ECLI:NL:RBGEL:2024:4937

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
C/05/438031 / KZ ZA 24-111
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot meewerken aan passeren van akte van ontbinding en verdeling maatschap; beroep op dwaling en bedrog slaagt niet

In deze zaak vordert eiser, een melkveehouder, dat gedaagde, zijn broer, meewerkt aan het passeren van een akte van ontbinding en verdeling van hun maatschap. De maatschap is op 15 januari 2023 ontbonden, en de afspraken hierover zijn vastgelegd in een schriftelijk document van 7 februari 2024. Eiser heeft het aan hem toebedeelde onroerend goed inmiddels verkocht, maar gedaagde heeft geweigerd om de akte te ondertekenen. Eiser stelt dat gedaagde in verzuim verkeert en vordert onder andere dat het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van gedaagde, zodat de akte kan worden gepasseerd.

Gedaagde voert verweer en beroept zich op dwaling en bedrog, stellende dat hij nooit de afspraken had gemaakt als hij had geweten dat eiser de boerderij zou verkopen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van dwaling, omdat gedaagde niet kan aantonen dat hij door een verkeerde voorstelling van zaken is bewogen tot het maken van de afspraken. Ook het beroep op bedrog wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat eiser opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt.

De voorzieningenrechter concludeert dat de verdelingsafspraken in stand blijven en dat gedaagde moet meewerken aan het passeren van de akte. De vordering van eiser wordt toegewezen, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, die wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/438031 / KZ ZA 24-111
Vonnis in kort geding van 30 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. van Nee,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J. Boer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de vrijwillige verschijning van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 16 juli 2024
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broers. Sinds 1 januari 1996 exploiteren zij in maatschapsverband een melkveebedrijf. In het verleden werd het bedrijf gedreven door hun grootvader en door hun vader.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat de maatschap met ingang van 15 januari 2023 is ontbonden. De afspraken over de ontbinding en verdeling van de maatschap zijn vastgelegd in een door beide partijen ondertekend schriftelijk stuk van 7 februari 2024.
2.3.
Onderdeel van de afspraken is dat onder meer de boerderij gelegen aan de [adres boerderij] is toebedeeld aan [eiser] .
2.4.
In de afspraken is verder opgenomen dat partijen zo snel als mogelijk, maar uiterlijk voor (het indienen van) “de gecombineerde opgave 2024” naar de notaris gaan, met als doel de akte van ontbinding en verdeling maatschap (hierna: de akte) te laten passeren. De gecombineerde opgave 2024 moest uiterlijk op 15 mei 2024 worden ingediend.
2.5.
Op 29 april 2024 heeft [eiser] het aan hem toebedeelde onroerend goed aan een derde verkocht. In de koopovereenkomst is opgenomen dat de akte van levering uiterlijk op 1 november 2024 zal worden gepasseerd.
2.6.
De afspraak bij de notaris voor het passeren van de onder 2.4 bedoelde akte stond gepland op 13 juni 2024 om 11.00 uur. Bij e-mail van 7 juni 2024 heeft de adviseur van [gedaagde] namens [gedaagde] laten weten dat deze daarbij niet zal verschijnen. De e-mail vermeldt dat [gedaagde] in de onderhandelingen om te komen tot verdeling van de boerderij op verschillende punten heeft toegegeven om het verder boeren door [eiser] mogelijk te maken. Dat argument is nu van tafel, omdat [eiser] de boerderij heeft verkocht, aldus [gedaagde] adviseur. Bij e-mail van 11 juni 2024 heeft [gedaagde] bij monde van zijn adviseur een nieuw voorstel gedaan voor de verdeling van de maatschap.
2.7.
Bij brief van 12 juni 2024 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om de volgende dag toch bij de notaris te verschijnen. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven, zodat de akte niet is gepasseerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van ontbinding en verdeling maatschap (conform het op 7 juni 2024 toegestuurde concept) ten overstaan van de notaris;
II. voor het geval [gedaagde] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking aan ondertekening van voornoemde akte verleent, bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke handtekening(en) van [gedaagde] , zodat de akte kan worden gepasseerd (en de ontbinding en de verdeling van de maatschap kan worden geëffectueerd);
III. [gedaagde] veroordeelt aan [eiser] de buitengerechtelijke incassokosten te betalen van € 462,50 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken is gehouden om de akte te ondertekenen. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan op de overeengekomen datum, verkeert hij vanaf 15 mei 2024 (de datum waarop de gecombineerde opgave 2024 uiterlijk moest zijn ingediend) of in ieder geval vanaf 11 juni 2024 (de datum waarop [gedaagde] heeft laten weten niet bij de notaris te zullen verschijnen) of 13 juni 2024 (de datum waarop de akte van ontbinding en verdeling maatschap zou worden gepasseerd) in verzuim. De vordering strekt tot nakoming, bestaande uit medewerking aan het passeren van de akte.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
De voorzieningenrechter zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

4.De beoordeling

De voorzieningenrechter is bevoegd en Nederlands recht is van toepassing
4.1.
Omdat [gedaagde] in Duitsland woont, heeft het geschil een internationaal karakter. De voorzieningenrechter moet daarom beoordelen of hij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en welk recht van toepassing is.
4.2.
Op dit geschil is de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Vo) zowel materieel, temporeel als formeel van toepassing.
4.3.
Op grond van artikel 7 lid 1 onder a Brussel I bis-Vo kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De vordering strekt tot nakoming van de gemaakte afspraken door middel van het ondertekenen van de akte van ontbinding en verdeling maatschap. Het ondertekenen van de akte moet worden uitgevoerd bij Hobbelink & Buitink Notarissen Mediators Estateplanners in Winterswijk. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.4.
Omdat het gaat om in Nederland gemaakte afspraken die betrekking hebben op de afwikkeling van een Nederlandse maatschap, is Nederlands recht van toepassing. Partijen gaan daar zelf kennelijk ook van uit. Dat blijkt ook uit het feit dat [gedaagde] zich beroept op bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW).
[eiser] heeft voldoende (spoedeisend) belang bij zijn vordering
4.5.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.6.
Het spoedeisend belang in deze zaak vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van [eiser] . [eiser] voert in dit verband onder meer aan dat de maatschap is beëindigd en dat hij daardoor geen inkomsten meer heeft. [gedaagde] heeft dit onvoldoende weersproken. [eiser] heeft er dan ook (spoedeisend) belang bij dat de akte wordt gepasseerd en dat de ontbinding en verdeling van de maatschap wordt geëffectueerd.
Er is geen sprake van dwaling
4.7.
[gedaagde] voert aan dat hij heeft ingestemd met toedeling van de boerderij aan [eiser] omdat deze de boerderij zou bewonen en het bedrijf daar zou voortzetten. Als [gedaagde] had geweten dat [eiser] het bedrijf zou beëindigen door verkoop van de boerderij, dan had hij nooit de afspraken gemaakt zoals die uiteindelijk op 7 februari 2024 zijn gemaakt, zo betoogt hij. [gedaagde] beroept zich daarom onder meer op dwaling. Zijn beroep op dwaling slaagt niet, gelet op het navolgende.
4.8.
Op grond van artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar, indien
( a) de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten,
( b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten, of
( c) de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had hoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
4.9.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is geweest van een verkeerde voorstelling van zaken bij [gedaagde] . Tijdens de zitting is voldoende duidelijk geworden dat de insteek van partijen in eerste instantie was dat [eiser] – of misschien [gedaagde] – het melkveebedrijf op de boerderij zou voortzetten. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij graag wilde dat het bedrijf op de boerderij zou worden voortgezet en in de familie zou blijven en dat hij om die reden heeft ingestemd met toedeling van de boerderij aan [eiser] , wiens zoon het bedrijf te zijner tijd zou kunnen voortzetten. [eiser] heeft aangevoerd dat hij weliswaar de wens heeft uitgesproken om het aan hem toebedeelde bedrijf voort te zetten, maar dat hij nooit heeft toegezegd of gegarandeerd dat hij dat zou doen. Aanvankelijk ging de (toenmalige) accountant van [eiser] (de heer [naam 1] ) ervan uit dat [eiser] het bedrijf zou kunnen voortzetten met 75 à 80 melkkoeien (productie 3 van [eiser] : e-mail van de heer [naam 1] van 25 november 2022). Op grond van de hoeveelheid fosfaatrechten die hij op grond van de gemaakte afspraken toebedeeld heeft gekregen, kan [eiser] echter slechts ongeveer 50 koeien houden. Dit aantal koeien is onvoldoende voor het exploiteren van een rendabel melkveebedrijf. [gedaagde] heeft dit op zichzelf niet weersproken. Nu het ten tijde van het maken van de verdelingsafspraken de bedoeling was dat [eiser] het bedrijf zou voortzetten, en pas nadien is gebleken dat dat onmogelijk was omdat het niet rendabel was, is geen sprake van een verkeerde voorstelling van zaken bij [gedaagde] . Om dezelfde reden is geen sprake van een verkeerde voorstelling van zaken bij [eiser] , zodat evenmin sprake is van wederzijdse dwaling.
4.10.
Indien al sprake zou zijn van een verkeerde voorstelling van zaken bij [gedaagde] , geldt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat een causaal verband bestaat met het maken van de huidige verdelingsafspraken. [gedaagde] beroept zich in dit verband op de verklaring van zijn toenmalige adviseur, de heer [naam 2] , van 12 juli 2024 (productie 4 van [gedaagde] ). De heer [naam 2] schrijft daarin dat [gedaagde] , als hij had geweten dat [eiser] het melkveebedrijf zou beëindigen door verkoop van de boerderij, nooit de afspraken had gemaakt zoals die uiteindelijk zijn gemaakt en op 7 februari 2024 op papier zijn gezet. De heer [naam 2] is echter niet de huidige adviseur van [gedaagde] . [gedaagde] heeft ook niet gesteld en onderbouwd in hoeverre de heer [naam 2] betrokken is geweest bij de uiteindelijke verdelingsafspraken. De voorzieningenrechter kent aan de verklaring van de heer [naam 2] dan ook niet de door [gedaagde] gewenste waarde toe.
4.11.
Uit wat op de zitting aan de orde is gekomen blijkt ook niet dat, indien voortzetting door [eiser] van het bedrijf op de boerderij onmogelijk zou zijn of om een andere reden niet zou doorgaan, de verdeling van het maatschapsvermogen niet of op andere voorwaarden zou plaatsvinden. Zo heeft de (huidige) accountant van [eiser] (de heer [naam 3] ) tijdens de zitting verklaard dat [gedaagde] tijdens de gesprekken over de verdeling niet wilde ruilen – in die zin dat hij het bedrijf toebedeeld zou krijgen en zou voortzetten in plaats van [eiser] – toen hem die keus werd geboden, maar wilde dat “er een streep onder kwam”. [gedaagde] heeft daarop desgevraagd verklaard dat hij niet meer weet of hem de keus is geboden om het bedrijf voort te zetten in plaats van [eiser] . Daarmee heeft [gedaagde] deze verklaring van de heer [naam 3] namens [eiser] onvoldoende weersproken. Ook heeft [gedaagde] desgevraagd verklaard dat hij, indien de akte zou worden vernietigd, “misschien” wel terug zou willen naar de boerderij. Door een dergelijke slag om de arm te houden, heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verdeling er in dat geval heel anders zou hebben uitgezien. Het verweer van [gedaagde] slaagt niet.
Er is geen sprake van bedrog
4.12.
[gedaagde] beroept zich voorts op bedrog. Op grond van artikel 3:44 BW is een rechtshandeling die door bedrog tot stand is gekomen vernietigbaar. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
4.13.
In het voorgaande heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken bij [gedaagde] en ook bij [eiser] . Gelet daarop komt ook onvoldoende vast te staan dat [gedaagde] door een opzettelijk onjuiste mededeling of opzettelijk verzwegen feit van [eiser] is bewogen tot het aangaan van de verdelingsafspraken. Ook dit verweer van [gedaagde] slaagt daarom niet.
De verdelingsafspraken blijven in stand en moeten worden nagekomen
4.14.
Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor vernietiging van de verdelingsafspraken. [gedaagde] zal die dus moeten nakomen en moeten meewerken aan het passeren van de akte van ontbinding en verdeling maatschap. De voorzieningenrechter zal de daartoe strekkende vordering van [eiser] dan ook toewijzen.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar
4.15.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd
4.16.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van ontbinding en verdeling maatschap (conform het op 7 juni 2024 toegestuurde concept) ten overstaan van de notaris,
5.2.
bepaalt – in het geval dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking verleent aan ondertekening van voornoemde akte – dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekening(en) van [gedaagde] , zodat de akte kan worden gepasseerd en de ontbinding en verdeling van de maatschap kan worden geëffectueerd,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.
JE/PB