ECLI:NL:RBGEL:2024:4928

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
05-276738-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord, veroordeling voor poging tot doodslag en overtreding van de Opiumwet met gevangenisstraf

Op 30 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag, alsook van het overtreden van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De feiten vonden plaats op 19 oktober 2023, toen de verdachte meerdere keren met een vuurwapen op het slachtoffer schoot, die daarbij gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel opzettelijk handelde met de intentie om het slachtoffer te doden. Daarnaast werd bij de verdachte een hoeveelheid cocaïne aangetroffen in zijn woning. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/276738-23
Datum uitspraak : 30 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. E.G.S. Roethof, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven te beroven, meerdere malen, althans eenmaal met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in de borst, flank, onderarm, rug en/of bil, althans het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meerdere malen, althans eenmaal met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in de borst, flank, onderarm, rug en/of bil, althans het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 22,42 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord. De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder feit 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot moord dan wel doodslag wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die met het vuurwapen op [slachtoffer] geschoten heeft. Er is veel niet onderzocht en de verklaringen van de betrokkenen verschillen onderling, zijn in strijd met elkaar en zijn in strijd met het overige bewijs. Bovendien bevatten de verklaringen van de aangever, [slachtoffer] , veel tegenstrijdigheden. Verder stelt de raadsman dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had met betrekking tot de in de woning aangetroffen verdovende middelen.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen
Op 19 oktober 2023 kwam bij de politie rond 23:15 uur een melding binnen van een schietpartij in [plaats 1] , gemeente [plaats 2] . Toen de politie ter plaatse kwam zagen zij het slachtoffer in de berm liggen. [2] Hij had meerdere schotverwondingen. [3] Het slachtoffer ( [slachtoffer] ) vertelde de politie dat een vriend op hem geschoten had. Hij toonde op zijn telefoon het [telefoonnummer] en zei dat dit het telefoonnummer was van degene die op hem had geschoten. [4] Dit telefoonnummer behoort toe aan verdachte. [5]
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 19 oktober 2023, samen met zijn neef [naam 1] , naar de woning van verdachte in [plaats 1] is gegaan. Hij wilde verhaal halen omdat verdachte beledigende berichten naar hem had gestuurd. Toen hij bij de woning was, zag hij verdachte voor zijn woning staan en riep hij verdachte. Aangever probeerde met verdachte te praten, maar verdachte pakte gelijk een wapen uit zijn jas en zei “ik ga jou schieten.” Aangever probeerde het wapen nog te pakken, maar verdachte begon met schieten. Aangever is daarna naar de bosjes gerend. [6]
Uit de forensisch medische letselrapportage blijkt dat [slachtoffer] meerdere schotverwondingen had, namelijk op de rechterzijde van de borst, op de linkerzijde van de borst naar de rug (de rechtbank begrijpt: dit is de flank), op de linkerzijde van de rug, op de rechterbil en op de rechteronderarm. [7]
Het [telefoonnummer] is door de politie getapt. Op 20 oktober 2023 om 02:24 uur vond een telefoongesprek plaats tussen de gebruiker van dit telefoonnummer (Nnman1) en iemand op Curaçao (Nnman). In dit gesprek is het volgende gezegd:
Nnman1: broer ik kan niet lang praten, de mensen zijn naar me toe gekomen om me te verkloten en ik heb ze verkloot, dus ik ga vastzitten datje het weet, ach een paar klootzakken
Nnman: maar je kent ze niet?
Nnman1: jaah ik ken ze, ze hebben een val gezet zodat ik het huis uit zou gaan en ze hebben me in huis gepakt, dan weetje het al
Nnman: maar je hebt ze verkloot
Nnman1: jaah zeker
Nnman: omvergegooid?
NNman1: jaah
Nnman: meen je niet?
Nnman1: jaah mijn hele leven verpest. [8]
Bij verdachte is een Huawei telefoon in beslag genomen waaraan het hierboven genoemde telefoonnummer was gekoppeld en waarin een foto van een geldig paspoort van verdachte alsmede een aantal foto’s van verdachte zijn aangetroffen. Uit onderzoek aan deze telefoon blijkt onder meer het volgende. In een WhatsApp-gesprek met [naam 2] op 19 oktober 2023 is om 22:51 uur vanaf deze telefoon een foto van een vuurwapen verstuurd met als bijschrift (vertaald): “Ik ga een paar blokken eten en kom terug”. [9]
Is verdachte de schutter?
Aangever heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die op hem heeft geschoten.
Verdachte heeft ter terechtzitting een alternatief scenario geschetst. Hij heeft verklaard dat hij bij zijn woning overvallen is door [slachtoffer] en [naam 1] . [slachtoffer] heeft hem bij zijn woning besprongen en hij zag dat [slachtoffer] een vuurwapen bij zich had. Hij is vervolgens in een worsteling terechtgekomen met [slachtoffer] . Verdachte heeft niet geschoten, maar er is wel twee keer op hem geschoten.
Gelet op het verschil in de verklaringen tussen aangever en verdachte ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte de schutter is geweest. De rechtbank zal hierbij eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij het schietincident drie mensen aanwezig zijn geweest, namelijk verdachte, [slachtoffer] en [naam 1] . De verklaringen over de reden van de ontmoeting verschillen. De rechtbank stelt vast dat onduidelijk blijft wat de reden van de ontmoeting tussen deze drie personen is geweest en dat elk van deze drie personen mogelijk niet de gehele waarheid heeft verteld. De rechtbank is echter van oordeel dat deze omstandigheid niet maakt dat de verklaring van [slachtoffer] in zijn geheel als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. [slachtoffer] heeft de vragen die zien op de kern van het ten laste gelegde feit – de vraag of verdachte op hem heeft geschoten – telkens duidelijk en gedetailleerd beantwoord. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat [slachtoffer] kort na het incident, bij één van de ter plaatse gekomen verbalisanten, een korte verklaring heeft afgelegd. Hij heeft meteen verteld wie op hem geschoten had en heeft hierbij het telefoonnummer van verdachte getoond aan de verbalisant. [slachtoffer] heeft dus zowel meteen na het schietincident als in de latere verhoren consistent verklaard dat verdachte op hem geschoten heeft.
De verklaringen van [slachtoffer] vinden bovendien steun in het tapgesprek tussen verdachte en een onbekend gebleven persoon. In dit gesprek zei verdachte immers dat hij mensen heeft verkloot en omvergegooid en dat hij dus gaat vastzitten. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte dit onder de gegeven omstandigheden in een telefoongesprek zou zeggen terwijl hij niet degene was die heeft geschoten. De rechtbank betrekt hierbij tevens dat vanaf de Huawei telefoon – waarvan de rechtbank uit de bewijsmiddelen afleidt dat deze in gebruik was bij verdachte – slechts een aantal minuten voor het schietincident een foto van een vuurwapen is verstuurd met daarbij de aankondiging dat verdachte op het punt stond iets te gaan doen (‘een paar blokken eten’).
Verdachte beriep zich tijdens de verhoren bij de politie en de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht. Pas ter terechtzitting heeft verdachte het genoemde alternatieve scenario geschetst. Een dergelijke proceshouding past naar het oordeel van de rechtbank niet bij het door de verdachte geschetste scenario, waarbij hij degene was die overvallen werd en onder schot werd genomen. Bovendien is verdachte na het incident gevlucht en heeft hij zich pas later gemeld bij de politie. [10]
Bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk acht. De rechtbank schuift dit scenario terzijde en neemt de verklaring van [slachtoffer] als uitgangspunt.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat verdachte met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten, als gevolg waarvan [slachtoffer] is geraakt in zijn borst, flank, rug, onderarm en bil.
Was sprake van voorbedachte raad?
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot moord, zoals primair ten laste gelegd onder
feit 1.
Poging tot doodslag
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het schieten met een vuurwapen op [slachtoffer] als een poging tot doodslag kan worden aangemerkt. Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag moet worden beoordeeld of verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Verdachte heeft met een vuurwapen meerdere malen op het bovenlichaam van [slachtoffer] geschoten. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. Door met een vuurwapen meerdere malen te schieten op het bovenlichaam kan het niet anders zijn dan dat de verdachte niet alleen wist dat hij de aangever op dat moment zou kunnen doden, maar dat hij dit ook heeft gewild. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met vol opzet op de dood van [slachtoffer] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2
Bewijsmiddelen
Op 20 oktober 2023 werd de woning van verdachte in [plaats 1] , gemeente [plaats 2] doorzocht. In een muts in de wasmand werden twee witkleurige brokken aangetroffen. [11] De brokken wogen netto 19,92 gram en 2,50 gram. [12] Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) werd het monster van het brok van 19,92 gram positief getest op cocaïne. [13]
Opzettelijk aanwezig gehad?
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap had van de drugs en dat hij de beschikkingsmacht over die drugs had.
Verdachte was op 19 oktober 2023 volgens de Basisregistratie Personen, de verklaring van de eigenaar van de woning en zijn eigen verklaring de enige bewoner van de woning waar de drugs zijn aangetroffen. [14] Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat een bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en daarover ook de beschikking heeft. De drugs zijn aangetroffen in de woning van verdachte. Nu verdachte de hoofdbewoner van de woning was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over de drugs. Daarnaast zijn de drugs aangetroffen in de wasmand van verdachte. Een wasmand wordt meestal uitsluitend gebruikt door bewoners van een woning. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ook wetenschap had van de in de wasmand aanwezige drugs.
Partiële vrijspraak
De rechtbank stelt vast dat het brok van 2,50 gram niet door het NFI is getest. Deze middelen zijn slechts getest door middel van een indicatieve test. Bij gebrek aan ander bewijs is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat dit verdovende middelen zijn in de zin van lijst I van de Opiumwet. Ten aanzien van dit deel van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne zal verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1(subsidiair)
hij op
of omstreeks19 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meerdere malen,
althans eenmaalmet een vuurwapen op
en/of in de richting vandie [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in de borst, flank, onderarm, rug en
/ofbil,
althans het lichaamis geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 19 oktober 2023 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer
19,92gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaalbevattende cocaïne, zijndecocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair:
poging tot doodslag
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van de feiten

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer, dan wel noodweerexces, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte is overvallen, besprongen en aangevallen met een vuurwapen door [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, allereerst beoordeeld moet worden of de aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht aannemelijk is geworden. Hierbij is de rechtbank zich ervan bewust dat de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gestelde feitelijke toedracht – dat hij is overvallen, besprongen en met een vuurwapen aangevallen is door [slachtoffer] – niet aannemelijk is geworden. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld wat zich voorafgaand aan het schietincident precies heeft afgespeeld tussen verdachte en [slachtoffer] . Enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht hoeft echter niet in de weg te staan aan het aannemen of verwerpen van een noodweerverweer. Hoewel er in dossier wel aanwijzingen te vinden zijn dat verdachte door [slachtoffer] werd besprongen of aangevallen, wordt de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hem met een vuurwapen heeft aangevallen, niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Bovendien is verdachte pas ter terechtzitting met dit scenario gekomen.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie zoals verdachte heeft geschetst en kan een beroep op noodweer of noodweerexces niet slagen.
De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het huidige tijdsgewricht, waarin veelal streng wordt gestraft, geen rol te laten spelen bij het bepalen van de eventuele strafmaat. De raadsman heeft een aantal voorbeelden genoemd van zaken waarin naar zijn mening niet is gezwicht voor de druk om streng te straffen en heeft de rechtbank verzocht deze zaken te gebruiken als uitgangspunt. Dat ligt volgens de raadsman tussen de dertig maanden en vier jaar. Ten slotte heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte werd aangevallen. Dit zou moeten leiden tot matiging van de straf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , door met een vuurwapen op hem te schieten. Dit is een buitengewoon ernstig misdrijf en verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect getoond voor andermans leven. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan meerdere schotwonden opgelopen. Verdachte mag van geluk spreken dat [slachtoffer] niet ernstiger of dodelijk letsel heeft opgelopen. Een dergelijke schietpartij schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg, zeker nu dit feit gepleegd is in een woonwijk en het slachtoffer met zijn verwondingen op de openbare weg terecht is gekomen.
Daarnaast bleek verdachte tijdens een doorzoeking 19,92 gram cocaïne aanwezig te hebben in zijn woning. Deze middelen zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stoffen die kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien is het gebruik daarvan bezwarend voor de samenleving, onder andere omdat het gebruik van drugs vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft dit, met het aanwezig hebben van verdovende middelen, mede in stand gehouden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse en Curaçaose strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij maar liefst drie keer eerder is veroordeeld voor een poging tot doodslag.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 2 juli 2024 en het trajectconsult van 15 november 2023. Verdachte heeft niet willen meewerken aan het trajectconsult waardoor het opstellen van een Pro Justitia rapportage niet werd geadviseerd. Hierdoor ontbreekt enig inzicht in de psyche van verdachte.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte een behandelings- en begeleidingsverleden kent en dat hij vermoedelijk een lichte verstandelijke beperking heeft. Vanwege de proceshouding en het niet goed kunnen inschatten van de risico’s kon de reclassering geen advies geven over interventies en/of toezicht. De reclassering ziet geen zwaarwegende contra-indicaties voor een gevangenisstraf.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur de enige passende sanctie. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van recidive ten aanzien van de poging tot doodslag. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar, zoals geëist door de officier van justitie, passend. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze straf te matigen gelet op eventuele eigen schuld van de aangever.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich – met bijstand van mr. W. van Egmond – in het strafproces gevoegd ter verkrijging van een schadevergoeding. De benadeelde partij vordert in verband met feit 1 € 35,00 aan materiële schade en € 7.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 3.000,00 aan toekomstige kosten gevorderd. Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij verzocht deze post niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.035,00, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak en het noodweerverweer. Indien dit niet wordt gevolgd door de rechtbank heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd tot nul vanwege de eigen schuld van de benadeelde partij. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de bepaling van de mate van eigen schuld van de benadeelde partij in deze strafzaak niet eenvoudig vast te stellen is en een onevenredige belasting voor het strafgeding zou opleveren.
Overweging van de rechtbank
Eigen schuld
Het beroep op eigen schuld van de benadeelde partij wordt verworpen. Dat de benadeelde partij verdachte bij zijn woning heeft opgezocht op 19 oktober 2023, maakt niet dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Dit is immers geen excuus om met een vuurwapen op de benadeelde partij te schieten. Ook al zou het gedrag van de benadeelde partij in causale zin in enige mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van het gedrag van verdachte en daarmee aan de schade, dan nog eist de billijkheid dat de aansprakelijkheid geheel in stand blijft (artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek). Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding het toe te wijzen bedrag te matigen tot nul.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert € 35,00 aan materiële schade voor de kosten voor de ziekenhuisopname. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Deze post is daarnaast voldoende onderbouwd en zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de poging tot doodslag heeft de benadeelde partij immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid acht de rechtbank een bedrag van € 3.500,00 in dit geval passend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Toekomstige schade
De benadeelde partij heeft ook toekomstige kosten gevorderd, omdat de vordering bij een eventueel hoger beroep niet kan worden verhoogd. De rechtbank zal de benadeelde partij, conform het verzoek van de benadeelde partij, niet-ontvankelijk verklaren in deze post.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 19 oktober 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen aan materiële en immateriële verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank stelt vast dat er strafrechtelijk beslag (als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering) ligt op een geldbedrag van € 1.425,00, goednummer PL0600-2023486245-G3076690, dat aan verdachte toebehoort.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft om teruggave van het geldbedrag verzocht, nu dit geldbedrag geen verband houdt met de strafbare feiten.
De rechtbank zal de teruggave van het geldbedrag van € 1.425,00 aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet nu onvoldoende is gebleken dat er een causaal verband is tussen de strafbare feiten en dit geldbedrag.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 35,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en/of smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 35,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 45 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissing op het beslag
 gelast de teruggave van het geldbedrag van € 1.425,00 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2024.
mr. Van den Bosch en mr. Nelissen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 139-140.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 142.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 139-140.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2024.
6.Het proces-verbaal van aangifte, p. 126-129; het proces verbaal van verhoor aangever, p. 132.
7.Forensisch Medische Letselrapportage d.d. 19 april 2024, p. 1-24.
8.Proces-verbaal van bevindingen tapgesprek, p. 365.
9.Proces-verbaal van bevindingen n.a.v. onderzoek Huawei telefoon, p. 410 en verder, meer specifiek p. 416 en p. 420-421
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 171-172.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 239-243.
12.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 291-295.
13.Rapport NFiDENT d.d. 26 oktober 2023, p. 297.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 157; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2024.