In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende de huur van een kavel met een recreatiewoning. De huurovereenkomst, gesloten op 31 januari 2018, bevatte bepalingen die permanente bewoning uitsloten. [eiser] heeft op 7 december 2023 de huur opgezegd, maar [gedaagde] heeft deze opzegging niet geaccepteerd. [eiser] vorderde onder andere de verklaring dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd en ontbinding van de overeenkomst. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat hij recht had op huurbescherming, aangezien hij de recreatiewoning al zes jaar bewoonde.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] huurbescherming toekomt, omdat hij een onroerende zaak huurt. De rechter verwierp de stelling van [eiser] dat er sprake was van een gebruik van woonruimte dat naar zijn aard slechts van korte duur is. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] al geruime tijd op het adres ingeschreven staat en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij niet permanent in de recreatiewoning mocht verblijven. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de feitelijke situatie en de intenties van partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst. De rechter wees erop dat de bepalingen in de overeenkomst niet voldoende waren om de huurbescherming van [gedaagde] te ontzeggen, vooral gezien het feit dat de verhuurder en de gemeente nooit actie hebben ondernomen tegen het permanente gebruik van de recreatiewoning door [gedaagde].