren, tenzij hij kan aantonen dat de nalatenschap voldoende middelen heeft om de schulden te voldoen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de executeur niet kan volhouden dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is, gezien de omstandigheden en de eerdere verklaringen van de executeur zelf. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de nalatenschap moet worden vereffend.

In de uitspraak heeft de rechtbank de executeur niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eiser. De rechtbank heeft ook bepaald dat de executeur verplicht is om de eiser inzage te geven in alle relevante informatie die nodig is voor de afwikkeling van de nalatenschap. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de executeur en de rechten van de erfgenamen in het geval van beneficiaire aanvaarding.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/419947 / HZ ZA 23-172
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiser in conv/verw in reconv],
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van erfgenaam, alsmede legataris in de nalatenschap van
[erflater],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv/verw in reconv] ,
advocaat: mr. D.B. den Hartog te Amsterdam,
tegen
[gedaagde in conv/eiser in reconv],
in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van
[erflater],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: de executeur,
advocaat: mr. J.W. Damstra te Apeldoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024
- de nadere akte ten behoeve van het vonnis 8 mei 2024 van [eiser in conv/verw in reconv]
- de akte uitlaten van de executeur van 5 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen deze vorderingen hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
2.2.
De rechtbank is in het vonnis van 8 mei 2024 ingaan op de hoedanigheid van gedaagde die is gedagvaard als executeur. De rechtbank heeft partijen gevraagd zich uit te laten over de vraag of de taak van de executeur als zodanig al dan niet is geëindigd en, daarmee samenhangend, wat zijn positie als partij in deze procedure is.
2.3.
[eiser in conv/verw in reconv] heeft zich bij akte van 5 juni 2024 onder meer op het standpunt gesteld dat gedaagde zich steeds op het standpunt is blijven stellen – óók nadat [eiser in conv/verw in reconv] en zijn zus de nalatenschap beneficiair hadden aanvaard – dat hij executeur is en dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is. Gedaagde heeft steeds gehandeld als executeur en dat hij dat was heeft nooit ter discussie gestaan. Daardoor mocht [eiser in conv/verw in reconv] daarvan uitgaan en hoefde hij niet te twijfelen aan die hoedanigheid van gedaagde. Gebleken is nu dat de executeur ten onrechte heeft verklaard dat de boedel ruimschoots voldoende is en dat de erfgenamen gezamenlijk vereffenaar zijn. Ook indien moet worden vereffend, dient de executeur volgens [eiser in conv/verw in reconv] nog steeds een boedelbeschrijving op te stellen, alle schuldeisers in kaart te brengen en de vereiste inlichtingen te geven, zodat de erfgenamen de nalatenschap kunnen vereffenen. [eiser in conv/verw in reconv] handhaaft zijn vorderingen in conventie en blijft erbij dat de executeur in reconventie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat de reconventionele vorderingen niet toewijsbaar zijn.
2.4.
De executeur heeft zich bij akte van 5 juni 2024 op het standpunt gesteld dat indien de nalatenschap moet worden vereffend, [eiser in conv/verw in reconv] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen. [eiser in conv/verw in reconv] moet dan de erfgenamen als vereffenaar dagvaarden. In het geval dat de nalatenschap verplicht is om het legaat aan [eiser in conv/verw in reconv] uit te keren, zijn er onvoldoende middelen in de nalatenschap om de schulden te voldoen en is er geen sprake is van een ruimschoots voldoende boedel. De executeur concludeert op grond daarvan dat [eiser in conv/verw in reconv] in dat geval de verkeerde persoon heeft gedagvaard en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser in conv/verw in reconv] in de proceskosten.
2.5.
Zoals in het vonnis van 8 mei 2024 al is overwogen, is niet in geschil dat [eiser in conv/verw in reconv] en zijn zus de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. Dat betekent dat vereffening van de nalatenschap dient plaats te vinden en de taak van de executeur als gevolg daarvan eindigt, tenzij hij kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om de schulden van de nalatenschap te voldoen en die vereffening daarom niet nodig is.
Hoewel de executeur zich er aanvankelijk op leek te beroepen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden te voldoen, heeft hij in zijn akte van 5 juni 2024 gesteld dat daar geen sprake van is indien de nalatenschap verplicht is het legaat aan [eiser in conv/verw in reconv] uit te keren.
2.6.
Gelet op het standpunt dat de executeur in zijn akte van 5 juni 2024 inneemt, kon hij in februari 2018 – toen hij bekend werd met de beneficiaire aanvaarding door [eiser in conv/verw in reconv] en [naam 1] – weten dat zijn werkzaamheden als executeur daarmee eindigden. Uit de discussie over de echtheid van de koopovereenkomst (met betrekking tot het appartement van erflaatster) die gelet op de overgelegde stukken begin 2018 al gaande was, kon de executeur immers weten dat het nog maar de vraag was of de nalatenschap over voldoende baten beschikte om de schulden te kunnen voldoen en deze situatie is nadien ook niet gewijzigd. De executeur had al die tijd rekening moeten houden met de mogelijkheid dat het aan [eiser in conv/verw in reconv] toegekende legaat als schuld op de nalatenschap zou drukken. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een nalatenschap die ruimschoots voldoende is als bedoeld in artikel 4:202 lid 1 onder a BW. Daarbij is in aanmerking genomen dat de executeur niet lichtvaardig kan omgaan bij het afleggen van de zogenoemde ‘ruimschoots-toereikendverklaring’. Dat is af te leiden uit de wetsgeschiedenis (Kamerstuk 34224 nr. 3 MvT uit 2015 / nota II, Parl.Gesch. Boek 4, p. 2188) waaruit blijkt dat de executeur daarvan niet kan uitgaan zonder maatregelen te nemen die redelijkerwijs waarborgen dat er geen onbekende schuldeisers meer zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de executeur er daarom in dit geval, waarin rekening dient te worden gehouden met de mogelijke vordering in verband met het legaat van [eiser in conv/verw in reconv] , ook niet van mogen uitgaan dat de boedel ruimschoots toereikend was. Dat brengt met zich dat de nalatenschap vereffend dient te worden en dat de taak van de executeur op grond van artikel 4:149 lid 1 onder d BW begin 2018 is geëindigd.
2.7.
Over het standpunt van de executeur dat [eiser in conv/verw in reconv] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 4:149 lid 3 BW blijft de gewezen executeur verplicht te doen wat niet kan worden uitgesteld zonder nadeel voor de afwikkeling van de nalatenschap, totdat degene die na hem tot het beheer van de nalatenschap bevoegd is, dit heeft aanvaard. Nu de executeur zijn werkzaamheden heeft voortgezet – zelfs nadat hij er bij brief van 22 april 2022 (productie 6 van [eiser in conv/verw in reconv] ) namens [eiser in conv/verw in reconv] op was gewezen dat zij taak was geëindigd –, en hij op grond van artikel 4:148 BW alle gewenste inlichtingen aan de erfgenamen diende te geven over de uitoefening van zijn taak is hij als (voormalig) executeur, ondanks dat zijn taak is geëindigd, nog steeds verplicht om die informatie te verschaffen over alle werkzaamheden die hij als zodanig heeft verricht in die periode en de stukken te overhandigen die hij als zodanig tot zijn beschikking heeft gekregen. Omdat het de taak van de executeur is om als vertegenwoordiger van de erfgenamen aangifte erfbelasting te doen en met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te maken, gaat de rechtbank ervan uit dat hij in ieder geval over stukken moet beschikken die daarop zien. De executeur heeft dat ook niet betwist. Het door [eiser in conv/verw in reconv] onder III, aanhef en onder b en f gevorderde is dan ook toewijsbaar als hierna volgend. De executeur heeft in zijn conclusie van antwoord / eis in reconventie betwist dat hij over de overige onder III door [eiser in conv/verw in reconv] gevorderde stukken beschikt, zodat de vordering niet toewijsbaar is voor zover die op die stukken betrekking heeft. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat de noodzaak van oplegging daarvan onvoldoende is onderbouwd.
2.8.
Omdat de taak van de executeur is geëindigd kan [eiser in conv/verw in reconv] zijn vorderingen onder I en II niet tegen de executeur instellen. Hij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in die vorderingen. Hoewel [eiser in conv/verw in reconv] aldus (grotendeels) niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen en sprake is van een familierelatie, zal de rechtbank de executeur veroordelen in de proceskosten in conventie op grond van artikel 237 lid 1, laatste volzin, Rv. Omdat hij ten onrechte als executeur is blijven optreden, zelfs nadat hij er door de advocaat van [eiser in conv/verw in reconv] op was gewezen dat zijn taak geëindigd was, is het aan de executeur te wijten dat [eiser in conv/verw in reconv] hem als zodanig heeft gedagvaard. De executeur heeft de kosten van deze procedure aldus nodeloos veroorzaakt. De proceskosten van [eiser in conv/verw in reconv] worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,07
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,50 punten × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.614,07
2.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.10.
Voor de vordering in reconventie geldt dat de executeur die niet kan instellen omdat zijn taak is geëindigd. Hij kan de erfgenamen daardoor niet meer vertegenwoordigen en dus geen vordering instellen ten behoeve van de nalatenschap. De executeur zal daarom niet- ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
2.11.
De executeur dient gelet op de niet-ontvankelijkheid van zijn vorderingen de proceskosten (inclusief nakosten) te betalen. De proceskosten van [eiser in conv/verw in reconv] worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat
1.214,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.353,00
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart [eiser in conv/verw in reconv] niet-ontvankelijk in het door hem onder I en II gevorderde,
3.2.
beveelt de executeur om [eiser in conv/verw in reconv] inzage of afschrift te verschaffen van alle informatie die de executeur van erflaatster tot zijn beschikking heeft en die [eiser in conv/verw in reconv] nodig heeft voor de berekening van zijn erfdeel, waaronder stukken met betrekking tot de aangifte erfbelasting en een opgave en waardering van de goederen van de nalatenschap van erflaatster per 23 september 2017,
3.3.
wijst het anders of meer onder III door [eiser in conv/verw in reconv] gevorderde af,
3.4.
veroordeelt de executeur in de proceskosten van [eiser in conv/verw in reconv] van € 4.614,07, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de executeur niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
veroordeelt de executeur tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2, 3.4 en 3.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.7.
verklaart de executeur niet-ontvankelijk in zijn vordering,
3.8.
veroordeelt de executeur in de proceskosten van € 1.353,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de executeur niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.9.
veroordeelt de executeur tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.
JO/Ma