ECLI:NL:RBGEL:2024:509

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
AWB 24/204
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde last onder bestuursdwang, waarbij zijn woning voor de duur van zes maanden zou worden gesloten vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hard- en softdrugs. De burgemeester had deze maatregel opgelegd op 19 december 2023, na een politie-inval op 12 november 2023, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid drugs en attributen die duiden op drugshandel werden aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bezwaren van verzoeker geen redelijke kans van slagen hebben. De rechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, en dat de sluiting evenwichtig is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De uitspraak benadrukt dat de burgemeester niet verplicht is om een machtiging van een gemachtigde te overleggen en dat de bekendmaking van het besluit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats [plaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/204

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker 1] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.N. de Jager),
en

de burgemeester van de gemeente Nijkerk

(gemachtigde: J. Heiner).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de aan hem opgelegde last onder bestuursdwang, inhoudende dat zijn woning voor de duur zes maanden wordt gesloten in verband met de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hard- en softdrugs. [1]
1.1.
Deze woningsluiting heeft de burgemeester bij besluit van 19 december 2023 opgelegd en zou ingaan vanaf 18 januari 2024 om 10.00 uur. Bij besluit van 12 januari 2024 heeft de burgemeester het tijdstip waarop de woning zal worden gesloten opgeschort tot in ieder geval zeven dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening.
1.2.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de woningsluiting. Daarnaast heeft hij hangende bezwaar verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester hebben deelgenomen aan de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker woont in de huurwoning aan de [locatie] in [plaats] . Op 12 november 2023 omstreeks 04:33 krijgt de politie het verzoek om naar de woning van verzoeker te gaan, omdat hij te veel verdovende middelen had gebruikt en er een klein kind in de woning zou zijn.
3. Omdat door de politiemedewerkers in de woning een sterke hennepgeur werd waargenomen en zij onder meer op de salontafel een zak met vermoedelijk XTC-pillen en wiet zagen liggen en op de eettafel een poederachtige substantie met daarnaast een weegschaal en opgerold geld, is in overleg met de officier van justitie en de rechter-commissaris besloten de woning te doorzoeken. Tijdens deze doorzoeking zijn onder meer, zo blijkt uit de bestuurlijke rapportage van de politie, de volgende goederen aangetroffen en inbeslaggenomen:
- 31680,9 gram hennep;
- 465 gram hasjiesj;
- 15 thc-vape cardridges;
- 31.000 groen/grijze pillen met Moncler logo;
- 3.000 grijs/roze pillen;
- een zak met bruine, vermoedelijke MDMA-kristallen;
- een zak grijze pillen;
- 3 zakken bruine, vermoedelijke MDMA-kristallen;
- 1 zak met groene Moncler pillen;
- 1 zak roze/grijze Moncler pillen;
- 1 zak grijze pillen;
- 1 bakje met daarin vermoedelijk natte speed;
- 1 zak groen/grijze pillen;
- 1 sealbag met daarin vermoedelijk nog meer drugs.
4. In de bestuurlijke rapportage staat verder vermeld dat de aangetroffen pillen inmiddels bewijswaardig zijn getest en dat het om MDMA blijkt te gaan. Omdat er in de woning meer dan een handelshoeveelheid drugs aanwezig was, heeft de burgemeester bij brief van 22 november 2023 het voornemen geuit om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Bij brief van 1 december 2023 is dat voornemen nogmaals verstuurd (nu naar de PI in [plaats] ), omdat de burgemeester van de politie medegedeeld heeft gekregen dat verzoeker gedetineerd zit. Bij besluit van 19 december 2023 heeft de burgemeester het daadwerkelijke besluit genomen om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. Gelet op het besluit van 12 januari 2024 is het tijdstip waarop de woning zal worden gesloten opgeschort tot in ieder geval zeven dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of de bezwaren van verzoeker een redelijke kans van slagen hebben. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
Is het bestreden besluit op een juiste wijze bekendgemaakt?
5.2.
Verzoeker voert aan dat de toezending van het besluit heeft plaatsgevonden aan het adres van de advocaat van verzoeker in de strafrechtelijke procedure, maar zij ontkent het besluit ontvangen te hebben en bovendien heeft zij zich niet als gemachtigde in deze (bestuursrechtelijke) procedure gemeld. Verzoeker onderbouwt dat door erop te wijzen dat een stelbrief van deze advocaat of een machtiging van verzoeker ontbreekt. Verzoeker stelt verder dat het bestreden besluit daarom toegezonden had moeten worden aan verzoeker zelf in de PI in [plaats] . Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de burgemeester het besluit naar de PI heeft toegezonden en verzoeker ontkent het besluit ook te hebben ontvangen. Het bestreden besluit is volgens verzoeker daarom niet volgens de voorgeschreven wijze als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bekendgemaakt en als gevolg daarvan niet in werking getreden.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat als een bestuursorgaan weet heeft van het optreden van een gemachtigde voor een belanghebbende in een bepaalde zaak, een besluit aan die gemachtigde moet worden toegezonden. Gebeurt dat niet, dan is een besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en daarmee niet in werking getreden. [2] De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester ten tijde van het nemen van het primaire besluit de strafrechtadvocaat van verzoeker terecht als gemachtigde in deze procedure heeft aangemerkt. Bij vertegenwoordiging door een advocaat mag er namelijk vanuit gegaan worden dat als er namens een betrokkene wordt opgetreden in een bepaalde procedure, de advocaat daartoe opdracht heeft verkregen van die betrokkene. Uit het bestreden besluit blijkt dat de strafrechtadvocaat telefonisch een zienswijze heeft ingediend bij de burgemeester over het sluiten van de woning. Gelet op die omstandigheid mocht de burgemeester er dan ook van uitgaan dat de strafrechtadvocaat gemachtigd was om voor verzoeker op te treden in deze bestuursrechtelijke procedure. Daarvoor hoeft geen machtiging te worden overlegd. Uit artikel 2:1, derde lid, van de Awb volgt namelijk dat de burgemeester een machtiging van een gemachtigde kan verlangen, maar de burgemeester is daartoe dus niet verplicht. Gelet op het voorstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de burgemeester het besluit terecht heeft toegezonden aan de strafrechtadvocaat. Het bestreden besluit is dan ook op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en in werking getreden.
5.4.
De stelling van verzoeker dat de strafrechtadvocaat dit besluit niet heeft ontvangen, maakt dit niet anders. De burgemeester heeft op zitting een afschrift overgelegd waaruit blijkt dat het besluit aangetekend is verstuurd. Het betreffende besluit is weliswaar niet afgehaald bij het kantoor van POSTNL, maar de voorzieningenrechter overweegt dat het niet-ophalen van het poststuk voor rekening en risico van de strafrechtadvocaat komt.
De grond heeft geen redelijke kans slagen.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
5. Zoals uit de bestuurlijke rapportage blijkt, heeft de politie in de woning van verzoeker een grote hoeveelheid soft- en harddrugs aangetroffen. Verzoeker bestrijdt dit niet. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs is de burgemeester in dergelijke gevallen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. [3]
Evenredigheid van de woningsluiting
6. Partijen verschillen er wel van mening over of de burgemeester in redelijkheid gebruik mocht maken van deze bevoegdheid. Verzoeker stelt zich in dat kader, kort samengevat, op het standpunt dat de woningsluiting onevenredig is.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de evenredigheidstoets is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Uit dat artikel volgt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) blijkt dat de factoren geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid een rol kunnen spelen bij de toetsing van een besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Verzoeker voert in de kern aan dat de noodzaak om de woning te sluiten ontbreekt en dat de woningsluiting niet evenwichtig is. De voorzieningenrechter zal daarom de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de maatregel betrekken bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. De voorzieningenrechter bespreekt deze aspecten afzonderlijk van elkaar.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
7. Verzoeker voert aan dat er minder vergaande maatregelen zijn die de burgemeester had kunnen en moeten aanwenden, zoals een last onder dwangsom of een bestuurlijke waarschuwing. Ook stelt verzoeker dat de burgemeester de noodzaak van de woningsluiting onvoldoende heeft onderbouwd. Verzoeker stelt dat in het bestreden besluit namelijk onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van het verhandelen van drugs vanuit de woning. Daar komt bij dat verzoeker strafrechtelijk enkel wordt vervolgd voor het bezit van de verdovende middelen. Er zijn dan ook geen daadwerkelijk aanwijzingen waaruit volgt dat sprake is geweest van het verhandelen van drugs vanuit de woning. Er zijn ook geen meldingen van overlast geweest door omwonenden, waardoor er geen sprake is van een verstoring van de openbare orde. Het enkele aantreffen van de verdovende middelen is volgens verzoeker zonder meer onvoldoende om die verstoring aan te nemen.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. In de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. [4] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De Afdeling noemt in die uitspraak ook een aantal omstandigheden waarin de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter is, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is ook van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld.
7.2.
In de uitspraak van 6 juli 2022, die voortborduurt op de overzichtsuitspraak, heeft de Afdeling over het feitelijk handelen vanuit de woning het volgende overwogen: [5]
“Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.”
7.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat er, zoals onder 3 is weergegeven, een zeer grote hoeveelheid aan zowel hard- als softdrugs is gevonden in de woning. De voorzieningenrechter acht het meer dan aannemelijk dat de aangetroffen hoeveelheid drugs geheel of in ieder geval gedeeltelijk bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. De omstandigheid dat het om een handelshoeveelheid harddrugs gaat, maakt de noodzaak tot het sluiten van de woning groter. De burgemeester heeft op zitting erkend dat er geen feitelijke handel vanuit de woning is geconstateerd en (vooralsnog) ook geen ‘loop’ naar de woning is waargenomen. Verder heeft de burgemeester erkend dat er geen meldingen van overlast zijn geweest. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat er ook geen verklaringen van buurtbewoners zijn overgelegd die zouden kunnen wijzen op handel vanuit de woning. De voorzieningenrechter overweegt dat er desondanks voldoende concrete aanwijzingen zijn dat er in of vanuit de woning handel heeft plaatsvonden. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt namelijk dat er naast de handelshoeveelheid aan hard- en softdrugs ook attributen in de woning zijn aangetroffen die duiden op handel in of vanuit de woning. Het gaat in dit geval om vier vacuüm-machines, een kweektent, zes weegschalen, een envelop met daarin een aan drugshandel gerelateerde administratie en een gasalarmpistool. Gelet op de grote hoeveelheid in de woning aangetroffen harddrugs, in combinatie met de attributen die wijzen op handel in of vanuit de woning, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het sluiten van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. Dat er geen daadwerkelijke ‘loop’ of overlast is geconstateerd doet daaraan niets af, omdat een sluiting ook noodzakelijk kan zijn om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen en de woning aan het drugscircuit te onttrekken.
7.4.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker wel in zijn standpunt dat de burgemeester de noodzaak van de sluiting in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit heeft de burgemeester er namelijk enkel op gewezen dat hij vanwege de grote hoeveelheid harddrugs en softdrugs die is aangetroffen in de woning geen aanleiding ziet om een minder zware maatregel te nemen, terwijl voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding ook van belang is of de aangetroffen drugs al dan niet feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om het bestreden besluit vanwege dit motiveringsgebrek te schorsen, omdat de burgemeester dit gebrek met inachtneming van hetgeen onder 7.3 is overwogen kan herstellen in de beslissing op bezwaar.
De grond heeft daarom geen redelijke kans van slagen.
Is de woningsluiting evenwichtig?
8. Verzoeker stelt dat de woningsluiting niet evenwichtig is. Verzoeker wijst er onder meer op dat hij in een sociale huurwoning woont en dat zijn verhuurder de huurovereenkomst buitengerechtelijk gaat ontbinden. Ook stelt verzoeker dat hij kwetsbaar is vanwege zijn belastende voorgeschiedenis. Er is bij verzoeker sprake van een veelheid aan diverse psychische aandoeningen, waarvoor tot op heden geen adequate hulpverlening en diagnostiek is geweest. In het strafrechtelijk kader kan hulpverlening worden ingezet. Het toezicht daarvan zal bij de reclassering liggen, maar voor het reclasseringstraject is het behoud van de woning nodig. Zonder woning kan volgens verzoeker namelijk geen reclasseringstoezicht worden ingezet, waardoor hij langer in detentie zal moeten verblijven. Ook stelt verzoeker dat, indien de woning zal worden gesloten, hij geen financiële middelen heeft om elders een woning te huren. Verzoeker zal verantwoordelijk blijven voor het doorbetalen van de huur gedurende de sluiting, hetgeen neer zal komen op het betalen van zes maanden aan dubbele lasten. Voorts zal het, gelet op de ernstige krapte op de woningmarkt, überhaupt niet mogelijk zijn voor verzoeker om op korte termijn een dak boven zijn hoofd te vinden. Indien verzoeker in de maatschappelijke opvang terecht zal komen, zal het voor hem niet mogelijk zijn om vorm te geven aan de omgangsregeling met zijn dochter.
8.1.
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat verzoeker op zitting helder heeft toegelicht hoe hij in een korte periode erg verslaafd is geraakt en in de situatie is terecht gekomen, waarin hij onder druk grote hoeveelheden drugs in zijn woning heeft bewaard. De voorzieningenrechter erkent dat verzoeker hierdoor in een zeer lastige situatie is terecht gekomen. Ook is de voorzieningenrechter zich ervan bewust dat met het sluiten van de woning de situatie voor verzoeker nog lastiger zal worden. Toch is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester een sluiting van de woning voor zes maanden evenwichtig heeft mogen achten. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
8.2.
In eerdergenoemde overzichtsuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
8.3.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker geen bijzondere binding heeft met deze woning. De burgemeester heeft namelijk terecht gesteld dat wanneer voor het uitvoeren van de hulpverlening een vaste woon- of verblijfadres noodzakelijk is, dit ook vanuit een andere woning kan. Verzoeker heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom hij om andere redenen een bijzondere binding heeft met specifiek deze woning. De op zitting genoemde omstandigheid dat verzoeker lang op een wachtlijst heeft gestaan voor deze woning, is daarvoor onvoldoende.
8.4.
Ten aanzien van het vinden van vervangende woonruimte en de gestelde dubbele financiële lasten, overweegt de voorzieningenrechter dat de burgemeester in het bestreden besluit heeft gewezen op de mogelijkheid voor verzoeker om (tijdelijk) andere woonruimte te betrekken. De burgemeester heeft daarbij specifiek aangegeven dat in [plaats] en [plaats] (en in de nabije omgeving) woonruimte beschikbaar is voor een bedrag vanaf ongeveer € 400,-, waarbij ook verwezen is naar een specifieke website waar appartementen gehuurd kunnen worden. Ook heeft de burgemeester op zitting toegelicht dat als verzoeker zijn huurovereenkomst zelf opzegt, hij vanaf dat moment geen huur meer verschuldigd is voor zijn huidige woning. De burgemeester heeft daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat er mogelijkheden zijn om betaalbare vervangende woonruimte te vinden en de burgemeester heeft die omstandigheid dan ook in redelijkheid kunnen betrekken in zijn beoordeling van de evenwichtigheid van de sluiting.
8.5.
Verder heeft de burgemeester ook de omstandigheid dat verzoeker zijn woning waarschijnlijk definitief kwijt raakt betrokken in de belangenafweging, maar daaraan (ook gelet op hetgeen onder 8.4 is overwogen) niet de conclusie verbonden dat de woningsluiting om enkel die reden onevenwichtig is. De burgemeester acht daarbij mede van belang dat door een eventuele definitieve sluiting geen andere personen worden getroffen dan verzoeker. De dochter van verzoeker verblijft weliswaar periodiek bij hem, maar zoals uit de bestuurlijke rapportage blijkt woont zij bij haar moeder en staat zij ook op dat adres ingeschreven. De burgemeester heeft dit in redelijkheid in de belangenafweging betrokken. Ook heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid in de belangenafweging kunnen betrekken dat de aanwezigheid van de drugs in de woning aan verzoeker te verwijten valt. De burgemeester heeft er in dat kader terecht op gewezen dat deze verwijtbaarheid wordt bevestigd door het feit dat er in de woning ook een envelop met drugsgerelateerde financiële administratie is aangetroffen.
8.6.
Alles bij elkaar genomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het algemene belang om het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen in dit geval in redelijkheid zwaarder heeft kunnen en mogen laten wegen dan de nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker. De woningsluiting voor de duur van zes maanden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook evenwichtig te achten.
De grond heeft geen redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

9. Omdat de bezwaren van verzoeker geen redelijke kans van slagen hebben, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
2.Deze regel is voor de bezwaar- en beroepsfase neergelegd in de Awb (namelijk in artikel 6:17), maar uit de jurisprudentie volgt dat deze regel ook geldt voor de primaire besluitvorming; zie bijvoorbeeld CRVB 18 november 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN9715.
3.Dit volgt uit vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738 en ABRvS 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2830.
4.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
5.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.